In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een voorlopige aanslag zuiveringsheffing voor het jaar 2019, opgelegd door de heffingsambtenaar van het Waterschap de Dommel. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het hof.
Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen van de baten en lasten ter zake van de zuiveringsheffing over 2019. Belanghebbende heeft niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht met betrekking tot de post "ondersteunende beheerproducten". Het hof acht aannemelijk dat de op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage zijn gelegd en dat de gemachtigde hiervan op de hoogte is gesteld. Artikel 7.4, lid 4, van de Algemene wet bestuursrecht is niet geschonden. Het hof verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit de voorzitter en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.