ECLI:NL:HR:2024:290
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over verstrekking van gegevens op grond van de Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor het jaar 2020, zoals bepaald door de heffingsambtenaar op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De waarde van de woning was vastgesteld op € 718.000 per waardepeildatum 1 januari 2019.
Belanghebbende had in de bezwaarfase verzocht om de taxatiekaart en bepaalde indexeringspercentages, maar stelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende informatie had verstrekt. Het Hof 's-Hertogenbosch oordeelde dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om uit eigen beweging aanvullende stukken te verstrekken, aangezien belanghebbende niet specifiek had aangegeven welke gegevens hij miste. Dit oordeel werd door belanghebbende in cassatie bestreden.
De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en geoordeeld dat een verzoek op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ voldoende specifiek moet zijn. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof terecht had vastgesteld dat belanghebbende in de bezwaarfase niet had aangegeven dat hij bepaalde gegevens miste, en dat dit leidde tot de conclusie dat hij deze gegevens niet nodig had om de vastgestelde WOZ-waarde te controleren. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.