In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage en de kinderalimentatieovereenkomst. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Noord-Holland aangevochten, waarin de man was veroordeeld tot het betalen van een bijdrage van € 1.000,- per maand voor de kosten van de verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. De man had in zijn verzoekschrift aangegeven dat hij de hoogte van deze bijdrage wilde verlagen naar € 308,- per maand, wat leidde tot de bodemprocedure. Het hof heeft vastgesteld dat de man, ondanks zijn financiële verplichtingen aan zijn andere kinderen, een bijdrage van € 1.000,- per maand betaalde, wat een grove miskenning van de wettelijke maatstaven betekende. Het hof heeft geoordeeld dat de man ontvankelijk was in zijn verzoek om een voorlopige voorziening, omdat er een voldoende samenhang was met de bodemzaak. De vrouw had verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, maar het hof heeft deze verzoeken afgewezen. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, maar de bijdrage verlaagd naar € 500,- per maand, met ingang van 8 juni 2017. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.