ECLI:NL:GHSHE:2022:3374

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
21/00774
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorlopige aanslag zuiveringsheffing 2019

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een voorlopige aanslag zuiveringsheffing voor het jaar 2019, opgelegd door de heffingsambtenaar van het Waterschap de Dommel. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het hof.

Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen van de baten en lasten ter zake van de zuiveringsheffing over 2019. Belanghebbende heeft niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht met betrekking tot de post "ondersteunende beheerproducten". Het hof acht aannemelijk dat de op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage zijn gelegd en dat de gemachtigde hiervan op de hoogte is gesteld. Artikel 7.4, lid 4, van de Algemene wet bestuursrecht is niet geschonden. Het hof verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit de voorzitter en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00774
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 15 april 2021, nummer SHE 19/2295 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het Waterschap de Dommel in Boxtel,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft een voorlopige aanslag zuiveringsheffing voor het jaar 2019 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft voor de zitting een nader stuk ingediend. De griffier heeft dit stuk doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar is verschenen namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] . Voor de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende laten weten dat hij niet zal verschijnen.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [adres] in [vestigingsplaats] . Belanghebbende exploiteert onder andere een autowasstraat.
2.2.
Het algemeen bestuur van het waterschap de Dommel heeft op 28 november 2018 de Verordening zuiveringsheffing Waterschap de Dommel vastgesteld. Deze verordening is op 1 januari 2019 in werking getreden.
2.3.
Eveneens op 28 november 2018 heeft het algemeen bestuur van het waterschap de Dommel de Beleidsbegroting 2019 vastgesteld. De begroting naar kostendrager Zuiveringsbeheer vermeldt onder meer het volgende:
Zuiveringsbeheer (bedragen x € 1.000)
Begroting 2019
8000 Ondersteunde beheerproducten
8000
6.135
(….)
Totaal nettolasten beleidsproducten
63.45
(…)
Totaal Baten zuiveringsheffing
59.517
RESULTAAT ZUIVERINGSBEHEER VOOR BESTEMMING
-4.15
De begroting van baten en lasten vermeldt onder meer het volgende:
Bedragen (x € 1.000)
Begroting 2019
Lasten:
(….)
Totale lasten
€ 121.832
Baten:
(…)
Totaal Waterschapsbelastingen
€ 107.669
2.4.
De voorlopige aanslag zuiveringsheffing 2019 is opgelegd naar 48,0 vervuilingseenheden tegen een tarief van € 48,72. Het bedrag van de aanslag luidt € 2.338,56. De voorlopige aanslag is gebaseerd op de gegevens uit de aangifte over 2017.
2.5.
Op 15 juli 2019 om 11:13 heeft [A] namens de heffingsambtenaar een e-mail met de volgende tekst verstuurd aan het e-mailadres van de gemachtigde:
“Geachte heer [B] ,
In aanvulling op mijn vorige mail meld ik u dat de op de zaak betrekking hebbende stukken vanaf vandaag voor u ter inzage liggen bij de balie van het waterschapshuis.”
Op 19 juli 2019 heeft de hoorzitting plaatsgevonden.
2.6.
De heffingsambtenaar heeft de voorlopige aanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de heffingsambtenaar voldoende inzicht verschaft in de ramingen van de baten en de lasten ter zake van de zuiveringsheffing over 2019?
2. Heeft de heffingsambtenaar voorafgaand aan het horen de op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage gelegd?
3. Had een tweede hoorzitting moeten plaatsvinden?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring en terugwijzing naar de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vraag 1
4.1.
Belanghebbende betoogt dat de heffingsambtenaar niet tijdig inzicht heeft verschaft in de ramingen van de baten en lasten van 2019. De verwijzing naar openbare stukken, zoals de Beleidsbegroting 2019 is daarvoor niet voldoende, aldus belanghebbende. Belanghebbende kon daarom in de bezwaarfase niet beoordelen of sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet en moest daarom wel in beroep gaan.
4.2.
De rechtbank heeft ter zake geoordeeld:
“7. Verweerder heeft in beroep toegelicht dat de Beleidsbegroting 2019 een openbaar stuk is dat te raadplegen is via internet. Het stuk is zowel via Google als via de website van het Waterschap te traceren. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat gemachtigde van eiseres een professionele rechtsbijstandsverlener is die vaker bijstand heeft verleend in bezwaar- en beroepszaken als de onderhavige. In die zaken wordt geregeld dezelfde grief naar voren gebracht, waarop verweerder steeds heeft gereageerd met de opmerking dat het openbare stukken betreft. Van een professionele gemachtigde mag verwacht worden dat hij dergelijke informatie kan vinden, aldus verweerder. Gemachtigde van eiseres heeft dit onweersproken gelaten. Verweerder heeft verder ter zitting verklaard dat tijdens de bezwaarprocedure, kort voor de hoorzitting, op 15 juli 2019 een e-mail is verzonden door de heer [A] . Deze e-mail heeft verweerder ter zitting voorgelezen. Kern van dit bericht was dat de door gemachtigde opgevraagde stukken, waaronder de Beleidsbegroting 2019, ter inzage liggen bij het Waterschapshuis.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het ter inzage leggen van de Beleidsbegroting 2019 bij het Waterschapshuis, waarover eiseres op 15 juli 2019 is geïnformeerd, voldaan aan de vereiste dat inzicht dient te worden verschaft in de ramingen van de baten en de ‘lasten ter zake’. In de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder naar deze openbare bron verwezen. Eiseres heeft daar op kunnen reageren. Dat eiseres dus in haar processuele belangen zou zijn geschaad, is de rechtbank niet gebleken.
9. De rechtbank constateert dat eiseres niet in twijfel heeft getrokken dat één of meer posten als ‘last ter zake’ kan (kunnen) worden aangemerkt of dat een bate (volledig) in de ramingen is betrokken. Dan komt de rechtbank niet toe aan de overige eisen die de Hoge Raad stelt aan de motivering die de heffingsambtenaar geeft voor zijn betwisting van de opbrengstlimietoverschrijding. Deze grond slaagt daarom niet.”
Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven. Wat belanghebbende in hoger beroep aanvoert leidt niet tot een ander oordeel.
4.3.
In haar nader stuk van 22 augustus 2022 voert belanghebbende voor het eerst aan dat ten aanzien van de post ondersteunende beheerproducten redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake. Ook deze klacht slaagt niet. Uitgangspunt is dat de bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding op de belanghebbende rust. Indien een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar inzicht te geven in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op belanghebbende rust, moet zij, nadat het waterschap aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd stellen waarom naar haar oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. De heffingsambtenaar heeft in dit geval met de verwijzing naar de begroting van 2019 inzicht verschaft in de raming van baten en lasten. Belanghebbende heeft haar enkele stelling dat gelet op de aanzienlijke hoogte van het bedrag in vergelijking met de totale geraamde kosten ter zake van zuiveringsheffing twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’ niet nader gemotiveerd en voldoet daarmee niet aan de op haar rustende stelplicht.
Vraag 2 en 3
4.4.
Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar niet de op de zaak betrekking hebbende stukken, met name de Beleidsbegroting 2019, voorafgaand aan de hoorzitting ter inzage heeft klaar gelegd. De e-mail van [A] van 15 juli 2019 is belanghebbende niet bekend. Aangezien de stukken niet ter inzage zijn gelegd en ook niet op het verzoek van de gemachtigde zijn toegezonden, heeft de heffingsambtenaar onzorgvuldig gehandeld. Belanghebbende kon daardoor haar bezwaarschrift niet nader onderbouwen en is benadeeld. Artikel 7.4, lid 4, Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de hoorplicht zijn geschonden en er had een tweede hoorzitting moeten komen, aldus belanghebbende.
4.5.
Deze klachten falen. Gelet op de e-mailwisseling die de heffingsambtenaar bij zijn verweerschrift in hoger beroep heeft overgelegd, acht het hof aannemelijk dat de gemachtigde van belanghebbende gebruik maakt van het e-mailadres info@bespaarbelasting.com. De e-mail van 15 juli 2019 is naar dit e-mailadres verstuurd. Het hof acht niet aannemelijk dat de gemachtigde van belanghebbende deze e-mail niet heeft ontvangen. Daarmee acht het hof aannemelijk dat de op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage hebben gelegen en dat de gemachtigde hiervan in kennis is gesteld. De gemachtigde heeft kennelijk om hem moverende redenen geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om de stukken in te zien. Dat betekent echter niet dat de hoorplicht is geschonden of dat belanghebbende in haar procesrecht is benadeeld. Het hof ziet dan ook geen reden waarom de heffingsambtenaar een tweede hoorzitting had moeten houden.
4.6.
Artikel 7.4, lid 4, Awb is evenmin geschonden. Dit artikel houdt in dat het bestuursorgaan is gehouden om op verzoek tegen vergoeding van de kosten afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. Voor zover belanghebbende betoogt dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 7.4, lid 4, Awb verplicht is de op de zaak hebbende stukken voorafgaand aan de hoorzitting toe te sturen, is dat betoog onjuist. Een verplichting om deze stukken aan de gemachtigde toe te zenden volgt niet uit artikel 7.4, lid 4, Awb of uit een andere bepaling in de Awb [1] .
Tussenconclusie
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt voorzitter, P.C. van der Vegt en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van J.M.A. van Rooij-Beckers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
J.M.A. van Rooij-Beckers J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Zie ook Hof ’s-Hertogenbosch 5 oktober 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3279, r.o. 4.9 tot en met 4.11.