ECLI:NL:HR:2012:BU7361

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03869
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft Watapana Investment N.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een eindvonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De Hoge Raad heeft op 16 maart 2012 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, waarbij het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De reden hiervoor was dat het griffierecht niet tijdig was voldaan, in strijd met artikel 3 lid 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de betaling van het griffierecht op 14 oktober 2011 heeft plaatsgevonden, terwijl dit uiterlijk op 30 september 2011 had moeten gebeuren, na de uitroeping van de zaak ter terechtzitting op 2 september 2011.

Watapana heeft geprobeerd een beroep te doen op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, maar de Hoge Raad oordeelde dat de advocaat van Watapana niet mocht aannemen dat het griffierecht automatisch van zijn rekening-courant zou worden afgeschreven. De Hoge Raad benadrukte dat advocaten geacht worden op de hoogte te zijn van de wettelijke termijnen en de gevolgen van het niet tijdig voldoen aan deze termijnen. De Hoge Raad heeft de argumenten van Watapana verworpen en geconcludeerd dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.

De Hoge Raad heeft Watapana in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 339,38 aan verschotten en € 500,-- aan salaris voor de advocaat van de verweerder. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven, na de beraadslaging door de andere raadsheren.

Uitspraak

16 maart 2012
Eerste Kamer
11/03869
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
WATAPANA INVESTMENT N.V.,
gevestigd te Oranjestad, Aruba,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.C.E.G. Cordesius,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Watapana en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak AR 2250/07-H. 148/09 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 21 september 2010 (tussenvonnis) en 15 maart 2011 (eindvonnis).
Het eindvonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindvonnis van het hof heeft Watapana beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
3. De ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Watapana heeft bij dagvaarding van 14 juni 2011 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is op 2 september 2011 voor de eerste maal uitgeroepen ter terechtzitting van de Hoge Raad.
3.2 Bij brief van 5 september 2011 heeft de griffie van de Hoge Raad aan de advocaat van Watapana medegedeeld dat het voorlopig griffierecht is vastgesteld op € 710,--. Deze brief bevat voorts de mededeling: "Dit bedrag wordt binnenkort afgeboekt van uw rekening-courant of u ontvangt een acceptgiro van de Centrale Financiële Dienst in het Paleis van Justitie". Het verschuldigde griffierecht is betaald op 14 oktober 2011. Ingevolge art. 3 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken had het griffierecht moeten zijn voldaan binnen vier weken na uitroeping van de zaak ter terechtzitting, derhalve uiterlijk op 30 september 2011.
3.3 Watapana is door de Hoge Raad in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de te late betaling.
Zij heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule van art. 127a lid 3 Rv. In dit verband heeft zij aangevoerd dat haar advocaat op grond van de brief van 5 september 2011 heeft aangenomen dat het griffierecht van de rekening-courant van haar kantoor zou worden afgeschreven dan wel dat zij nog een acceptgiro ten behoeve van de betaling zou ontvangen. Voorts heeft zij gesteld dat de nota griffierecht die volgens de administratie van de griffie van de Hoge Raad op 6 september 2011 aan haar advocaat is gezonden, door deze niet is ontvangen.
3.4 Wat betreft de mededeling in de brief van 5 september 2011 dat het verschuldigde bedrag aan griffierecht zal worden afgeboekt van de rekening-courant van de advocaat of dat nog een acceptgiro zou worden toegestuurd, geldt het volgende.
Uit onderzoek door de Advocaat-Generaal (zie de conclusie onder 9) is gebleken dat de advocaat van Watapana geen rekening-courantverhouding met de griffie van de Hoge Raad heeft. De advocaat heeft derhalve niet mogen aannemen dat het verschuldigde griffierecht langs deze weg door de griffie van de Hoge Raad zou (kunnen) worden afgeboekt.
Voorts moet als uitgangspunt worden genomen dat in cassatie partijen in alle gevallen worden vertegenwoordigd door een advocaat en dat deze op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in cassatie zonder meer geacht moet worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan. In de brief van 5 september 2011 is niet medegedeeld dat de termijn voor betaling van het griffierecht niet zal worden gehandhaafd of dat een afwijkende termijn geldt. Het voorgaande brengt mee dat de advocaat niet kan afwachten totdat hem een acceptgiro wordt toegestuurd, maar zo nodig actie moet ondernemen teneinde te zorgen voor tijdige betaling van het griffierecht. Dat hij niet binnen de wettelijke betalingstermijn een acceptgiro heeft ontvangen, brengt daarom niet zonder meer mee dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is (vgl. HR 10 februari 2012, LJN BU5603). Ook hetgeen overigens nog door de advocaat van Watapana is aangevoerd (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 7), kan het beroep op de hardheidsclausule niet rechtvaardigen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart Watapana niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt Watapana in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 339,38 aan verschotten en € 500,-- aan salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 16 maart 2012.