ECLI:NL:GHAMS:2022:1166

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.306.825/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen: bekrachtiging van eerdere beschikkingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen, [kind 1], [kind 2] en [kind 3], van wie de moeder, [de moeder], in hoger beroep is gekomen tegen eerdere beschikkingen van de kinderrechter. De kinderen zijn onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering Alkmaar. De moeder heeft alleen het gezag over de kinderen, terwijl de vader van [kind 1] en [kind 2] is overleden. De kinderen zijn in de afgelopen jaren meerdere keren uit huis geplaatst vanwege zorgen over hun veiligheid en welzijn.

De procedure in hoger beroep begon op 16 februari 2022, toen de moeder in beroep ging tegen de beschikkingen van de kinderrechter van 16 en 30 december 2021, die een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing en een machtiging tot uithuisplaatsing verleenden. De raad voor de Kinderbescherming heeft de bestreden beschikkingen verdedigd. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 maart 2022 zijn de moeder, haar advocaat, de raad en een vertegenwoordiger van de GI verschenen.

Het hof heeft de verklaringen van de kinderen over mishandeling door de moeder als betrouwbaar beoordeeld, wat heeft geleid tot de conclusie dat de uithuisplaatsingen noodzakelijk waren voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof heeft de eerdere beslissingen van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De moeder heeft aangegeven dat de situatie rond [kind 1] heftig is, maar het hof oordeelt dat de uithuisplaatsingen noodzakelijk blijven voor de veiligheid van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.306.825/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/323308 / JU RK 21-2310
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 april 2022 inzake
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.E. Post te Heerhugowaard,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als (overige) belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [kind 1] (verder te noemen: [kind 1] ), geboren [in] 2012 op [plaats B] ;
- [kind 2] (verder te noemen: [kind 2] ), geboren [in] 2014 op [plaats B] ;
- [kind 3] (verder te noemen: [kind 3] ), geboren [in] 2017 te [plaats C] ;
- de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering Alkmaar (verder te noemen: de GI).

1.Het verloop van de procedure bij de kinderrechter

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de kinderrechter naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) van respectievelijk 16 en 30 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 16 februari 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 16 december 2021 en 30 december 2021.
2.2
De raad heeft op 14 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder met bijlage (productie B), ingekomen op 28 februari 2022;
- een bericht van de zijde van de moeder van 3 maart 2022 met bijlage (productie 6).
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 16 maart 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De raad heeft op de mondelinge behandeling een e-mailbericht van de vertrouwensarts van
3 januari 2022 overgelegd.

3.De feiten

3.1
[kind 1] , [kind 2] en [kind 3] zijn kinderen van de moeder. Zij oefent alleen het gezag over hen uit. De vader van [kind 1] en [kind 2] is overleden. [kind 3] ziet haar vader een keer per maand. [kind 2] en [kind 3] verblijven samen in een gezinshuis. [kind 1] is overgeplaatst naar een ander gezinshuis met intensievere begeleiding.
De moeder heeft nog drie andere kinderen over wie zij geen gezag meer heeft.
3.2
Op 21 april 2017 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. Dit heeft tot 2020 geduurd. [kind 1] en [kind 2] zijn in die periode ook tweeëneenhalf jaar uit huis geplaatst geweest.
3.3
Op 16 december 2021 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 16 december 2021 is, voor zover hier van belang, een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een 24-uurs crisisopvang verleend voor de duur van vier weken.
Bij de bestreden beschikking van 30 december 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een 24-uurs crisisopvang verleend met ingang van 13 januari 2022 tot 16 maart 2022.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikkingen in zoverre, afwijzing van de verzoeken tot machtiging uithuisplaatsing van de kinderen en per direct terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder gemeld dat de situatie rond [kind 1] heftig is en dat zij haar nu niet thuis zou kunnen opvangen. Ten aanzien van de uithuisplaatsing van [kind 1] refereert de moeder zich daarom aan het oordeel van het hof.
4.3
De raad verzoekt ter zitting in hoger beroep om de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Het hof constateert dat de periode waarvoor de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing is afgegeven, op 13 januari 2022 is verstreken en dat de periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing is afgegeven, op 16 maart 2022 is verstreken. De moeder heeft op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) nog steeds het recht om door het hof te laten toetsen of de beslissingen van de kinderrechter om de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing en de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven, juiste beslissingen waren. Dit staat in de uitspraak van de Hoge Raad van 14 oktober 2011 (HR 14 oktober 2011, NJ 2011, 596).
De beoordeling door het hof
5.3
Het hof dient te beoordelen of de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in de beschikking van 16 december 2021 terecht is afgegeven en daarnaast of voor de duur van de op 30 december 2021 gegeven beschikking werd voldaan aan de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen.
De moeder is van mening dat dit niet het geval is.
De raad vindt dat aan de vereisten voor de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing en de machtiging tot uithuisplaatsing is voldaan, en dat de beschermingsmaatregelen terecht zijn uitgesproken.
De GI heeft het standpunt van de raad onderschreven.
5.4
Het hof vindt dat de kinderrechter goede beslissingen heeft genomen. Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
5.5
De kinderen hebben alle drie afzonderlijk zowel op school als bij Veilig Thuis verklaard over mishandeling door de moeder (en ook door de oma moederszijde). Zo zou de moeder hen regelmatig met een riem of een pollepel hebben geslagen. Deze gedetailleerde verklaringen zijn gedaan tegenover professionals en passen ook bij het letsel zoals geconstateerd door de vertrouwensarts, wat blijkt uit de mail van de vertrouwensarts van 3 januari 2022. Ook heeft de moeder zelf verklaard dat zij de kinderen wel eens heeft geslagen.
Het hof vindt, in tegenstelling tot wat de advocaat van de moeder zegt, de verklaringen van de kinderen dan ook betrouwbaar. De ernst van de verklaringen van de kinderen over het geweld en de regelmaat waarmee het plaatsvond, maakt dat het hof vindt dat de door de kinderrechter afgegeven spoedmachtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de opvoeding en verzorging van de kinderen. Ook vindt het hof dat het inzetten van een lichtere maatregel zoals hulpverlening in de thuissituatie niet genoeg zou zijn geweest om de veiligheid van de kinderen te kunnen waarborgen.
Vervolgens is het van belang dat wordt onderzocht hoe het met de kinderen gaat en dat kost tijd. Drie maanden is voor het onderzoek een reële termijn. De GI heeft daarover op de zitting gezegd dat alle drie de kinderen signalen laten zien van hechtingsproblematiek en dat [kind 1] daarnaast ook grenzeloos en berekenend gedrag laat zien. Dat kan het gevolg zijn van de onveilige thuissituatie die er was vóór de uithuisplaatsing en dit moet nader worden onderzocht. Ook is het van belang om goed te bekijken wat nodig is aan hulpverlening voor de kinderen en voor de moeder, zodat kan worden beoordeeld of toegewerkt kan worden naar een veilige opvoedsituatie bij de moeder thuis. Daarover heeft de GI op de zitting gezegd dat er op dit moment aan de gezinshuizen wordt gevraagd wat de behoeften van de kinderen zijn en dat Komunazorg een onderzoek doet naar de draagkracht en de opvoedcapaciteiten van de moeder. De voorgeschiedenis van de moeder laat zien dat er ook al eerder een onveilige opvoedsituatie is geweest voor haar kinderen. Het hof acht daarom de aansluitend aan de spoedmachtiging afgegeven machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van drie maanden tot 16 maart 2022 ook noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof vindt het spijtig dat toen [kind 1] en [kind 2] na de eerdere uithuisplaatsing weer bij de moeder kwamen wonen, aan haar niet voldoende zorg en ondersteuning is geboden. Maar dit verandert niet het oordeel van het hof dat de uithuisplaatsingen waar het nu over gaat, noodzakelijk zijn.
Conclusie
5.6
Het hof zal de beslissingen van de kinderrechter van 16 december 2021 en 30 december 2021 in stand laten.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.W. Brands-Bottema, M.C. Schenkeveld en
J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 19 april 2022 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.