In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoogte van de kostenvergoeding in bezwaar in WOZ-zaken. De belanghebbende, eigenaar van een vrijstaande woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning door de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 625.000, maar na bezwaar was deze verlaagd naar € 582.000. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de bestemming van de woning als 'bedrijfswoning' en dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. Het hof heeft de kostenvergoeding voor bezwaar opnieuw vastgesteld op € 1.248, conform het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024. Daarnaast heeft het hof de heffingsambtenaar en de minister van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan de belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn. De totale schadevergoeding is vastgesteld op € 1.000. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar uitsluitend vanwege het niet toekennen van een hogere kostenvergoeding voor bezwaar.