ECLI:NL:GHAMS:2019:4361

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
200.264.071/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen [kind A] en [kind B] bij hun vader, de man. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2019 geappelleerd, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man was bepaald. De vrouw betwistte de noodzaak van de uithuisplaatsing en voerde aan dat er geen bedreiging was voor de ontwikkeling van de kinderen. De man en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) hebben de verzoeken van de vrouw bestreden en de GI heeft verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 24 april 2017 onder toezicht staan van de GI en dat de situatie van de kinderen problematisch is, mede door de juridische strijd tussen de ouders. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de hoofdverblijfplaats bij de man noodzakelijk was voor de hulpverlening aan de kinderen. Het hof oordeelde dat de bestreden beschikking, die de machtiging tot uithuisplaatsing bij de man verleende, niet meer nodig was, omdat de hoofdverblijfplaats al bij de man was bepaald en de vrouw hiertegen geen beroep had ingesteld. Het hof vernietigde de bestreden beschikking en wees het verzoek van de GI tot machtiging uithuisplaatsing af, met compensatie van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de kinderen in het kader van echtscheidingsprocedures en de rol van de GI in het waarborgen van de zorg voor minderjarigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.264.071/01
zaaknummer rechtbank: C/13/663187 / JE RK 19-242
beschikking van de meervoudige kamer van 19 november 2019 inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.S. Rabarison te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de man] , bijgestaan door mr. M.A. Zon (hierna te noemen: de man);
- de minderjarige [kind A] ;
- de minderjarige [kind B] .
Als informant is aangemerkt:
- mr. B. Vosbergen, benoemd als bijzonder curator in de echtscheidingsprocedure.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 8 augustus 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 mei 2019.
2.2.
De man heeft op 9 september 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De GI heeft op 10 september 2019 een verweerschrift ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de man van 11 oktober 2019 met bijlagen, ingekomen op 14 oktober 2019.
2.5.
Het hof heeft de minderjarigen [kind A] en [kind B] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben daar geen gebruik van gemaakt.
2.6.
De mondelinge behandeling stond op 24 oktober 2019 gepland. Deze heeft niet plaatsgevonden. Partijen hebben het hof voor de zitting medegedeeld dat zij instemmen met het schriftelijk afdoen van het hoger beroep op de stukken.

3.De feiten

3.1.
Uit het huwelijk van de vrouw en de man zijn geboren:
- [kind A] [in] 2004 te [geboorteplaats] (hierna: [kind A] );
- [kind B] [in] 2006 te [geboorteplaats] (hierna: [kind B] ).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind A] en [kind B] .
3.2.
[kind A] en [kind B] staan sinds 24 april 2017 onder toezicht van de GI.
De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 24 april 2020.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2019 is op verzoek van de man de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem bepaald. De vrouw heeft tegen deze beschikking geen hoger beroep ingesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, een machtiging uithuisplaatsing verleend bij de man voor de duur van een half jaar, tot uiterlijk 8 november 2019.
4.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van de GI tot machtiging uithuisplaatsing bij de man af te wijzen.
4.3.
De GI verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4.
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel het verzoek af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
In geschil tussen partijen is de verleende machtiging tot uithuisplaatsing bij de man.
5.2.
De vrouw heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte een machtiging tot uithuisplaatsing bij man heeft verleend. Volgens de vrouw is er geen sprake van een bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen. De bijzondere curator heeft in haar rapport van 9 april 2019 aangegeven dat [kind A] een onvoldoende positief beeld van de man heeft en [kind B] een voldoende positief beeld, terwijl zij beiden van de vrouw een positief beeld hebben. Dit valt niet te rijmen met een machtiging uithuisplaatsing bij de man. De vermeende noodzaak om de situatie voor de kinderen te doorbreken is onvoldoende. Daarbij is gebleken dat de uithuisplaatsing niet tot positieve doorbraken heeft geleid. De gronden zijn dan ook niet meer aanwezig.
5.3.
De GI heeft in haar verweerschrift aangegeven dat al vanaf 2011 hulpverlening is betrokken bij het gezin. Zowel hulpverlening in een vrijwillig kader als in een gedwongen kader heeft niet geleid tot een verbetering van de situatie. Er is sprake van een (juridische) strijd tussen de ouders waarvan de kinderen de dupe zijn. Om de situatie te doorbreken en omdat de vrouw onvoldoende meewerkt aan de hulpverlening, is besloten over te gaan tot het indienen van een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing bij man. Volgens de GI zijn de gronden voor een uithuisplaatsing nog steeds aanwezig. De juridische strijd tussen de ouders duurt onverminderd voort en de kinderen zitten daardoor in een ernstig loyaliteitsconflict. Daarbij is verder sprake van zorgelijk spijbelgedrag van [kind A] .
5.4.
De man heeft aangevoerd dat dat de vrouw niet heeft geappelleerd tegen de beschikking waarin de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man heeft bepaald, hetgeen onderhavige procedure overbodig maakt. Het procederen moet stoppen in het belang van de kinderen. In mei 2019 zijn de kinderen naar de man verhuisd, maar de vrouw blijft aan de kinderen trekken. [kind A] verbleef regelmatig bij de vrouw onder schooltijd en de vrouw ondermijnt het gezag van de man. Volgens de man gaat het beter met de kinderen sinds zij bij hem verblijven.
5.5.
Het hof oordeelt als volgt.
5.6.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.7.
De eerste vraag is of sprake is van een situatie waarvoor een machtiging uithuisplaatsing vereist is. In deze situatie is in het kader van de echtscheidingsprocedure tussen de ouders op verzoek van de man de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem bepaald. Daarnaast heeft de GI verzocht om een machtiging uithuisplaatsing van de kinderen bij de man. De meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam heeft beide verzoeken behandeld en op dezelfde datum beslist. In de ene beschikking is de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen bij de man toegewezen. In de andere beschikking is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man is. Daarnaast is bepaald dat de kinderen eens in de veertien dagen vanaf zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vrouw zijn.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het noodzakelijk is dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man zal zijn, omdat dan de nodige hulp voor de kinderen en individuele hulp voor de man ingezet kan worden. De vrouw heeft al geruime tijd onvoldoende meegewerkt aan de hulpverlening, terwijl de kinderen al lang te lijden hebben onder de complexe echtscheidingsproblematiek van de ouders. Zolang de kinderen bij de vrouw wonen komt de hulpverlening onvoldoende van de grond. De rechtbank heeft dezelfde motivering gegeven bij de toewijzing van het verzoek van de GI voor een machtiging uithuisplaatsing van de kinderen bij de man. In de motivering van de bestreden beslissing wordt ook verwezen naar de afzonderlijke beslissing waarbij de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man is bepaald. De rechtbank noemt als doel voor de toewijzing van het verzoek van de GI, dat de machtiging uithuisplaatsing deze nieuwe situatie formaliseert en bestendigt en dat de noodzaak onderstreept wordt dat ter bescherming van de belangen van de kinderen moet worden ingegrepen in de huidige situatie.
Nu de vrouw alleen is opgekomen tegen de beslissing op het verzoek van de GI, is de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling in kracht van gewijsde gegaan. De juridische situatie is door deze beslissing helder voor alle betrokkenen, waaronder de GI. Deze beslissing ligt inhoudelijk ook in de lijn van hetgeen de GI in het belang van de kinderen noodzakelijk acht voor wat hun verblijfplaats betreft.
Hoewel de Hoge Raad heeft uitgemaakt dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat een machtiging tot uithuisplaatsing een plaatsing betreft bij de met het gezag belaste ouder, is deze uitspraak in een andere situatie gegeven. In de uitspraak van 14 oktober 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BR5151) heeft de Hoge Raad dit beslist voor de situatie dat het een plaatsing betreft bij de met het gezag belaste ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijf niet heeft. In een juridisch geformaliseerde situatie van de verblijfplaats van een minderjarige beoogt een GI wijziging te brengen. Hiervoor is toestemming nodig van de kinderrechter.
In onderhavige zaak is daarvan echter geen sprake, de hoofdverblijfplaats is immers bij de man bepaald. Er ligt een uitspraak waarin de rechtbank het geschil over de hoofdverblijfplaats tussen de ouders heeft beslecht. In deze beschikking is de noodzaak benoemd voor het wijzigen van de situatie waarin de kinderen de meeste tijd bij hun vrouw verbleven. Vanwege deze beschikking is naar het oordeel van het hof geen noodzaak en ruimte meer om een machtiging uithuisplaatsing van de kinderen bij hun man toe te wijzen.
Evenmin kan geoordeeld worden dat de vrouw een belang heeft bij een aparte inhoudelijke toetsing van de overplaatsing van de kinderen naar de man in het kader van het verzoek van de GI. Door de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man is de inbreuk op haar familie- en gezinsleven gerechtvaardigd. De vrouw is van deze beslissing niet in beroep gekomen.
Dit leidt tot de beslissing dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd, evenwel op andere gronden dan die door de vrouw zijn aangevoerd.
5.8.
Gelet op de aard van de zaak, ziet het hof aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beschikking en wijst af het inleidende verzoek van de GI tot machtiging uithuisplaatsing;
- compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. T.A.M. Tijhuis en mr. R.G. Kemmers, in tegenwoordigheid van mr. I. Rijs als griffier en is op 19 november 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.