Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
- de advocaat van de man;
- de advocaat van de vrouw.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van de man, die in hoger beroep was gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De man had zijn griffierecht niet tijdig betaald, wat leidde tot de vraag of hij ontvankelijk was in zijn hoger beroep. De man had zijn beroepschrift op 15 februari 2013 ingediend, maar het griffierecht was pas op 27 maart 2013 ontvangen, terwijl de wettelijke termijn voor betaling op 15 maart 2013 verstreken was. De advocaat van de man voerde aan dat de vertraging in de betaling te wijten was aan een fout van de rechtbank en dat de man onevenredig benadeeld zou worden door de niet-ontvankelijkheid.
Het hof overwoog dat de advocaat van de man had moeten zorgen voor tijdige betaling van het griffierecht, ongeacht of zij de nota op tijd had ontvangen. Het hof stelde vast dat de wettelijke regeling in de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) duidelijk was en dat de man niet had voldaan aan de vereisten voor tijdige betaling. De advocaat van de vrouw voerde aan dat de man gewoon binnen de termijn had moeten betalen en dat de stempel van het hof hem al extra tijd had gegeven.
Het hof concludeerde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat hij niet had voldaan aan de wettelijke verplichting om het griffierecht tijdig te betalen. De beslissing van het hof was in overeenstemming met de geldende wetgeving en de jurisprudentie van de Hoge Raad en het EHRM, die bevestigen dat het heffen van griffierechten niet in strijd is met het recht op toegang tot de rechter, zolang de kern van dat recht niet wordt aangetast. De man werd derhalve niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.