In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de Gemeente 's-Hertogenbosch tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had de WOZ-waarde van een woning vastgesteld op € 700.000, terwijl de heffingsambtenaar deze waarde op € 718.000 had vastgesteld. De heffingsambtenaar had de waarde bepaald op basis van een taxatierapport en vergelijkingsobjecten. Belanghebbende, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en was in beroep gegaan nadat het bezwaar ongegrond was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde niet voldoende had onderbouwd, wat leidde tot de gegrondverklaring van het beroep.
In hoger beroep heeft het hof de vraag beoordeeld of de heffingsambtenaar de gebruikte indexeringspercentages voldoende inzichtelijk had gemaakt. Het hof concludeert dat de heffingsambtenaar erin is geslaagd om aannemelijk te maken dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het hof oordeelt dat de gebruikte indexeringspercentages niet zodanig uiteenlopend zijn dat een nadere onderbouwing noodzakelijk was. Belanghebbende had de juistheid van de gehanteerde indexering niet gemotiveerd bestreden, wat het hof in zijn overwegingen meeneemt.
Het hof verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en bevestigt de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 maart 2023.