ECLI:NL:HR:2013:BY6024

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/04425
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep wegens niet-tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 januari 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Arnhem. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Utrecht en het gerechtshof, waaruit blijkt dat de vrouw op 13 september 2012 een verzoekschrift had ingediend. Volgens de wet diende het griffierecht binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift te zijn voldaan, wat betekende dat de betaling uiterlijk op 11 oktober 2012 had moeten plaatsvinden. De vrouw heeft echter het griffierecht pas op 8 november 2012 voldaan, wat leidde tot de vraag of haar beroep ontvankelijk was.

De advocaat van de vrouw heeft aangevoerd dat zij de nota voor het griffierecht pas op 29 oktober 2012 had ontvangen, en dat dit mogelijk te maken had met een wijziging van haar kantooradres. De Hoge Raad oordeelt dat het de verantwoordelijkheid van de advocaat is om tijdig te zorgen voor de betaling van het griffierecht, ongeacht of hij een nota heeft ontvangen. De Hoge Raad concludeert dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, en dat er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep, omdat zij niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten voor de betaling van het griffierecht. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven.

Uitspraak

18 januari 2013
Eerste Kamer
12/04425
EE/EP
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. K. Mohassel Zadeh,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaken 291976/FA RK 10-4991 en 310486/FA RK 11-4690 van de rechtbank Utrecht van 3 augustus 2011;
b. de beschikking in de zaak 200.096.573 van het gerechtshof te Arnhem van 14 juni 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het door de vrouw verschuldigde griffierecht is op 8 november 2012 door de Hoge Raad ontvangen. Aan de advocaat van de vrouw is verzocht zich schriftelijk uit te laten over de vraag waarom het griffierecht niet binnen de wettelijke betalingstermijn is bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad en de rechtsgevolgen daarvan.
De advocaat van de vrouw heeft per brief van 7 november 2012 een reactie ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Het verzoekschrift in deze zaak is ingediend op 13 september 2012. Ingevolge art. 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken diende de vrouw ervoor te zorgen dat het door haar verschuldigde griffierecht binnen vier weken na indiening van haar verzoekschrift zou zijn bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad dan wel ter griffie van de Hoge Raad zou zijn gestort. De betalingstermijn verstreek derhalve op 11 oktober 2012. De vrouw heeft het griffierecht echter pas op 8 november 2012 voldaan.
3.2 Daartoe door de Hoge Raad in de gelegenheid gesteld, heeft de advocaat van de vrouw aangevoerd dat zij de nota voor het griffierecht pas op 29 oktober 2012 heeft ontvangen, hetgeen mogelijk hierdoor wordt verklaard dat de wijziging van haar kantooradres niet goed door de Afdeling Financiën van de Hoge Raad is verwerkt.
De vrouw heeft de Hoge Raad verzocht de gevolgen van het niet tijdig betalen van het griffierecht niet voor haar rekening te laten komen, waarmee zij kennelijk verzoekt om toepassing door de Hoge Raad van de hardheidsclausule als bedoeld in art. 282a lid 4 Rv.
3.3 Als uitgangspunt moet worden genomen dat in cassatie partijen in alle gevallen worden vertegenwoordigd door een advocaat en dat deze op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in cassatie zonder meer geacht moet worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan. Dit brengt mee dat de advocaat niet kan afwachten totdat hem een nota wordt toegestuurd, maar zo nodig actie moet ondernemen teneinde te zorgen voor tijdige betaling van het griffierecht. Dat de advocaat van de vrouw mogelijk niet binnen de wettelijke betalingstermijn een nota heeft ontvangen, brengt daarom niet zonder meer mee dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is (HR 16 maart 2012, LJN BU7361, NJ 2012/275; HR 16 november 2012, LJN BX7466). Verder zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die ertoe leiden dat de te late betaling verschoonbaar is.
Ook overigens heeft de vrouw geen feiten of omstandigheden aangevoerd die een beroep op de hardheidsclausule kunnen rechtvaardigen.
3.4 Het vorenstaande brengt mee dat de vrouw op grond van het bepaalde in art. 282a lid 2 in verbinding met art. 427b Rv in haar beroep niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 18 januari 2013.