ECLI:NL:GHAMS:2019:2868

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
5 augustus 2019
Zaaknummer
200.249.575/01 en 200.249.560/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en schriftelijke aanwijzing in familiezaken met betrekking tot minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikkingen van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, met betrekking tot de zorgregeling voor zijn minderjarige dochter en een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI). De ouders, die in 2012 zijn getrouwd en in 2016 zijn gescheiden, hebben gezamenlijk gezag over hun dochter, die bij de moeder woont. De vader heeft in oktober 2018 hoger beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank, waarin zijn verzoeken tot wijziging van de zorgregeling en opheffing van de ondertoezichtstelling zijn afgewezen. De GI heeft op 7 augustus 2018 een schriftelijke aanwijzing gegeven, die de omgang tussen de vader en de dochter per direct stopzette. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de zorgen van de GI over de veiligheid van de minderjarige en de problematiek tussen de ouders. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vader geen belang had bij de beoordeling van zijn verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing. Het hof heeft de bestreden beschikking op dit punt vernietigd en het verzoek van de vader toegewezen. In het tweede deel van de zaak heeft het hof de wijziging van de zorgregeling door de GI bekrachtigd, waarbij de omgang tussen de vader en de dochter onder begeleiding van de GI is vastgesteld. Het hof heeft benadrukt dat de ouders moeten samenwerken in het belang van de minderjarige en dat er hulpverlening noodzakelijk is voor beide ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.249.575/01 en 200.249.560/01
zaaknummer rechtbank: C/15/277992 / JU RK 18-1527 en C/15/277384 /JU RK 18-1436
beschikking van de meervoudige kamer van 30 juli 2019 inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] , bijgestaan door mr. C.M. Lattmann-van der Heijde als advocaat (hierna te noemen: de moeder);
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
Raad voor de Kinderbescherming Haarlem
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem) van 8 oktober 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vader is op 26 en 29 oktober 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 8 oktober 2018.
2.2.
De GI heeft op 9 januari 2019 een verweerschrift ingediend in de procedure met zaaknummer 200.249.575/01.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 28 april 2019 met bijlagen, ingekomen op 29 april 2019.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 9 mei 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door medewerkers van de GI;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door M. Uyanik.
2.4.
Na de zitting zijn de volgende stukken bij het hof binnengekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 20 mei 2019 met bijlage.
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 24 mei 2019 met bijlagen.

3.De feiten

3.1.
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad vanaf 2007 en zijn [in] 2012 met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is op 21 januari 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 2 september 2015 in de registers van de burgerlijke stand. Uit het huwelijk is [de minderjarige] geboren [in] 2012. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is vanaf het uiteengaan van de ouders bij de moeder.
3.2.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 2 september 2015 is, voor zover van belang, de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) vastgesteld, waarbij [de minderjarige] bij de vader verblijft:
- elke woensdag van 9:00 uur tot 17:00 uur, en
- om de week op zaterdag van 9:00 uur tot 19:00 uur,
beide in het huis van de ouders van de vader, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt bij de moeder en de moeder [de minderjarige] ophaalt bij de vader.
3.3.
Bij beschikking van 7 september 2016, hersteld bij beschikking van 5 oktober 2016 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, is de volgende tijdelijke zorgregeling bepaald, waarbij [de minderjarige] bij de vader verblijft:
- om de week op zaterdag van 9:00 uur tot 19:00 uur, in het huis van de ouders van de vader;
- elke woensdag van 14:00 uur tot 17:00 uur, eveneens in het huis van de ouders van de vader, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt bij de moeder en de moeder [de minderjarige] ophaalt bij de vader.
Daarbij is bepaald dat op het moment dat de gezinscoach van de opvoedpoli, dan wel een door deze aangewezen persoon, begeleide omgang start, het wekelijkse contact op woensdag in de woning van de vader plaatsvindt. Indien noodzakelijk kan deze persoon tevens bepalen dat de hulpverlening op een andere dag plaatsvindt dan de woensdag. De definitieve beslissing over het gezag is aangehouden in afwachting van het verloop van de gesprekken bij de Opvoedpoli en de resultaten van de begeleide omgang.
3.4.
Bij vonnis in kort geding van 4 april 2017 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem - kort gezegd - afgewezen de vordering van de moeder om vervangende toestemming voor onderzoek en behandeling van [de minderjarige] door een kinderpsycholoog en de vordering van de vader om uitbreiding van de geldende zorgregeling.
3.5.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 21 juni 2017 en hersteld bij beschikking van 16 augustus 2017 is de zorgregeling gewijzigd en is vastgesteld dat [de minderjarige] bij de vader zal verblijven:
In de periode tot 1 januari 2018:
- elke woensdagmiddag uit school tot 17:00 uur;
- om de week op zaterdag van 9:00 uur tot 19:00 uur (na het eten),
waarbij de moeder [de minderjarige] op woensdag en zaterdag ophaalt bij de vader en de vader [de minderjarige] op zaterdagmorgen beneden bij het appartement van de moeder ophaalt. Gedurende vakanties is [de minderjarige] op woensdag dezelfde tijden bij de vader, de vader haalt haar dan op beneden bij het appartement van de moeder. Daarbij is bepaald dat een nog te benoemen gezinsmanager aanpassingen in de zorgregeling kan aanbrengen.
Gedurende de periode van 1 januari 2018 tot 1 mei 2018, naast de woensdagmiddag, om de week op zaterdag van 10:00 uur tot zondag 10:00 uur.
Vanaf 1 mei 2018, naast de woensdagmiddag, op zaterdag van 10:00 uur tot zondag 17:00 uur.
3.6.
Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 10 april 2018 is voornoemde beschikking van 21 juni 2017 vernietigd en is bepaald in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken tussen de moeder en de vader:
-dat [de minderjarige] op woensdagmiddag uit school tot 17:00 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader haar uit school haalt en de moeder haar om 17:00 uur bij de vader ophaalt;
- dat [de minderjarige] op woensdag van 14:00 uur tot 17:00 uur bij de vader verblijft als zij niet naar school gaat, waarbij de vader haar om 14:00 uur beneden bij het appartement van de moeder ophaalt en de moeder haar om 17:00 uur bij de vader ophaalt;
- dat [de minderjarige] op zaterdag om de week van 9:00 uur tot 19:00 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader [de minderjarige] om 9:00 uur beneden bij het appartement van de moeder ophaalt en de moeder haar om 19:00 uur, na het eten, bij de vader ophaalt;
Verder is bepaald dat de gezinsmanager (in overleg met de ouders) in de bovenstaande regeling aanpassing kan brengen.
3.7.
Bij beschikking van 12 oktober 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, [de minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is telkens verlengd laatstelijk tot 12 oktober 2019.
3.8.
Op 7 augustus 2018 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing aan de vader gegeven betreffende de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] , die, kort gezegd, inhoudt dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] per direct gestopt wordt tot de rechtbank Haarlem het verzoekschrift met betrekking tot de wijziging van de zorgregeling heeft behandeld.
3.9.
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft bij beschikking van 20 mei 2019 –voor zover thans van belang - afgewezen de verzoeken van de vader:
- de ondertoezichtstelling op te heffen;
- een andere GI aan te wijzen om de ondertoezichtstelling uit te voeren, en;
- de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 8 oktober 2018 (hof: de bestreden beschikking) te wijzigen voor zover het betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de moeder en de vader en een andere door de man verzochte regeling te bepalen.

4.De omvang van het geschil

In zaaknummer 200.249.575/01
4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de vader tot het vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing 7 augustus 2018 afgewezen omdat de vader geen belang meer heeft bij de vervallenverklaring omdat de kinderrechter het verzoek tot wijziging van de zorgregeling heeft behandeld en bij beschikking van 8 oktober 2018 het verzoek van de GI heeft toegewezen.
4.2.
De vader verzoekt met vernietiging van de bestreden beschikking zijn verzoek tot het vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing van 7 augustus 2018 alsnog toe te wijzen.
4.3.
De GI verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In zaaknummer 200.249.560/01
4.4.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de GI tot wijziging van de door het gerechtshof op 10 april 2018 vastgestelde zorgregeling toegewezen en is bepaald dat [de minderjarige] eens per twee weken (in de oneven weken) van 15:00 uur tot 16:00 uur omgang met de vader heeft bij De Jeugd-& Gezinsbeschermers onder begeleiding van een jeugd- & gezinsbeschermer.
4.5.
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van de GI af te wijzen en de beschikking van het gerechtshof van 10 april 2018 te wijzigen in die zin dat de volgende verdeling van de zorg- en opvoedtaken tussen de moeder en de vader wordt bepaald:
- dat [de minderjarige] op woensdagmiddag uit school tot donderdagochtend naar school bij de vader verblijft, waarbij de vader haar uit school haalt en naar school brengt;
- dat [de minderjarige] op woensdag van 14:00 uur tot 17:00 uur bij de vader verblijft als zij niet naar school gaat, waarbij de vader haar om 14:00 uur beneden bij het appartement van de moeder ophaalt en de moeder haar om 17:00 uur bij de vader ophaalt;
- dat [de minderjarige] op zaterdag om de week van 9:00 uur tot 19:00 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader [de minderjarige] om 9:00 uur beneden bij het appartement van de moeder ophaalt en de moeder haar om 19:00 uur, na het eten, bij de vader ophaalt;
- dan wel een zodanige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen die in het belang van [de minderjarige] is en in ieder geval uitgebreider is dan de huidige omgangsregeling, waarbij te denken valt aan omgang onder begeleiding van de grootmoeder of tante (vaderzijde).
4.6.
De GI verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In zaaknummer 200.249.575/01 (schriftelijke aanwijzing)
5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de gecertificeerde instelling voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige voor de duur daarvan de contacten met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Een dergelijke beperking geldt als een schriftelijke aanwijzing in de zin van art. 1:263 BW. De bevoegdheid van de kinderrechter tot gehele of gedeeltelijke vervallenverklaring (art. 1:264 BW) is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter ook zelf een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt (art. 1:265f, lid 2 BW).
5.2.
De vader voert - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van 7 augustus 2018 heeft afgewezen vanwege een gebrek aan belang. De vader dient op grond van artikel 8 EVRM ontvankelijk te worden verklaard, aangezien zijn recht op family life ernstig is beperkt (HR 24 juni 2011, NJ 2011/390 en HR 14 oktober 2011, NJ 2011/596). Met de schriftelijke aanwijzing wordt zijn contact met [de minderjarige] geheel stop gezet hetgeen een inbreuk is op het recht op family life zodat er sprake is van een belang om de rechtmatigheid van de beslissing te laten toetsen.
Voorts betoogt de vader dat de rechtbank ten onrechte niet inhoudelijk op zijn verzoek is ingegaan. Daartoe voert de vader onder andere aan dat op grond van het bepaalde in artikel 1:265f BW de GI slechts de bevoegdheid toekomt het contact tussen de vader en [de minderjarige] te beperken indien er sprake is van een uithuisplaatsing. Dit is niet het geval nu [de minderjarige] bij haar moeder woont. De rechtbank had dan ook het verzoek van de vader moeten toewijzen, aldus de vader.
5.3.
De GI voert - kort samengevat - aan dat de veiligheid van [de minderjarige] ernstig in het geding was bij de vader en de GI door middel van het geven van een schriftelijke aanwijzing de veiligheid van [de minderjarige] wilde waarborgen. Er waren zorgelijke signalen vanuit [de minderjarige] over de vader. Het doel van het beperken van het contact was om ruimte te creëren om in samenwerking met het Multidisciplinaire centrum advies Kindermishandeling Kennemerland (MDCK) te komen tot een passend advies/onderzoek. Het MDCK adviseerde een taxatiegesprek met [de minderjarige] te laten plaatsvinden bij het KJTC. [de minderjarige] mocht niet beïnvloed worden door de vader, waardoor de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk was. Aangezien de vader geen gehoor wilde geven aan het verzoek van de GI om even geen contact te hebben met [de minderjarige] heeft de GI de vader vervolgens een schriftelijk aanwijzing gegeven met als doel [de minderjarige] in alle rust door het KJTC te laten onderzoeken zonder beïnvloeding van de vader, aldus de GI.
5.4.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vader geen belang heeft bij de beoordeling van zijn verzoek. Gelet op het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van zijn gezinsleven heeft de vader er een rechtens relevant belang bij om de rechtmatigheid van de schriftelijke aanwijzing, die leidt tot een aanmerkelijke vermindering van de zorgregeling die bestaat tussen de vader en [de minderjarige] , te laten toetsen, zelfs in de omstandigheid dat een verzoek van de GI aan de kinderrechter tot wijziging van de zorgregeling is toegewezen. Het hof zal het verzoek dan ook inhoudelijk behandelen.
De Hoge Raad heeft bij prejudiciële beslissing van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) geoordeeld dat geen grond (meer) bestaat voor een verruiming van het toepassingsbereik van art. 1:265f BW tot andere gevallen dan uithuisplaatsing. De Hoge Raad merkt in rechtsoverweging 4.1.3. hierover op: “Mede in verband met de ruimere rechtsbescherming die art. 1:265g BW de ouder en de minderjarige aldus biedt ten opzichte van de art. 1:263 en 1:264 BW, moet worden aangenomen dat art. 1:265g BW een bijzondere regel vormt ten opzichte van de regel van art. 1:263 BW betreffende het geven van schriftelijke aanwijzingen door de gecertificeerde instelling. Dit brengt mee dat de gecertificeerde instelling niet langer aan de algemene aanwijzingsbevoegdheid van art. 1:263 BW de bevoegdheid kan ontlenen tot het geven van contactbeperkende aanwijzingen. Buiten het geval van uithuisplaatsing (waarvoor art. 1:265f BW een bijzondere regeling bevat) dient de gecertificeerde instelling zich dus steeds op de voet van art. 1:265g BW tot de kinderrechter te wenden wanneer zij voor de duur van de ondertoezichtstelling contactbeperkende maatregelen in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht. Dit betekent dat niet langer grond bestaat voor een verruiming van het toepassingsbereik van art. 1:265f BW tot andere gevallen dan uithuisplaatsing. De overwegingen in de beschikking van HR 25 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1019 met betrekking tot art. 1:263a (oud) BW zijn dan ook niet van toepassing ten aanzien van het huidige art. 1:265f BW.”
In het onderhavige geval staat vast dat de minderjarige bij de moeder woonachtig is en niet uit huis is geplaatst, zodat de GI in dit geval geen bevoegdheid had middels een schriftelijke aanwijzing het contact tussen de vader en [de minderjarige] te beperken maar zich hiertoe tot de kinderrechter had moeten wenden.
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vader tot het vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing van 7 augustus 2018 toewijzen.
In zaaknummer 200.249.560/01 (zorgregeling)
5.5.
Op grond van artikel 1:265g lid 1 BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de in het eerste lid van dit artikel genoemde beslissing kan wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan
5.6.
De vader voert ter onderbouwing van zijn hoger beroep - kort samengevat - aan dat in de bestreden beschikking ten onrechte de bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 10 april 2018 vastgestelde zorgregeling is gewijzigd. Er is geen sprake van een wijziging van omstandigheden. De problematiek die er is voor wat betreft de strijd tussen de ouders, het niet op gang komen van de hulpverlening en het ontbreken aan inzicht in de psychische gesteldheid van de vader was reeds bekend. De vader betwist dat er sprake is van seksueel grensoverschrijdend gedrag waar de moeder de vader van heeft beschuldigd. Daarbij komt dat uit het op grond van die beschuldiging gestarte traject bij het MDCK niets naar voren is gekomen dat op dergelijk gedrag wijst. De vader kan zich voorstellen dat het contact begeleid wordt door zijn moeder of zijn zus. Verder heeft de vader voldoende inzicht gegeven in zijn psychische toestand. De vader erkent dat [de minderjarige] klem zit tussen de ouders en in een loyaliteitsconflict zit, maar dit is met name te wijten aan de moeder. Zij uit onterechte beschuldigingen en belast [de minderjarige] , waardoor zij onder grote druk staat en zich niet vrij voelt om onbelast contact met de vader te hebben. Een ruime en duidelijke zorgregeling kan daar verandering in brengen, aldus de vader. Volgens de vader zijn er geen contra-indicaties tegen de door hem bij zelfstandig verzoek verzochte zorgregeling.
5.7.
De GI voert aan dat de zorgen om [de minderjarige] onverminderd groot zijn. Niet alleen de melding van moeder van vermeend seksueel misbruik maar ook de voortdurende strijd tussen de ouders en het gedrag van vader baart de GI zorgen. De ouders zijn niet in staat de overdracht van [de minderjarige] zonder spanningen te laten verlopen. Verder moet de GI de vader regelmatig aanspreken om te stoppen met het veroorzaken van onrust. De GI heeft zorgelijke e-mails van de school en zwemvereniging ontvangen. De school heeft de vader de toegang ontzegd en hij mag de school alleen op vaste momenten betreden. De vader wordt door leerkrachten als dreigend ervaren. Ook zijn de zwemlessen inmiddels door de handelwijze van vader gestopt. De wijziging van het contact was dan ook op zijn plaats en noodzakelijk voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . Nu is er meer rust en ruimte waardoor zij minder gespannen is. Door gebrek aan medewerking van de vader en het voortdurend opstarten van procedures verliest de vader het belang van [de minderjarige] uit het oog. Het is voor [de minderjarige] schadelijk om voortdurend blootgesteld te worden aan de onvoorspelbare spanningen die de vader meebrengt in het contact met moeder, andere familieleden die de moeder ondersteunen bij de overdracht van [de minderjarige] , in school- en sportsituaties. De huidige omgangsregeling is dan ook het maximaal haalbare volgens de GI.
5.8.
De moeder heeft aangevoerd dat zij achter de vastgestelde regeling staat. Het gaat nu veel beter met [de minderjarige] en contact van de vader met [de minderjarige] in de veilige setting zorgt voor rust. De vader heeft een psychiatrische verleden en geeft daarover geen openheid van zaken. Hij gedroeg zich seksueel afwijkend in bijzin van [de minderjarige] . Volgens de moeder stelt de vader zijn eigen handelen centraal en hij houdt zich niet aan de afspraken. De vader wil aanwezig zijn bij kinderfeestjes en bij speelafspraken en is dwingend richting instanties, de school en anderen.
5.9.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Er waren zorgsignalen en de GI heeft daar adequaat op gehandeld. [de minderjarige] zit klem tussen de ouders. De ouders dienen mee te werken aan het door de GI in gang gezette traject en met de GI samen te werken en openheid van zaken te geven. Zij dienen hun eigen belangen opzij te zetten en overstijgend naar het belang van [de minderjarige] te kijken.
5.10.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep, overweegt het hof als volgt. Vanaf de echtscheiding zijn verschillende hulpverleningstrajecten ingezet ter verbetering van de communicatie tussen de ouders. Partijen hebben tot april 2016 deelgenomen aan een mediationtraject en vervolgens aan het traject ‘Kinderen uit de Knel’ bij de Opvoedpoli, zonder positief resultaat. Daarna zijn er gesprekken gevoerd bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Die gesprekken hebben ertoe geleid dat in augustus 2016 Video Home Training (VHT) van Kenter is gestart. In de VHT zijn in december 2016 en januari 2017 ter observatie drie opnames van een uur gemaakt van omgang tussen de vader en [de minderjarige] . De VHT is in maart 2017 geëvalueerd en geëindigd. Kenter en het CJG hebben geadviseerd om een vervolgtraject te starten begeleid door CJG/Jeugd en de GI. De daarop volgende gesprekken van CJG met de ouders hebben geen reëel uitzicht opgeleverd op een verbetering van de verhoudingen tussen hen. In april 2017 heeft een bespreking aan de Beschermtafel plaatsgevonden, waarna is besloten tot een raadsonderzoek dat heeft geleid tot een ondertoezichtstelling. Ook hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling heeft nog geen positief effect gehad. Gebleken is dat er tussen ouders sprake is van een conflictueuze relatie, waarin de communicatie ernstig verstoord is. Daarbij zijn er zorgen over het contact tussen [de minderjarige] en haar vader, waarbij [de minderjarige] angst heeft voor haar vader. De moeder heeft in 2018 melding gemaakt van vermeend seksueel overschrijdend gedrag van de vader naar [de minderjarige] . Naar aanleiding van de zorgsignalen heeft de GI zich gewend tot het MDCK voor advies. Het MDCK heeft geadviseerd om bij [de minderjarige] een taxatie door het KJTC te laten doen en het contact alleen onder begeleiding van een jeugd- en gezinsbeschermer te laten plaatsvinden. Dit taxatiegesprek bij KJTC kon niet worden afgenomen omdat [de minderjarige] te gesloten was. Vervolgens is traject bij Kenter hervat en heeft er speltherapie plaatsgevonden. Uit de speltherapie is naar voren gekomen dat [de minderjarige] geen individuele therapie nodig heeft, maar dat de ouders aan hun onderlinge relatie dienen te werken.
5.11.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat wijziging van de regeling van de beschikking van dit hof van 10 april 2018 in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is, gelet op het volgende. Er is sprake van een hevige strijd tussen de ouders waarvan [de minderjarige] de dupe is. Niet alleen is door de moeder melding gemaakt van grensoverschrijdend gedrag van de vader naar [de minderjarige] , maar ook is gebleken dat [de minderjarige] spanningen en angsten ervaart in het contact met vader. Diverse vrijwillige hulpverleningstrajecten en hulpverlening in het gedwongen kader zijn tot op heden onvoldoende gebleken om de verhouding tussen de ouders te verbeteren en het gedrag van de vader te veranderen. De vader voert een niet aflatende strijd om contact met [de minderjarige] te bereiken en lijkt daarbij het belang van [de minderjarige] uit het oog te verliezen. Inmiddels heeft de psycholoog van de vader bij brief van 18 september 2019 de door de GI gestelde vragen beantwoord. De psycholoog heeft bericht van de vader te hebben vernomen dat door GGZ Ingeest bij vader de diagnose ASS Asperger is vastgesteld. De psycholoog bevestigt deze diagnose. Deze diagnose was echter al bekend, doch over de psychiatrische voorgeschiedenis van vader heeft hij tot op heden, ondanks verzoek van de GI, geen volledige openheid van zaken gegeven, terwijl daarover wel zorgen zijn gezien zijn gedrag. Vader zorgt voor onrust en houdt zich niet aan de afspraken met de GI. De school heeft de vader op 3 december 2018 de toegang ontzegt en de GI heeft in oktober 2018 e-mails gekregen van de zwemvereniging waar [de minderjarige] zwemt. Daarin wordt bericht dat de vader de zwemvereniging steeds benadert om informatie over [de minderjarige] te verkrijgen. [de minderjarige] zwemt inmiddels om deze reden niet meer. De vader is tot op heden onvoldoende in staat gebleken te handelen in het belang van [de minderjarige] . Dit alles acht het hof voor [de minderjarige] zeer belastend en niet bevorderlijk voor een gezonde ontwikkeling. Met de GI is het hof van oordeel dat het voor [de minderjarige] schadelijk is om voortdurend blootgesteld te worden aan de spanningen die de vader laat ontstaan in het contact met moeder, met andere familieleden die de moeder ondersteunen bij de overdracht van [de minderjarige] , en in school- en sportsituaties. Het is noodzakelijk dat er meer zicht wordt verkregen op de psychische gesteldheid van de vader alsmede dat er hulpverlening voor beide ouders komt, zowel individueel als gezamenlijk. Daartoe zal de GI in samenspraak met de ouders dienen te bespreken welke individuele hulpverlening maar ook hulpverlening voor de ouders samen noodzakelijk is. Het hof benadrukt dat het daarbij van belang is dat zowel de moeder als de vader meewerken aan de door de GI voorgestelde hulpverlening en onderzoeken, waaronder een psychodiagnostisch onderzoek naar de psychische toestand van de vader. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de door de GI verzochte beperkte, begeleide omgangsregeling zoals (met wijziging van de beschikking van dit hof van 10 april 2018) bepaald door de kinderrechter in de bestreden beschikking in het belang van [de minderjarige] . Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt derhalve bekrachtigen.
5.12.
Gelet op het voorgaande behoeft het zelfstandig verzoek tot uitbreiding van de eerder vastgestelde omgangsregeling van de vader geen bespreking meer.
5.13.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissingen.

6.De beslissing

Het hof:
In zaaknummer 200.249.575/01
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende, wijst het verzoek van de vader tot het vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing van 7 augustus 2018 toe.
In zaaknummer 200.249.560/01
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kok, mr. J. Jonkers en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. I. Rijs als griffier en is op 30 juli 2019 in het openbaar uitgesproken door mr. M.C. Schenkeveld.