ECLI:NL:HR:2000:AA8602

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35619
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Pos
  • D.H. Beukenhorst
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de afwijzing van uitstel van mondelinge behandeling in belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 augustus 1999. De zaak betreft een beschikking van de Inspecteur, waarbij voor het jaar 1992 aan belanghebbende geen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen werd opgelegd. Na bezwaar tegen deze beschikking, heeft de Inspecteur zijn besluit gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de klacht van belanghebbende over de afwijzing van een verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling behandeld. De gemachtigde van belanghebbende had op 6 april 1999 verzocht om uitstel van de zitting die op 20 april 1999 was gepland. Het Hof had dit verzoek afgewezen, waarbij het rekening hield met de voortgang van de werkzaamheden en het feit dat eerder al uitstel was verleend. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof zijn beslissing heeft gebaseerd op een zorgvuldige belangenafweging. Het verzoek om uitstel werd niet ingewilligd omdat er geen gewichtige redenen waren aangevoerd die het uitstel rechtvaardigden.

De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat het voor het overige als feitelijke beoordeling niet in cassatie kan worden getoetst. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep ongegrond. Dit arrest is vastgesteld door de raadsheer A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren D.H. Beukenhorst en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma.

Uitspraak

Nr. 35619
29 november 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 augustus 1999 betreffende het besluit geen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op te leggen voor het jaar 1992.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
De Inspecteur heeft bij voor bezwaar vatbare beschikking besloten voor het jaar 1992 aan belanghebbende geen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op te leggen, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klacht
Blijkens de uitspraak van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende per brief van 6 april 1999 verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling, die was bepaald op 20 april 1999. Het Hof heeft, na afweging van alle betrokken belangen, waaronder dat van de voortgang van de werkzaamheden van het Hof, dit verzoek bij brief van 12 april 1999, dus ruimschoots vóór de zitting van 20 april 1999, afgewezen. Daarbij heeft het Hof mede in acht genomen dat aan de gemachtigde reeds eerder uitstel was verleend en dat zonder nadere toelichting, welke niet is gegeven, niet valt in te zien dat belanghebbende zich niet door een kantoorgenoot van de gemachtigde kon laten vertegenwoordigen. De klacht die tegen dit oordeel opkomt faalt. Een tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen gedaan verzoek om uitstel wordt in beginsel ingewilligd, tenzij zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan uitstel in de weg staan. Belangen als hier bedoeld kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in het teloorgaan, als gevolg van het uitstel, van bewijsmateriaal of in onredelijke vertraging in het afwikkelen van de zaak. Daarbij kan het gerechtshof, indien de belanghebbende een gemachtigde had aangewezen, in zijn afweging mede de vraag betrekken of de zaak zich leent voor behandeling door een kantoorgenoot van de gemachtigde. Het Hof heeft zijn beslissing om aan bedoeld verzoek geen gevolg te geven gebaseerd op een belangenafweging als hiervoor aangeduid. ‘s Hofs oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is op 29 november 2000 vastgesteld door de raadsheer A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren D.H. Beukenhorst en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.