ECLI:NL:GHSHE:2023:4111

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
20-002758-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor openlijk geweld en vernielingen in Weert

Op 8 december 2023 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die in hoger beroep was gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van openlijk geweld, maar het hof heeft de dagvaarding partieel nietig verklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 74 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in de nacht van 13 op 14 juni 2020 in Weert, waar de verdachte openlijk geweld heeft gepleegd en goederen heeft vernield. Het hof heeft overwogen dat de verdachte niet voldoende heeft bijgedragen aan het openlijk geweld, maar heeft wel vastgesteld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van goederen die toebehoorden aan anderen. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar het hof heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder ernstige lichamelijke klachten en een problematische achtergrond. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan een benadeelde partij. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf afgewezen, gezien de medische situatie van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002758-21
Uitspraak : 8 december 2023
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 november 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-156327-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. De rechtbank heeft de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [slachtoffer] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, strekkende tot vergoeding van de schade. Tevens heeft de rechtbank de officier van justitie in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03/000085-20 niet-ontvankelijk verklaard en tenslotte het reeds geschorste bevel strekkende tot het ondergaan van voorlopige hechtenis opgeheven.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen, de verdachte, opnieuw rechtdoende, zal veroordelen ter zake van het aan hem als feit 1 primair tenlastegelegde en hem zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 227 dagen voorwaardelijk onder een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 1] tot een bedrag van € 135,00 alsmede tot toewijzing van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 6.728,13, beide hoofdelijk en te vermeerderen met de wettelijke rente. De advocaat-generaal heeft de afwijzing gevorderd van de vordering tot tenuitvoerlegging. De advocaat-generaal heeft tevens de oplegging gevorderd van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partijen. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] in hun vordering. Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de inbeslaggenomen goederen zullen worden teruggegeven aan de beslagene. Tenslotte heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de in zaak 03/000085-20 voorwaardelijk opgelegde taakstraf.
De raadsvrouwe van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het als feit 1 primair tenlastegelegde en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van het subsidair tenlastegelegde. Voorts heeft zij een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd. Daarnaast zal het beroepen vonnis worden vernietigd omdat het hof zich niet kan verenigen met het kennelijke oordeel van de rechtbank dat de tenlastelegging ter zake van feit 1 primair, voor zover deze ziet op het (impliciet cumulatief/alternatief) tenlastegelegde ‘geweld tegen een persoon’ in de tenlastelegging van openlijk geweld als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, geldig is.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de nacht van 13 op 14 juni 2020 te Weert openlijk, te weten aan de [adres 2] en/of [adres 4] in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd
- tegen een persoon, te weten [slachtoffer] en/of
- tegen een of meerdere goed(eren), te weten een of meerdere tuindeur(en) en/of een of meerdere garagedeur(en) en/of een auto (merk BMW met kenteken [kenteken 1] ) en/of een auto (merk Audi A4 met kenteken [kenteken 2] ) en/of een (kinder)fiets (merk Batavus), door op/tegen dit goed/deze goederen te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen terwijl hij, verdachte dit goed/deze goederen opzettelijk heeft vernield;
subsidiair, althans indien en voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling kan of mag leiden:
hij in of omstreeks de nacht van 13 op 14 juni 2020 te Weert opzettelijk en
wederrechtelijk
- een of meerdere tuindeur(en) en/of
- een of meerdere garagedeur(en) en/of
- een auto (merk BMW met kenteken [kenteken 1] ) en/of
- een auto (merk Audi A4 met kenteken [kenteken 2] ) en/of
- een (kinder)fiets (merk Batavus),
in elk geval enig goed(eren) dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 4] , in elk geval aan een ander
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Met betrekking tot de geldigheid van de dagvaarding overweegt het hof dat primair tenlastegelegd is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld, bestaande uit geweld tegen personen en/of goederen. Het hof merkt de primaire tenlastelegging aan als een impliciet cumulatief-alternatieve tenlastelegging.
Het hof stelt voorop dat de dagvaarding de inleiding vormt van het Nederlandse strafproces. Een van de fundamenten van het strafprocesrecht is dat de terechtzitting plaatsvindt op basis van de dagvaarding. Deze fundering draagt er zorg voor dat alle partijen, de verdachte, het OM en de rechter, op de hoogte zijn van de gronden waarop de vervolging rust. De tenlastelegging dient gedetailleerd een concreet voorval uit het verleden van de verdachte, gespecificeerd naar tijd en plaats te beschrijven. Daarnaast dient een bestanddeel in de dagvaarding voldoende naar de verweten gedraging(en) te worden verfeitelijkt. Zo moet uit die verfeitelijking kunnen volgen op welke gedraging(en) de opsteller van de tenlastelegging heeft gedoeld met de tenlastelegging van een bepaald bestanddeel (vgl. HR 21 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1030,
NJ1998/782). In dat licht is van belang of er onder het tenlastegelegde bestanddeel een veelheid van feitelijke gedragingen van uiteenlopend karakter kunnen worden gebracht. Tevens komt betekenis toe aan de aard van het tenlastegelegde bestanddeel in samenhang bezien met het tenlastegelegde delict. Indien en voor zover er sprake is van een wezenlijk bestanddeel, noopt tenlastelegging van een dergelijk bestanddeel tot nadere verfeitelijking afhankelijk van de mate van wezenlijkheid daarvan.
Naar bestendige rechtspraak omvat het bestanddeel ‘geweld’ in de delictsomschrijving van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht een veelheid aan gedragingen. In de tenlastelegging mag (derhalve) naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met de enkele vermelding dat sprake is geweest van openlijke in vereniging ‘geweld plegen’ tegen een vernoemd persoon. Daarbij moet worden vermeld waaruit dat geweld/die gewelddadige gedraging(en) tegen die persoon heeft of hebben bestaan (vgl. Hof ’s‑Hertogenbosch 28 augustus 2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:BB3355).
Nu de opsteller van de tenlastelegging bedoeld heeft de tenlastegelegde openlijke geweldpleging ten laste te leggen als geweldpleging tegen personen alsmede tegen goederen, doch het bestanddeel ‘geweld’ niet heeft verfeitelijkt ten aanzien van het gebruik daarvan tegen personen, is de dagvaarding naar het oordeel van het hof in zoverre en dus partieel nietig.
Het hof zal aldus uitgaan van de volgende tenlastelegging met betrekking tot feit 1 primair, welke thans de grondslag van het geding vormt:
hij in of omstreeks de nacht van 13 op 14 juni 2020 te Weert openlijk, te weten aan de [adres 2] en/of [adres 4] in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd
- tegen een of meerdere goed(eren), te weten een of meerdere tuindeur(en) en/of een of meerdere garagedeur(en) en/of een auto (merk BMW met kenteken [kenteken 1] ) en/of een auto (merk Audi A4 met kenteken [kenteken 2] ) en/of een (kinder)fiets (merk Batavus), door op/tegen dit goed/deze goederen te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen terwijl hij, verdachte dit goed/deze goederen opzettelijk heeft vernield.
Vrijspraak voor het primair tenlastegelegde
Het hof stelt het volgende voorop. Voor een veroordeling ter zake van openlijke geweldpleging als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht is onder meer vereist dat het geweld ‘in vereniging’ is gepleegd. Van zulks plegen is sprake indien en voor zover er een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld is geleverd (HR 11 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6209, HR 9 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AM0208, NJ 2004/144; HR 13 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5755, NJ 2006/449 en HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1328). Het dient daarbij te gaan om een materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht aan het openlijk in vereniging gepleegde geweld (HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3029). Voor een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld is echter niet vereist dat de deelnemers gelijktijdig aan het geweld zijn begonnen (vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132). Daarbij heeft te gelden dat de enkele omstandigheid dat de dader de groep getalsmatig versterkt ‘niet zonder meer’ een voldoende significante of wezenlijke bijdrage oplevert. Dat geldt eveneens voor het enkele niet-distantiëren (vgl. HR 1 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT1819, NJ 2011/519 en HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1328). Het is niet vereist dat de dader zelf geweld pleegt of daaraan fysiek deelneemt. Van een significante en wezenlijke bijdrage kan eveneens sprake zijn wanneer verdachte, zonder aan de geweldpleging deel te nemen, die geweldpleging heeft ‘bevorderd en wellicht zelfs uitgelokt’ (HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0132, NJ 2011/174).
Met de rechtbank en de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het aan hem primair tenlastegelegde. Hoewel een medeverdachte niet ver van de verdachte verwijderd op de openbare weg geweld heeft gepleegd tegen een persoon en hij zelf – zij het deels in een middels een dichte en hoge haag van die openbare weg afgescheiden achtertuin – geweld heeft gepleegd tegen goederen – heeft de verdachte daarmee nog niet zonder meer een voldoende significante of wezenlijke bijdrage geleverd aan openlijk in vereniging gepleegd geweld. Daartoe overweegt het hof dat er sprake is geweest van twee separate en voor wat de aard betreft, verschillende geweldshandelingen terwijl op grond van het procesdossier niet zonder meer kan worden vastgesteld dat deze in voldoende mate met elkaar samenhingen..
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 14 juni 2020 te Weert opzettelijk en wederrechtelijk
- meerdere tuindeuren en
- een of meerdere garagedeur(en) en
- een auto (merk BMW met kenteken [kenteken 1] ) en
- een auto (merk Audi A4 met kenteken [kenteken 2] ) en
- een fiets (merk Batavus), welke goederen toebehoorde aan [benadeelde 1] en [benadeelde 4] , heeft vernield en heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna genoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd. Daarin wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Weert, proces-verbaalnummer BVH PL233C-2020091964, (zaaksdossier) op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant] , brigadier van politie, gesloten d.d. 20 juli 2020, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-209.

1. Een verklaring van verdachte, voor zover als inhoudende de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 27 oktober 2021:

Ik stond in de tuin van de man met het bubbelbad en wilde die hele fiets door de ruit gooien (
het hof begrijpt: de tuin van aangeefster [benadeelde 1] , behorende bij haar woning gelegen aan [adres 2] , waarin [benadeelde 2] in de nacht van 13 juni op 14 juni 2020 ook verbleef).
(…)
Ik was alleen in de tuin. (…) Ik heb inderdaad ook twee auto's vernield. Ik heb geslagen tegen die ruiten. (…) Ik heb alles wat mij wordt verweten gedaan, behalve de mishandeling. [1]

2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 14 juni 2020 (dossierpagina’s 30-32), voor zover als inhoudende de verklaring van aangever [benadeelde 2] :

Ik wens aangifte te doen van (…) vernieling van de woning van mijn vriendin [benadeelde 1] , gelegen aan [adres 2] . Ik sta ingeschreven op [adres 3] , maar ik verblijf/ woon bij mijn vriendin op de [adres 2] .
Vanavond, zaterdag 13 juni 2020, zaten wij in de tuin op de [adres 2] .
(…)
Op een gegeven moment hoorde ik een hoop geschreeuw en herrie uit mijn achtertuin. Ik wist niet wat er aan de hand was. Ik ben via de voordeur terug mijn woning in gegaan.
Ik zag dat er een hoop zware paniek in huis was. Ik heb alle kinderen en mijn vriendin meteen naar boven gestuurd.
(…)
Ik hoorde en zag dat de ruiten van de tuindeuren in de woonkamer ingeslagen werden.
(…)
Ik zag dat de volgende vernielingen zijn aangericht:
- de ruiten van de tuindeuren van de woning zijn vernield
- de ruiten van de garagedeur zijn vernield
- mijn auto is vernield.
Van de auto is de voorruit en de ruit van het rechter achterportier vernield.
(…)
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

3. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 14 juni 2020 (dossierpagina’s 40-42), voor zover als inhoudende de verklaring van aangever [benadeelde 2] :

Vandaag is er een glaszetter geweest die vertelde dat het stalen frame van de tuindeur gebogen was en hier geen nieuw glas in geplaatst kon worden. Ook is de vloer in de woonkamer beschadigd door het glas.
(…)
De auto van mijn vriendin [benadeelde 1] stond op de oprit voor de garage. Deze auto betreft een BMW voorzien van kenteken [kenteken 1] . Dit is een lease auto. Deze auto wordt door het bedrijf van mijn vriendin [benadeelde 1] geleast.
Ik zag dat de voorruit van de auto compleet vernield was. Het rechter achterportierraam is ook compleet vernield en het rechter bijrijdersraam is beschadigd. Hier is vermoedelijk ook met een voorwerp tegenaan geslagen maar de ruit is blijven zitten.
(…)
Verder wil ik nog laten weten dat er drie fietsen op onze oprit stonden. Dit zijn de fietsen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en het kind [betrokkene 3] . Alle fietsen waren afgesloten.
Later zagen wij dat de fiets van [betrokkene 3] , een Batavus in de achtertuin stond en ook vernield was. Op de fiets waren bloeddruppels zichtbaar.

4. Een opname van beeld als bedoeld in artikel 567 van het Wetboek van Strafvordering (dossierpagina 49), voor zover als inhoudende een foto:

Op de foto is te zien dat de achterlamp van de fiets er gedeeltelijk af is.

5. Een opname van beeld als bedoeld in artikel 567 van het Wetboek van Strafvordering (dossierpagina 51), voor zover als inhoudende een foto:

Op de foto is te zien dat het spatbord van de fiets er gedeeltelijk af is.

6. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 14 juni 2020 (dossierpagina’s 63-64), voor zover als inhoudende de verklaring van aangever [benadeelde 4] :

Vandaag omstreeks 10.50 uur kwam bij mij de politie aan de deur. Zij vertelden mij dat vannacht (
het hof begrijpt in de nacht van 13 op 14 juni 2020) mijn auto vernield is.
(…)
Mijn voertuig stond geparkeerd aan [adres 4] . Er zijn twee ruiten vernield van mijn voertuig. (…) Mijn voertuig betreft een Audi A4 met kenteken [kenteken 2] .
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ambtshalve overweegt het hof dat de toebehorenseis in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht niet geheel samenvalt met het civielrechtelijke begrip ‘eigendom’. Het hof ziet geen reden om de toebehorenseis anders op te vatten dan de toebehorenseis die gesteld wordt in het bepaalde in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Bij beiden artikelen staat immers als beschermd belang het eigendomsrecht voorop. Andere gevallen van zeggenschap over een object kunnen ook ‘toebehoren’ opleveren (vgl. HR 25 juni 1946, ECLI:NL:HR:1946:20,
NJ1946/503 en HR 2 november 1948, ECLI:NL:HR:1948:21,
NJ1949/35). Het doet niet ter zake of het desbetreffende goed zich ten tijde van het wegnemen in de beschikkingsmacht van de eigenaar of andere rechthebbende bevond dan wel van een ander die het aan de rechthebbende had onttrokken.
Indachtig het vorenstaande is het hof van mening dat de leaseauto, welke door de verdachte is vernield, werd geleased door [benadeelde 1] . Die leaseauto behoorde haar aldus toe. Dat geldt eveneens voor de fiets, welke aan [benadeelde 1] toebehoorde omdat deze van haar kind is.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere vernielingen. Vernielingen maken inbreuk op het eigendomsrecht van de eigenaar. Daarnaast vergt de afwikkeling van dergelijke vernielingen tijd en moeite, hetgeen frustrerend is voor de eigenaar. Het hof neemt in strafverzwarende zin mee dat de verdachte in een geringe aanleiding, het motief heeft gevonden om te handelen als bewezenverklaard. Daarbij heeft de verdachte tevens goederen vernield van personen die niets met het conflict tussen de verdachte en Wagemans te maken hadden. Daarenboven neemt het hof in strafverzwarende zin mee dat het feit is gepleegd met betrekking tot een huis, een plek waar de bewoners zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen. In dat huis waren tevens kinderen aanwezig. De vernielingen moeten voor onder meer de bewoners van het huis angstige momenten met zich hebben gebracht.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie d.d. 1 november 2023 betreffende verdachte, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (onder meer soortgelijke) strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan een soortgelijk feit.
Het hof heeft tevens acht geslagen op reclasseringsadvies betreffende verdachte d.d. 17 mei 2023. Uit het rapport volgt dat de verdachte lijdt aan forse lichamelijke klachten, welke ervoor zorgen dat de verdachte niet in staat is om een taakstraf te verrichten en welke klachten een contra-indicatie vormen voor de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Uit het rapport volgt een treurig beeld van de geschiedenis van de verdachte. Zo is de verdachte in zijn jeugd ernstig verwaarloosd, op zijn twaalfde levensjaar uit huis gezet en daarna 32 jaar dakloos is geweest. De verdachte is gediagnosticeerd met een onder andere een schizofrenische- c.q. psychotische stoornis, een stoornis in het gebruik van alcohol en drugs en een neurocognitieve stoornis. De reclassering heeft geadviseerd tot oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden, nu thans in hulpverlening is voorzien.
De verdachte staat blijkens het door de raadsvrouw overgelegde mailbericht van [x] forensisch ambulant medewerker bij de Rooyse Wissel, thans onder behandeling van enkele hulpinstanties en volgt die hulp – welke hulp de verdachte op vrijwillige basis heeft ingeschakeld en aanvaard – trouw. Het hof neemt deze positieve wending in het leven van de verdachte in strafmatigende zin mee. In voornoemd bericht is tevens aangegeven dat de verdachte door een ernstig arbeidsongeval zijn rug en bekken heeft gebroken. In dat verband slaat het hof tevens acht op hetgeen de raadsvrouw te kennen heeft gegeven over de fysieke toestand van de verdachte. Blijkens de opgave van de verdediging leeft de verdachte zijn leven thans volledig vanuit zijn bed.
Door de raadsvrouw van de verdachte is aangevoerd dat het feit de verdachte in verminderde mate toegerekend kan worden, nu hij ten tijde van het plegen van het feit leed aan meerdere stoornissen, welke van invloed zijn geweest op het feit. De mate van causaliteit tussen de stoornis en het delict is echter niet aannemelijk geworden. Ook indien en voor zover aangenomen moet worden dat dat verband er wel is geweest – wat daar ook van zij – acht het hof onvoldoende termen aanwezig om het feit in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte. De verdachte wordt derhalve voor volledig toerekeningsvatbaar gehouden voor zijn gedragingen.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden met twee weken. Als aanvangsmoment bij de beoordeling van de redelijke termijn in eerste aanleg wordt 14 juni 2020 genomen, de dag dat de verdachte in verzekering is gesteld. Op 8 september 2020 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst, zodat er een redelijke termijn van berechting geldt die 24 maanden bedraagt. Deze termijn van berechting is in eerste aanleg binnen 24 maanden gebleven, nu de rechtbank een vonnis heeft gewezen op 10 november 2021. Op 23 november 2021 is door het Openbaar Ministerie appel ingesteld tegen het vonnis, waarmee de termijn van berechting in hoger beroep een aanvang heeft genomen. Het hof wijst heden, op 8 december 2023, arrest, zodat – zoals genoemd – de termijn van berechting in hoger beroep in zijn totaal 24 maanden en 2 weken heeft bedragen, daarmee is de redelijk termijn in hoger beroep geschonden met 2 weken. Het hof ziet echter – na afweging van alle belangen en omstandigheden – aanleiding om te volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, gelet op de geringe mate van overschrijding in het licht van de aard van de zaak alsmede het feit dat de berechting in feitelijke aanleg is afgerond binnen het totaal van de voor elk van die procesfasen geldende termijnen, te weten 4 jaren (vgl. HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:197).
Het hof acht het gelet op de aard van het bewezenverklaarde, in het licht bezien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, niet passend om hem een gevangenisstraf op te leggen, wat erin resulteert dat de verdachte weer gedetineerd komt te zitten. Het hof acht de oplegging van een taakstraf evenmin passend.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijk gevangenisstraf ter hoogte van het reeds ondergane voorarrest van 14 dagen, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
De verdachte is bij vonnis van de rechtbank vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde. Mitsdien zijn de benadeelde partijen bij genoemd vonnis niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [slachtoffer] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, zodat het hof gehouden is een beslissing te nemen op de thans aanhangige vorderingen.
Nu het hof de verdachte vrijgesproken heeft van het als primair aan hem tenlastegelegde, zal het hof de benadeelde partijen [slachtoffer] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
Vordering van de [benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft in eerste aanleg een vordering doen instellen door haar vertegenwoordigster in rechte [benadeelde 1] , strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 135,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 5] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 135,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 5] is toegebracht tot een bedrag van € 135,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Limburg van 12 maart 2020 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen. Aan die beslissing ligt ten grondslag het eerdergenoemde rapport van de reclassering d.d. 17 mei 2023, waaruit volgt dat de verdachte lijdt aan forse lichamelijke klachten, welke ervoor zorgen dat de verdachte niet in staat is om een taakstraf te verrichten.
Beslag
Het hof heeft geconstateerd dat er onder de verdachte als beslagene een aantal goederen in beslag is genomen. Het is het hof niet gebleken dat hieromtrent enige beslissing is genomen door het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft evenmin een beslissing genomen op het beslag, zodat het beslag thans nog op de hierna te noemen goederen rust.
Onder de verdachte is een korte broek, een rood t-shirt, een zwarte handschoen, zwart ondergoed en zwarte schoenen in beslag genomen. Het hof acht thans geen strafvorderlijk belang meer aanwezig bij het beslag van deze goederen. Derhalve zullen de goederen worden teruggegeven aan beslagene.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart de dagvaarding van feit 1 primair partieel nietig;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
74 (vierenzeventig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een korte broek, een rood t-shirt, zwarte handschoen, zwart ondergoed en zwarte schoenen;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

Vordering van de [benadeelde 2]

verklaart de [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

Vordering van de [benadeelde 3]

verklaart de [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

Vordering van de [benadeelde 5]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde 5] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 135,00 (honderdvijfendertig euro) ter zake van materiële schade;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 135,00 (honderdvijfendertig euro) als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2020 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket Limburg van 26 augustus 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 12 maart 2020, parketnummer 03-000085-20, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 20 uren;
heft op het reeds geschorste bevel, strekkende tot het ondergaan van voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. L.G.J.M. van Ekert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. van den Akker, griffier,
en op 8 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het hof realiseert zich dat de zinssnede ‘behalve de mishandeling’ niet redengevend is voor de bewezenverklaring, doch zal deze zinssnede in zijn bewijsvoering opnemen teneinde de verklaring van de verdachte niet te denatureren. Het hof begrijpt de verklaring van de verdachte zo dat hij de aan hem tenlastegelegde vernieling heeft gepleegd.