3.4.2. De parlementaire geschiedenis van die wet houdt ten aanzien van het bestanddeel "in vereniging" - voorzover in de onderhavige zaak van belang - onder meer het volgende in:
"De verruiming van de reikwijdte van artikel 141 WvSr krijgt gestalte door de vervanging van de woorden "met verenigde krachten" door de woorden "in vereniging". De woorden "in vereniging" drukken uit dat de samenwerkingseis van artikel 141 WvSr onverkort blijft gelden: het "verenigde" van de krachten wordt voortgezet in de eis dat in vereniging geweld moet zijn gepleegd. Aan deze vereniging worden geen strengere eisen gesteld, wat betreft de nauwheid en de volledigheid van de samenwerking, dan bij het huidige artikel 141 WvSr het geval is. Anders dan bij moord en bij diefstal gewoonlijk het geval is, zal - zo werd reeds gesteld - aan openlijke geweldpleging veelal niet een fase van voorbereiding voorafgaan. De samenwerking kan zeer wel bestaan uit niets meer dan een gezamenlijk gepleegde, niet voorbereide vernieling of mishandeling. Net als thans kan ook na de voorgestelde wijziging in dergelijke gevallen zeer wel van openlijke geweldpleging sprake zijn.
Het verschil met de huidige delictsomschrijving zit uitsluitend in het ontbreken van het woord "krachten". Anders dan thans is niet langer doorslaggevend of de verdachte "krachten" heeft aangewend die met die van anderen verenigd zijn. Voldoende is, dat hij deel uitmaakt van de groep die het openlijke geweld heeft gepleegd, en een bijdrage heeft geleverd aan dat geweld. Die bijdrage kan bestaan in het plegen van een gewelddadige handeling, dat hoeft echter niet. De betrokkene kan ook met een bivakmuts hebben rondgelopen en anderen hebben aangemoedigd. Hij kan, in gevallen waarin het openlijke geweld niet "spontaan" gepleegd wordt, ook een rol in de organisatie hebben gespeeld door deelnemers aan de openlijke geweldpleging te werven.
(...)
De consequentie van de wijziging van artikel 141, eerste lid, WvSr is, dat ook degene die zelf geen gewelddadige handeling verricht, het openlijke geweld in vereniging kan plegen. Met het hedendaagse begrip van "plegen" is deze interpretatie naar mijn mening zeer wel verenigbaar.
(...)
De onschuldige passant; demonstraties
Het risico dat een werkelijk onschuldige in een strafproces betrokken raakt wordt door de voorgestelde verruiming van artikel 141 WvSr wellicht iets groter. Dat een bij openlijke geweldpleging aanwezige persoon zelf geen daad van geweld heeft gepleegd, pleit hem immers niet meer per definitie vrij. Om deze reden wordt wel verondersteld dat het voor de onschuldige passant niet eenvoudig zal blijken te zijn aan te tonen geen betrokkenheid bij de openlijke geweldpleging te hebben. Gevreesd wordt dat in de praktijk sprake zal zijn van een omkering van de bewijslast, waardoor de onschuldpresumptie in gevaar komt.
Naar mijn mening is deze vrees niet terecht. De voorgestelde delictsomschrijving biedt voldoende waarborgen, dat de onschuldige passant niet veroordeeld zal worden. In de eerste plaats moet de betrokkene opzet op het openlijke geweld hebben gehad. Aangetoond zal moeten worden dat hij het geweld gewild heeft, of in ieder geval welbewust op de koop toe heeft genomen. Wie per ongeluk in een geweld plegende groep verzeild raakt heeft dat opzet niet. Dat zal gewoonlijk ook betrekkelijk snel blijken. Voorts zal bewezen moeten worden dat de betrokkene een voldoende significante bijdrage aan het geweld heeft geleverd. De enkele aanwezigheid in een groep is daarvoor niet voldoende.
De vraag welke risico's een onschuldige passant loopt, is het meest prangend bij demonstraties. Daarbij kan zeer gemakkelijk sprake zijn van een ongewilde confrontatie tussen eerzame burgers die van hun grondwettelijk gegarandeerde demonstratievrijheid gebruik maken, en personen die van de demonstratie gebruik willen maken om de openbare orde te verstoren. Ook bij demonstraties die gepaard gaan met ongeregeldheden is het risico dat onschuldige burgers op basis van artikel 141 WvSr opgepakt worden naar mijn mening evenwel zeer gering. Vooropgesteld dient te worden dat het onderhavige artikel geen collectieve aansprakelijkheid schept: er moeten ten aanzien van de individuele verdachte voldoende aanwijzingen van schuld bestaan. Zijn deze er niet, dan ontbreekt een grondslag voor strafvorderlijk optreden. Van omkering van de bewijslast is derhalve geen sprake: aan de aanhouding moeten aanwijzingen ten grondslag liggen dat de betrokkene een voldoende significante bijdrage aan het openlijke geweld leverde." (Kamerstukken II 1998-1999, 26 519, nr. 3, blz. 6-8)