ECLI:NL:HR:2011:BR5151
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige bij met gezag belaste ouder
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2011 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van het gerechtshof die de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader, met wie zij echtscheiding had, bekrachtigde. De minderjarige, geboren in 2004, stond sinds 5 februari 2009 onder toezicht van Jeugdzorg en was vanaf die datum uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing was eerder verleend door de kinderrechter en verlengd, maar de geldigheidsduur was inmiddels verstreken. De Hoge Raad oordeelde dat, ondanks het verstrijken van de termijn, de moeder nog steeds procesbelang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing, in het licht van het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals gewaarborgd door artikel 8 van het EVRM.
De Hoge Raad bevestigde dat er geen rechtsregel is die zich verzet tegen een machtiging tot uithuisplaatsing bij de met gezag belaste ouder, ook al heeft de minderjarige zijn hoofdverblijf niet bij deze ouder. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de moeder, waarbij werd opgemerkt dat de klachten van de moeder niet leidden tot cassatie, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van het procesbelang van ouders in zaken van uithuisplaatsing, zelfs wanneer de termijn van de maatregel is verstreken.