ECLI:NL:GHSHE:2023:3183

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
20-002557-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en mishandeling van levensgezel met schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling van zijn levensgezel, [slachtoffer 1], en van meermalen mishandeling van een andere levensgezel, [slachtoffer 2]. De feiten vonden plaats op 22 november 2018, waarbij de verdachte [slachtoffer 1] met geweld heeft gedwongen haar telefooncode prijs te geven, wat leidde tot ernstige verwondingen en psychisch leed. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en had een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Tevens is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan [slachtoffer 1] voor de geleden schade, die is vastgesteld op € 2.711,17, inclusief immateriële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte in de kosten van de procedure veroordeeld.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002557-19
Uitspraak : 30 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 5 augustus 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-845661-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘poging tot zware mishandeling in voortgezette handeling gepleegd met: afpersing’ (feit 1), ‘mishandeling, meermalen gepleegd, begaan tegen zijn levensgezel’ (feit 2) en ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’ (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Voorts is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van € 3.437,93, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast is de verdachte veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij. De benadeelde partij is ten aanzien van het niet toegewezen gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 9.772,61, te vermeerderen met de wettelijke rente. De advocaat van de benadeelde partij heeft bij wensenformulier d.d. 28 juli 2021 en bij brief van 21 september 2021 kenbaar gemaakt dat de vordering in hoger beroep wordt verminderd met een bedrag van € 4.506,96, nu er – kort gezegd – geen nieuw tegelwerk in de badkamer is aangebracht.
Gelet daarop is dat gedeelte van de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep niet meer aan de orde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft op basis van de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van feit 1 primair (poging doodslag), feit 2, feit 3 en feit 4 zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich geschaard achter de beslissing van de rechtbank daaromtrent en heeft daarnaast gevorderd ook de kosten voor aanpassing van de woning toe te wijzen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 en feit 3 en heeft zich ten aanzien van het onder feit 4 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat ten aanzien van feit 1 primair sprake is van vrijwillige terugtred. Daarnaast heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouw bepleit dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging op het standpunt gesteld dat diverse kostenposten niet, of niet geheel, voor toewijzing vatbaar zijn.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 november 2018 te Maarheeze, gemeente Cranendonck, in elk geval in Nederland en/of België, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal,
- zijn handen om de nek van die [slachtoffer 1] heeft gesloten,
- ( vervolgens) zijn handen heeft (toe)geknepen en/of
- met kracht aan haar haren heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 november 2018 te Maarheeze, gemeente Cranendonck, in elk geval in Nederland en/of België, zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door haar
- te slaan,
- te schoppen,
- zijn handen om de nek van die [slachtoffer 1] te sluiten en/of (vervolgens) zijn handen toe te knijpen en/of
- met kracht aan haar haren te trekken;
2.
hij op of omstreeks 22 november 2018 te Maarheeze, gemeente Cranendonck, in elk geval in Nederland en/of België, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van de (toegangs)code van (de ontgrendeling van) haar telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
- verdachte haar telefoon heeft afgepakt,
- ( vervolgens) haar heeft gezegd dat hij de code van haar telefoon wilde weten,
- ( vervolgens) zijn hand(en) om de nek van die [slachtoffer 1] heeft gesloten,
- ( vervolgens) zijn hand(en) heeft (toe)geknepen en/of
- met kracht aan haar haren heeft getrokken;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 maart 2016 te Budel, gemeente Cranendonck, in elk geval in Nederland en/of te Lozen (België), in elk geval in België, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer 2] ,
- heeft geslagen (al dan niet tegen haar oren),
- heeft geschopt,
- aan haar haren heeft getrokken en/of (vervolgens) heel hard met haar hoofd tegen een deurstijl aan heeft gegooid,
- heel hard op haar nieren en/of op haar kaak heeft geduwd,
- met zijn handen bij haar keel gepakt en/of (vervolgens) zijn handen heeft (toe)geknepen,
- een mes op haar keel heeft gezet,
- door de prikkelstruiken heeft gesleept en/of (vervolgens) in een droge sloot heeft gegooid en/of
- haar vingers en/of armen en/of benen heeft verdraaid/gedraaid;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 31 augustus 2016 te Budel, gemeente Cranendonck, opzettelijk en wederrechtelijk een raam, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] , althans aan een ander dan verdachte, toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 tenlastegelegde afpersing.
Het hof overweegt als volgt.
Aan de verdachte is onder feit 2 ten laste gelegd dat ‘
hij (….) met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van de (toegangs)code van (de ontgrendeling van) haar telefoon, in elk geval enig goed (…)’. Het hof stelt vast dat de Hoge Raad reeds in haar uitspraak van 13 juni 1995 (ECLI:NL:HR:1995:ZD0064) heeft beslist dat een pincode geen ‘goed’ is conform artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht en dat het (onvrijwillig) noemen van een pincode niet kan worden aangemerkt als afgifte conform dat artikel, nu een ‘goed’ individualiseerbaar is en degene die daarover de feitelijke macht heeft, deze noodzakelijkerwijze verliest indien een ander zich de feitelijke macht daarover verschaft. Dat is bij het noemen van een pincode niet het geval. Immers, gegevens als een pincode kunnen worden overgenomen zonder dat de rechthebbende de beschikkingsmacht over de gegevens verliest (vgl. HR 3 december 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0584, m.nt. [naam 1] en HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ6575, rov. 3.3.3.). Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het dwingen tot afgifte van de (toegangs)code van de telefoon van aangeefster in onderhavige zaak niet kan worden aangemerkt als de gedwongen afgifte van enig goed, maar als het gedwongen ter beschikking stellen van gegevens. Nu dat evenwel niet aan de verdachte ten laste is gelegd, zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 22 november 2018 in Nederland en/of België, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- zijn handen om de nek van die [slachtoffer 1] heeft gesloten,
- vervolgens zijn handen heeft (toe)geknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2016 te Budel, in Nederland en/ofBelgië, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer 2]
- meermalen heeft geslagen (al dan niet tegen haar oren),
- meermalen heeft geschopt,
- aan haar haren heeft getrokken
- met zijn handen bij haar keel gepakt en
- door de prikkelstruiken heeft gesleept en vervolgens in een droge sloot heeft gegooid;
4.
hij in de periode van 1 juni 2014 tot en met 31 maart 2016 te Budel, gemeente Cranendonck, opzettelijk en wederrechtelijk een raam, dat aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de Districtsrecherche Helmond, proces-verbaalnummer OB3R019089-23, gesloten d.d. 24 maart 2019, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met doorgenummerde dossierpagina’s 1-315. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde feit 1 primair
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 november 2018, dossierpagina’s 17-19, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Er werd op 22 november 2018 melding gedaan door de ouders van [slachtoffer 1] . Ze gaven aan dat ze zich ernstig zorgen maakten over hun dochter. [slachtoffer 1] had haar vader gebeld dat haar vader naar huis moest komen en dat er iets aan de hand was. De ouders zijn naar de ouderlijke woning in Maarheeze gegaan en zagen hun dochter buiten staan met de hun bekende [verdachte] . Ze zagen hen samen wegrijden. [slachtoffer 1] nam haar telefoon niet op toen vader haar belde. De vader van [slachtoffer 1] trachtte [slachtoffer 1] te bellen maar zij nam niet op. Toen wij, verbalisanten, in gesprek waren met meneer en mevrouw [slachtoffer 1] kwam een man zich melden, te weten [getuige 1] . Deze gaf aan een vriend van [slachtoffer 1] te zijn. Er werd diverse keren getracht te bellen met [slachtoffer 1] , maar haar telefoon stond uit. Er werd een eenheid naar het woonadres van [verdachte] gestuurd, maar daar was niemand aanwezig. Omstreeks 02.39 uur werden wij, verbalisanten, gebeld door de vader van [slachtoffer 1] . Hij gaf aan dat zijn dochter zojuist thuis was gekomen en dat ze heel emotioneel en ontdaan was door wat er zojuist was gebeurd. De politie-eenheid is terug gegaan naar het woonadres van [slachtoffer 1] en heeft daar gesproken met [slachtoffer 1] , die hevig ontredderd was.
2.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 22 november 2018, dossierpagina’s 20-24, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] :
Mijn naam is [slachtoffer 1] . Ik ben momenteel woonachtig op [adres 2]
. Dat is de woning van mijn ouders.
Op 21 november 2018, omstreeks 20.30 uur had ik afgesproken met [verdachte] .
Op een gegeven moment besloten we samen naar de woning van mijn ouders te gaan.
Ik wilde op een gegeven moment even op mijn telefoon kijken. Op het moment dat ik
mijn telefoon pakte werd [verdachte] boos. Hij pakte meteen mijn telefoon van me af. Ik
hoorde dat hij zei dat hij de telefoon wilde bekijken. Ik heb toen met de huistelefoon mijn
vader gebeld. Ik heb tegen mijn vader gezegd dat hij even naar huis moest komen.
Ik zag dat [verdachte] wegliep en mijn telefoon in zijn zak stopte. Ik liep [verdachte] achterna en zag
op dat moment mijn moeder. Ik zag dat [verdachte] naar zijn auto liep en instapte. Ik ben toen
ook ingestapt. [verdachte] reed weg. Na een tijd stopte [verdachte] de auto. Ik weet alleen dat het
donker was en dat er bebossing was. Ik hoorde dat [verdachte] aan me vroeg wat de code van
mijn telefoon was. Ik wilde reageren maar [verdachte] pakte me vrijwel meteen aan mijn haren
vast. Ik voelde dat hij mijn hoofd omhoog trok door hard aan mijn haren te trekken. Ik
voelde ineens dat hij zijn hand om mijn nek sloot en ik merkte dat ik hierdoor geen adem
kreeg. Ik hoorde dat hij zei dat hij de code van mijn telefoon wilde weten, Ik voelde dat hij
meerdere malen met kracht aan mijn haren trok. Ik voelde enorme pijn en heb toen de
code van mijn telefoon gegeven. [verdachte] pakte mijn telefoon uit zijn zak. Hij ontgrendelde de
telefoon. Op een gegeven moment bevond ik me buiten de auto.
(…)
Ik zag dat hij mijn telefoon pakte en hoorde dat hij iemand belde. Ik begreep uit het gesprek
dat hij [getuige 1]
(het hof begrijpt: [getuige 1] )aan de lijn had en ik schreeuwde
toen keihard dat ik bang was en heb doorgegeven waar ik ongeveer was. Hierna ben ik
weggerend maar [verdachte] kwam meteen achter me aan. [verdachte] heeft me toen aan mijn haren
vastgepakt en heen en weer gesleurd. Ik voelde op een gegeven moment dat hij met beide
handen mijn nek omsloot en deze helemaal dicht kneep. Ik voelde dat hij zijn duimen in
mijn nek duwde waardoor ik echt geen lucht meer kreeg. Ik voelde dat hij me een beetje omhoog trok waardoor mijn lichaam niets meer kon. Ik voelde dat mijn lichaam slap
werd en dat ik zuurstof tekort kreeg. Ik voelde dat hij dit tot drie maal toe strak aantrok. Ik
was er heilig van overtuigd dat ik dood zou gaan. Ik heb door het zuurstoftekort, de paniek
en mijn mentale toestand van angst op dat moment mijn urine laten lopen. Op een gegeven
moment nam de druk op mijn keel af en kon ik weer adem halen. Ik voelde dat alles aan
mijn lichaam pijn deed. Opeens mocht ik weer de auto instappen. We stopten bij de kerk in
Maarheeze. Hier mocht ik uitstappen. Ik ben toen heel hard naar de woning van mijn ouders
gelopen. Toen heeft mijn vader de politie gebeld.
3.
Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 24 november 2018, dossierpagina’s 33-35, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] :
Op 23 november 2018 ben ik samen met mijn vader rond gaan rijden. Ik herinnerde me
Achel (B) en Schaft (NL). [verdachte] wilde naar zijn huis in Loozen rijden. Hij bedacht zich en
we zijn in de richting van Achel (B) en Schaft (NL) gereden. We hebben rondjes gereden
rondom de bossen. Ik weet vrijwel zeker dat ik op een parkeerplaats in de buurt van Gastel
bij een houten keet ben geweest. Daar op die parkeerplaats ben ik mishandeld.
Ik weet dat ik meerdere keren geprobeerd heb te vluchten. Tijdens een van deze pogingen
ben ik voor mijn gevoel over een kiezelpad of kiezels gerend. Tijdens een van deze
pogingen rende [verdachte] achter mij aan terwijl hij met mijn telefoon [getuige 1] aan de lijn had.
Dit was kort nadat ik de code van mijn telefoon had af moeten geven aan [verdachte] .
Het leek wel alsof [verdachte] precies wist hoe hij mijn luchtpijp dicht moest knijpen. Ik heb van
de huisarts een medische verklaring ontvangen, die ik u nu overhandig.
4.
Aanvraagformulier medische informatie d.d. 22 november 2018:
Verzoek om medische informatie over:
Achternaam: [slachtoffer 1]
Voorn(a)m(en): [slachtoffer 1]
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Bloeduitstorting gelaat (mond)
Kleine bloeduitstortingen hals, bovenarmen, linkerschouder en bovenbenen.
Drukpijn borstkas + strottenhoofd
II. Bijzondere mededelingen:
Kneuzing van borstkas
Posttraumatische stress na mishandeling
5.
Forensisch geneeskundig onderzoek d.d. 26 november 2018, dossierpagina’s 60-64, opgemaakt door F.T.E. Horsting, forensisch geneeskundige:
Ik heb [slachtoffer 1] , wonende [adres 2] op 26 november 2018 onderzocht.
Uitwendig waargenomen letsel:
Foto’s:
193 (191,192,194)
in hals rechts, onder onderkaak: smalle rode streep/kras met bruin korstje ca 1 .5 cm, rode
streep loopt door tot rond onderkaak in 3 blauwe lijntjes;
gele ovaalvormige plek(jes) in kaakhoek (nabij oor). bdz ca 1-2 cm2
midden keel, ter plaatse van strottenhoofd, stembanden (min of meer in verlengde van
korstjes), lichtgeel (vaag)
in hals links, onder onderkaak. 2 smalle rode strepen (v-vorm)
hele gebied (driehoek tussen uitlopers/strepen in hals) en kin lijkt nog vaag lichtblauwig: op
kin enkele roodblauwe streepjes ca 2 cm lang (niet precies recht).
Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel?
Ja. keel, stembanden.
Schatting duur van de genezing:
Enkele weken.
Past het letsel hij de opgegeven toedracht?
Ja, letsels kunnen passen bij toedracht (en verlopen tijd na interval. Foto’s zijn ruim 4x24
uur na incident gemaakt. Letsels zijn (dus) erger/groter geweest dan dat nu zichtbaar is. Dat
geldt zowel in principe zowel voor foto’s die kort na incident zijn gemaakt als wel voor
letsels zoals die vandaag te zien waren en op beeld zijn vastgelegd.
Aanvullende opmerkingen
Urine laten lopen kan passen bij hevige angst en/of (dreigend) kort moment van
bewustzijnsverlies door zuurstoftekort van de hersenen. Blauwe en gele plekken in hals
onderkaakgebied kunnen passen bij keel dicht geknepen worden.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 november 2018, dossierpagina’s 73-74, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 24 november 2018 ben ik samen met aangeefster [slachtoffer 1] de route gereden
vanaf de plek waar aangeefster uit de auto werd gezet. Ik ben een omgekeerde route gaan
rijden die aangeefster met verdachte [verdachte] had afgelegd op 22 november 2018.
Via de Molenheide zijn we Soerendonk ingereden. Bij het einde van de Beekstraat
verklaarde aangeefster [slachtoffer 1] dat ze zeker wist dat ze door Gastel waren gereden.
Hierop in de richting van Budel gereden omdat aangeefster verklaarde dat ze daar ook
was geweest met verdachte [verdachte] . Daar herkende aangeefster de Bergbosweg.
Vanaf de Bergbosweg linksaf gereden. Dit betreft grensgebied Hamont Achel te
Vlaanderen. De genoemde straten zijn gelegen in het buiten gebied rondom de grens
Nederland/België. Op enig moment ontstaat er net over de Nederlandse grens een splitsing.
Ter hoogte van deze splitsing ligt een picknickplaats met een houten keet. Ik hoorde dat
aangeefster [slachtoffer 1] verklaarde dat ze de betreffende plek herkende. Dat ze sterk het gevoel
had dat ze daar geweest was met [verdachte] en dat ze op deze plek door hem gewurgd was.
Ik hoorde dat aangeefster [slachtoffer 1] verklaarde dat de grond hetzelfde voelde onder haar
voeten. We zagen diverse kiezels/losse steentjes liggen. Ik hoorde dat aangeefster [slachtoffer 1]
verklaarde dat dit “het kiezelpad! losse kiezels” kon zijn waar zij die bewuste nacht
overheen was gelopen.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen en bijbehorend extractierapport d.d. 3 december 2018, dossierpagina’s 78-80, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 23 november 2018 heb ik de resultaten onderzocht van het uitlezen van de telefoon van aangeefster/benadeelde [slachtoffer 1] . De telefoon was onderzocht door een digitaal expert ten behoeve van de plaatsbepaling. Via de tijdlijngegevens uit de telefoon was te herleiden dat er op 22 november 2018, om 01:20:49 uur, een uitgaand telefoongesprek met getuige [getuige 1] had plaatsgevonden.
Op 22 november 2018, om 02:33:38 uur had de telefoon verbinding gemaakt met het open Wifi netwerk van café [café]
(het hof begrijpt: café [café] te Maarheze).Om 02.39 uur werd door de vader van aangeefster/benadeelde [slachtoffer 1] melding gemaakt dat ze weer thuis was gekomen.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 december 2018, dossierpagina’s 101-102, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Ik las in het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2018235933-18 dat
op 22 november 2018 om 02:33:38 uur de telefoon van [slachtoffer 1] verbinding had
gemaakt met het open Wifi netwerk van café [café] te Maarheeze. Dit café is de zaak van de
ouders van slachtoffer [slachtoffer 1] en ik las in de verklaring van [getuige 2] dat deze zaak
zich ongeveer 200 meter van hun woning (aan de [adres 2] ) bevindt.
Slachtoffers [slachtoffer 1] heeft in haar aangifte verklaard dat zij die nacht van verdachte
[verdachte] mocht uitstappen bij de kerk in Maarheeze. Vervolgens ben ik onderzoek gaan
doen naar de op 22 november 2018 door de telefoon van de verdachte aangestraalde masten.
In het proces-verbaal van verhoor verklaarde verdachte [verdachte] gebruik te maken van het
telefoonnummer [telefoonnummer] . Van dit telefoonnummer zijn de historische verkeersgegevens
opgevraagd van de nacht van 22 november 2018. Ik zag dat het telefoonnummer
[telefoonnummer] om 02:12:15 uur een mast aanstraalde in Valkenswaard. Ik zag dat om
02:17:02 uur genoemd nummer een mast aanstraalde in Leende. De volgende mast die door
het nummer werd aangestraald was in Maarheeze om 02:38:45 uur. Daarna werd om
02:42:57 een mast aangestraald in Budel. Vervolgens heb ik via een routeplanner online
gekeken hoe lang het duurt om van Leende naar Maarheeze te rijden. Ik zag dat dit ongeveer
8 minuten rijden was met de auto.
9.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 december 2018, dossierpagina’s 157-159, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Op 22 november 2018 omstreeks 00:30 uur werd ik gebeld door mijn dochter. Ik hoorde aan
haar stem dat er iets niet goed was. Ze vroeg of ik direct wilde komen. Ik ben vervolgens
naar mijn woning gereden en zag nog net de auto van [verdachte] wegrijden. Toen ik
thuis kwam was mijn vrouw daar. We hebben erover gesproken of er iets aan de hand was.
[slachtoffer 1] had namelijk gezegd voordat ze in de auto stapte: “geef mijn telefoon terug”.
Omstreeks 02.30 uur kwam [slachtoffer 1] thuis. Ze was “in overspannen toestand” Ze was
helemaal nat van de urine. Ze gaf aan dat ze was gewurgd en dat ze haar urine had laten
lopen.
V: Hoe was de stem van uw dochter na het incident?
A: Verschrikkelijk, ze was heel schor. Ze zei dat het pijn deed, en nog steeds heeft ze er veel last van.
10.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 december 2018, dossierpagina’s 160-162, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] :
Op 22 november 2018 omstreeks 00:30 uur ben ik naar huis gegaan. Ik zag dat [verdachte] de oprit afliep en dat [slachtoffer 1] er achteraan liep. [slachtoffer 1] en [verdachte] stapten samen in de auto van [verdachte] en zijn weggereden. We hebben toen de politie gebeld. Omstreeks 02:30 kwam [slachtoffer 1] thuis. Ze was helemaal overstuur en ze hyperventileerde. Ze rende direct naar de badkamer.
V: Hoe was de stem van uw dochter na het incident?
A: Die was zo zwaar beschadigd. Heel haar strottenhoofd was opgezet. Ze had heel veel pijn aan haar keel, dat was verschrikkelijk.
11.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 november 2018, dossierpagina’s 163-164, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Ik heb ongeveer een jaar een relatie met [slachtoffer 1] . Ik heb [slachtoffer 1] op 21 november
2018
(het hof begrijpt: 22 november 2018)nog een bericht gestuurd. Om 01:12 uur kreeg ik een bericht terug van [slachtoffer 1] dat ik haar met rust moest laten. Ik heb geprobeerd haar enkele keren te bellen. Ik werd omstreeks 01.20 uur gebeld door het nummer van [slachtoffer 1] . maar aan de andere kant van de lijn was een mannenstem. Deze zei denk je dat je een relatie hebt met [slachtoffer 1] ? Deze man zei toen dat hij ook een relatie had met [slachtoffer 1] . Ik hoorde [slachtoffer 1] op de achtergrond schreeuwen. Ze riep: “Hou op, hou op ik vind dit eng.” De verbinding werd verbroken. Ik heb nog enkele keren geprobeerd terug te bellen maar er werd niet meer opgenomen.

12.Het proces-verbaal van de terechtzitting van rechtbank Oost-Brabant d.d. 22 juli 2019, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

Ik was in de nacht van 21op 22 november 2018 in de woning van de in de tenlastelegging genoemde mevrouw [slachtoffer 1] aan [adres 2] . Ik heb toen woorden met haar gehad. Ik ging toen weg. Ze is toen bij me in de auto gestapt. De moeder van mevrouw [slachtoffer 1] zag ons nog wegrijden. Ik heb niets bij mevrouw [slachtoffer 1] bemerkt en geen letsel bij haar gezien toen ze bij me in de auto stapte bij haar ouderlijk huis. We zijn samen weggereden. We hebben wat rondgereden, via Budel naar Hamont in België. We zijn gestopt op een plaats waar bebossing was. Dat was in België. Er was daar een parkeerplaats en het was in de buurt van Achel in België. Toen is ze uitgestapt. Dat was waar die bebossing was. Er was daar verder niemand. Ik heb toen om 01.12 uur een bericht verzonden naar de heer [getuige 1] . Ik heb daarna met de heer [getuige 1] gebeld. Ze is op enig moment weer in mijn auto gestapt. Ze wilde naar huis. Ik bracht haar naar huis. Ze vroeg of ik haar bij de kerk in Maarheeze wilde afzetten. Dat heb ik gedaan. Dat is niet ver van haar ouderlijk huis vandaan. Het was toen ongeveer 02.00 uur.
13.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 juni 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
U, voorzitter vraagt mij naar het eerste feit met betrekking tot mevrouw [slachtoffer 1] . Er is wel duwen en trekken geweest. Er zijn wel schermutselingen geweest. Het ging me om de telefoon. Dat is geweest op de parkeerplaats waar we stilstonden.
U vraagt mij wat ik heb gedaan om de code te krijgen. Dat weet ik niet meer 100 procent. Zoiets van duwen is het geweest. Waarschijnlijk heeft zij letsel opgelopen, als ik de foto’s zie.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten 3 en 4
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
1.
Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 7 januari 2019, dossierpagina’s 215-222, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] :
Ik heb met [verdachte] contact gekregen. Ik geloof in 2013. Toen mochten we bij
[verdachte] blijven in Lozen, België. Toen ging het nog goed tot het eerste moment dat hij mij
sloeg. Het mishandelen gebeurde daarna steeds vaker. Hij heeft een keer heel hard aan mijn
haren getrokken. Dat was bij hem thuis. Ik heb ongeveer 2,5 jaar bij [verdachte] in Lozen
gewoond. Bij de buitengebieden bij zijn woonplaats in de buurt, sleurde hij mij wel eens uit
de auto daar. Hij liet me bijvoorbeeld op blote voeten door de bossen lopen.
Op een gegeven moment ging hij mij ook mishandelen waar mijn kinderen bij waren, dat
was denk ik een jaar nadat we bij hem zijn gaan wonen. Hij heeft eens mijn hoofd
vastgepakt en mij met mijn hoofd heel hard tegen de muur geslagen. Toen ging ik knock-out
op de grond, toen is hij op mijn hoofd gaan trappen, totdat ik echt de voetzool op mijn
gezicht had staan.
Na ongeveer tweeënhalfjaar ben ik weggegaan uit België. Mijn vader heeft toen een ruimte
omgebouwd tot appartement in Budel. Ik ben een keer naar mijn huisarts geweest in
Nederland. Dit was in de tijd dat ik nog bij [verdachte] in België woonde. Hij zag toen dat mijn
trommelvlies gescheurd was aan beide kanten. Daarvoor had [verdachte] met beide handen heel
hard op mijn oren geslagen en ik wist dat dit daardoor kwam. Hij heeft mij ooit zo hard
gestampt met zijn werkschoenen. Ik had toen de blauwe plekken op mijn been en op mijn
billen.
Toen ik in Nederland woonde, heeft hij bij mij ingebroken. Hij heeft toen met een stoeptegel
het raam van de slaapkamer ingeslagen. Hij had de stoeptegel uit het balkon gehaald. Hij
heeft mij toen meegenomen naar het winkelgedeelte, terwijl de kinderen in het appartement waren. Hij heeft mij daar mishandeld. De kinderen hebben meerdere keren gezien dat hij mij
heeft mishandeld. Bij een van de laatste keren dat hij mij heeft mishandeld, zouden we Sint-
Maarten gaan zingen met de kinderen in Weert. Hij trok op een rotonde de handrem erop.
Hij heeft me toen uit de auto getrokken en door de prikkelstruiken getrokken. Mijn kinderen
zaten in de auto te huilen.
Ik heb op een gegeven moment een noodknop gekregen. Ik heb die ongeveer een halfjaar gehad. Ik zie in de papieren dat ik de knop in maart 2016 heb ingeleverd bij Veilig Thuis.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 8 februari 2019, dossierpagina’s 225-228, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 31 januari 2019 ontving ik van [slachtoffer 2] een uitdraai van haar huisarts (zie bijlage). Ze vertelde dat er voor haar gevoel wel een aantal dingen misten op de uitdraai, zoals de gescheurde trommelvliezen naar aanleiding van een klap op haar oren door [verdachte] . Ik las in de uitdraai van de huisarts verschillende registraties uit voornamelijk 2014 en 2015 van mishandeling en seksueel misbruik door (ex)-partner. Ik las onder andere registraties van een verdraaide elleboog, hematoom vorming op rechter bovenarm en linkerbeen en schaafwond op nek.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 maart 2019, dossierpagina’s 229-230, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 21 maart 2019 sprak ik telefonisch met dokter [huisarts] uit Weert, de huisarts
van [slachtoffer 2] om eventueel meer informatie te verkrijgen ten aanzien van het letsel
waarvoor zij in 2014 en 2015 bij de huisarts is geweest. Ik hoorde dat de huisarts [huisarts]
mij het volgende vertelde:
- hij heeft op 20 november 2014, nadat [slachtoffer 2] bij hem in de praktijk kwam met een gat in
haar trommelvlies, haar geadviseerd om aangifte te doen bij de politie;
- het gat in haar trommelvlies was vermoedelijk veroorzaakt door een harde klap op het oor;
- in 2015 is [slachtoffer 2] bij de huisarts geweest en had zij onder andere blauwe plekken op haar
arm en been. Volgens [slachtoffer 2] kwam dit ook door mishandeling door haar partner.
Ik heb na dit gesprek nogmaals de uitdraai van de huisarts, die ik had ontvangen van
[slachtoffer 2] , gelezen.
Ik zag dat er in de uitdraai bij 20 november 2014 onder andere het volgende stond vermeld:
mitella en FT zn Rahussen klap op li TV gehad nu alleen nog centrale plek waarschijnlijk
perforatuie geweest relatie probleem partner..’. ‘li TV’ staat voor linker trommelvlies en ‘perforatuie’ voor perforatie, oftewel een gat.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen met foto d.d. 12 maart 2019, dossierpagina’s 231-232, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 20 februari 2019 ontving ik van aangeefster [slachtoffer 2] een foto van het kapotte raam van haar appartement te Budel. Zij woonde daar vanaf de zomer van 2014 tot en met de zomer van 2016.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 februari 2019, dossierpagina’s 237-249, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 31 januari 2019 vond het getuigenverhoor plaats van [getuige 4] , geboren op 9
oktober 2008, dochter van [slachtoffer 2] . Het verhoor werd uitgevoerd door een
gecertificeerd verhoorder van kwetsbare getuigen in zedenzaken. Het verhoor vond plaats in
een kinderstudio-verhoorkamer. Ik, verbalisant, bevond mij gedurende het verhoor in de
regiekamer waardoor ik het verhoor kon volgen via de camera’s en de geluidsapparatuur.
Tijdens het verhoor heb ik de vragen van de verhoorder en de antwoorden van [getuige 4] mee
getypt. Het verhoor is niet van begin tot eind letterlijk uitgewerkt, maar geeft zo goed als
mogelijk de strekking weer van wat er is gevraagd en geantwoord (zoveel mogelijk in eigen
woorden van verhoorder en getuige).
V: Waar kom je met mij over praten vandaag?
A: Over [verdachte] . Mijn stiefvader eerder. Want die was niet zo heel lief.
V: Je zegt hij was niet zo heel lief, vertel daar eens over?
A: Hij deed mijn moeder soms heel veel pijn. Want er was eens een keertje dat we Sint-
Maarten wilden gaan vieren. En dat [verdachte] toen ineens aan de handtrem trok bij een rotonde en toen zei hij dat mijn moeder moest stoppen. Dat wou ze eerst niet, maar toen dwong hij
haar om uit te stappen en toen was ze uitgestapt. En toen stonden we aan de rand van de
weg, en er was zo een slootje langs de weg en daar zat geen water in ofzo. Daar duwde hij
mijn moeder toen in. Ik en mijn zusje waren toen aan het huilen.
V: Je vertelde dat [verdachte] je moeder soms veel pijn deed. Hoe vaak heeft hij jouw moeder
pijn gedaan dat je nog weet?
A: Dat weet ik eigenlijk niet meer zo goed maar ik weet wel heel vaak.
V: Je hebt de situatie met Sint-Maarten verteld. Je zei van: we reden in de auto. Weet je nog
waar je toen reed?
A: Ik weet alleen maar dat het bij een rotonde waren.
V: Welke plaats?
A: Volgens mij rond België ergens.
V: Vertel eens daar in die auto gebeurde?
A: Mama zat aan het stuur en ineens trok [verdachte] aan de handrem en hij zei dat mijn moeder
moest stoppen. En dat wou ze eerst niet maar daarna dwong hij haar.
V: Hoe deed hij dat dan?
A: Nou, ze waren eerst soort van aan het praten, vechten soort van. Dit is bijvoorbeeld de
sloot en mijn moeder stond zo en hier stond hij en toen duwde hij haar zo erin.
V: Waar duwde hij tegenaan bij mama?
A: Hij duwde gewoon hier tegen de schouders aan. Toen lag mama daar in de sloot en toen
had mama heel veel pijn en ze had volgens mij allemaal van die doorn dingetjes op haar.
En ze had heel veel pijn. Ik en [getuige 5] hebben mijn moeder toen uit de sloot geholpen. En
toen hebben we een soort van doorntjes van haar helpen af te plukken.
V: En is er nog iets anders dat je weet.
A: Ja. Oh nu weet ik weer iets. [verdachte] heeft mijn moeder een keer gewurgd. Daar weet ik
eigenlijk niet zoveel meer over maar ik weet wel dat het thuis was. Gewoon hij hem thuis.
Dat was ergens in België maar ik weet niet meer waar precies.
Toen zaten wij volgens mij in de tuin te spelen en op de trampoline te springen en toen
kwam [naam 2] er volgens mij aan gerend en toen had ze dat gezegd.
V: Wat zei [naam 2] toen?
A: Dat mijn moeder gewurgd was en dat ik en [getuige 5] beter even konden helpen troosten.
Omdat mijn moeder heel verdrietig was toen.
Wij waren toen naar binnen gerend en toen gingen wij mama troosten.
V: Waar was mama toen jullie naar binnen renden?
A: Mama was gewoon binnen, volgens mij in de woonkamer.
V: Wat zag je dan toen jullie mama zagen?
A: Dat mama hier rode strepen had.
0: [getuige 4] wijst naar haar keel/hals.
V: Vroegen jullie toen nog iets aan mama?
A: Ja wij vroegen heel vaak van: gaat het, gaat het? Maar mijn moeder had heel weinig lucht
en kon niet goed praten toen.
V: Toen jullie naar mama toe liepen om haar te troosten en ze moeilijk kon praten, waar was
[verdachte] toen?
A: [verdachte] was toen volgens mij iets aan het schreeuwen toen ofzo. Hij was in ieder geval wel
heel boos. Maar ik kon toen zelf bijna niks doen want ik was toen vier of vijf.
V: Ik had nog een paar kleine vraagjes. Want je woont nu in Budel. Hoeveel jaar ben je nu?
A: Ik ben nu tien.
V: Weet je nog hoe oud je was toen je [verdachte] voor het laatst gezien had?
A: (Niet te verstaan) zeven of zes.
V: Waar was dat dat je [verdachte] voor het laatst gezien hebt?
A: Dat was in Budel. Ik weet weer iets. Want wij hadden een keer een appartementje.
En daar had hij ingebroken toen. En hij was ergens via naar boven geklommen en toen had
hij volgens mij het raam ingeslagen om naar binnen te gaan. Hij stond toen boven bij het
raam op de leuning van het balkon te leunen.
V: Was hij dan binnen of buiten het huis?
A: Binnen uh buiten bedoel ik.
V: Hoe is hij toen binnen gekomen?
A: Omdat hij het raam in had geslagen.
V: Hoe weet je dat hij het raam in had geslagen?
A: Omdat er allemaal glas lag (niet te verstaan) en omdat er zo een barst in de dingen zat,
daar, en hier zat dan zo’n heel groot gat. Wij kwamen aan thuis en toen zat hij buiten het
huis op het balkonnetje (niet te verstaan).
V: Hebben jullie hem binnen ook nog gezien?
A: Toen stond hij gewoon binnen heel lang.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2019, dossierpagina’s 254-266, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 31 januari 2019 vond het getuigenverhoor plaats van [getuige 5] , geboren op 20 mei 2005, dochter van [slachtoffer 2] . Het verhoor werd uitgevoerd door een gecertificeerd verhoorder van kwetsbare getuigen in zedenzaken. Het verhoor vond plaats in de kinderstudio verhoorkamer. Ik, verbalisant, bevond mij gedurende het verhoor in de regiekamer waardoor ik het verhoor kon volgen via de camera’s en de geluidsapparatuur. Tijdens het verhoor heb ik de vragen van de verhoorder en de antwoorden van [getuige 5] mee getypt. Het verhoor is niet van begin tot eind letterlijk uitgewerkt. maar geeft zo goed als mogelijk de strekking weer van wat er is gevraagd en geantwoord (zoveel mogelijk in eigen woorden van verhoorder en getuige).
V: Waarover kom je met mij praten?
A: [verdachte] .
V: Vertel me daar eens alles over?
A: Ja hij kon heel lief zijn maar hij was ook wel heel erg van dat hij mama voor zichzelf
wou hebben en dat hij heel jaloers was. Als hij dacht dat mama met iemand anders ging dan
kon hij heel agressief doen.
V: En verder?
A: Uhm, ja heeft wel eens bijvoorbeeld ingebroken ofzo omdat hij dacht dat hij mama zag
met iemand anders, of hij had een baksteen naar mama gegooid omdat hij boos was.
V: Jij vertelde dat [verdachte] agressief kon doen. Wat bedoel je daarmee?
A: Hij kon heel boos doen qua praten maar hij kon ook echt lichamelijk doen, slaan en
trappen en met dingen gooien.
V: En waar was [verdachte] dan tijdens het slaan?
A: Bij ons thuis.
V: En waar is dat?
A: Ook in Budel.
V: Want wie woonden er in dat huis?
A: Volgens mij gewoon alleen mama en [getuige 4] . Want [verdachte] had gewoon nog zijn eigen
huis.
V: En je zegt hij ging slaan, wat sloeg hij dan?
A: Mama in haar gezicht of gewoon tegen haar lichaam aan.
V: Je had het ook over trappen, wat bedoel je daar precies mee?
A: Ja hij kon wel eens tegen mama’s been aan trappen.
V: Als hij tegen jouw moeders been trapte, hoe vaak is dat gebeurd?
A: Een paar keer.
V: En waar is dat gebeurd?
A: Ook weer bij ons thuis of, we hebben ook een tijd bij [verdachte] gewoon, daar ook wel eens.
V: Dat trappen tegen het been van je moeder, wanneer is dat gebeurd?
A: Al effe geleden.
V: Weet je nog hoe oud je toen was?
A: Een jaar of 11 of 10 ofzo.
V: Je had het ook over een baksteen die hij naar je moeder gegooid zou hebben. Hoe vaak is
dat gebeurd? Waar is dat gebeurd?
A: Bij ons huis.
V: Dus in Budel dan he?
V: En wanneer is dat gebeurd?
A: Twee/drie jaar terug toch wel al.
V: Wat herinner je je nog wel over dat slaan?
A: Dat het wel echt pijn deed en dat het wel echt hard was.
V: Hoe weet je dat het pijn deed?
A: Dat zag je aan mama’s gezicht en ook wel je hoorde het ook.
V: Wat hoorde je dan?
A: Je hoorde de klap en je zag wel dat mama echt pijn had en ze moest ook soms huilen
ervan omdat het gewoon echt zo hard ging. Dat hij gewoon echt met kracht sloeg.
V: Waarmee sloeg [verdachte] dan?
A: Vaak wel met zijn handen eigenlijk.
V: Hoe had hij zijn handen dan?
A: Hangt ervan af, toen hij haar in het gezicht sloeg had hij wel eens een platte hand maar
ook wel eens dat hij stompte met een vuist.
V: Waar kwam die platte hand of die vuist dan terecht?
A: In mama’s gezicht of tegen mama’s arm of buik of benen.
V: Dan vertelde je ook nog dat [verdachte] je moeder wel eens trapte tegen haar been. Is er nog
een situatie die je je goed kunt herinneren?
A: Dat ze ook heel veel last had met lopen, daarna zag ik wel dat ze veel last had met haar
been en ja dat het gewoon heel veel pijn deed omdat het hard is gegaan.
V: Je vertelde over dat [verdachte] die baksteen had gegooid, en dat dat toen in Budel was. Vertel
me eens alles over wat er toen gebeurde?
A: Wij waren boven want het was een appartement. En toen gooide hij een baksteen tegen
haar.
V: En waar ging [verdachte] toen naar toe of waar ging je moeder naartoe?
A: Volgens mij reed mijn moeder weg en [verdachte] zat volgens mij gewoon boven. Gewoon in
de woonkamer.
V: Jij vertelde dat [verdachte] je moeder wel eens sloeg. Je vertelde dat hij dat ook wel eens met
een vuist had gedaan. Heeft hij dat één keer of meer keer met een vuist gedaan?
A: Volgens mij wel een paar keer.
V: Je zegt volgens mij?
A: Ja, denk ik wel ja.
V: Want heb je dat wel eens gezien dat [verdachte] je moeder met een vuist sloeg?
A: Ja.
V: Toen [verdachte] jouw moeder met een vuist sloeg waar was jij toen?
A: Ook bijvoorbeeld in de woonkamer of gewoon waar hun waren.
V: Als [verdachte] jouw moeder dan met een vuist sloeg, zag je dan ook nog iets bij je moeder?
A: Ja gewoon dat het pijn deed wel.
V: Heb je wel eens iets bij je moeder gezien?
A: Ja wel eens blauwe plekken bijvoorbeeld als ze dan toch korte mouwen aan had zag je
gewoon de blauwe plekken op haar arm of op haar been.
V: Heeft hij haar één keer of meerdere keren met een vuist geslagen?
A: Volgens mij een of twee keer dat ik gezien heb.
V: En is de politie wel eens bij jullie geweest?
A: Ja.
V: Wat was de reden dat de politie bij jullie kwam?
A: Omdat hij zo vaak agressief werd, had mama een noodknop gekregen.

7.Het proces-verbaal van de terechtzitting van rechtbank Oost-Brabant d.d. 22 juli 2019, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

Er zijn wel dingen gebeurd aangaande mevrouw [slachtoffer 2] . Het was een heel turbulente relatie. Ik heb bij de woning van mevrouw [slachtoffer 2] een stoeptegel door het raam gegooid en ik heb bij haar ingebroken. Ik ben op het balkon gaan staan. Ik heb vanaf het balkon een stoeptegel door het raam gegooid. We hebben wel vaker ruzie gehad. Het is zo dat ik tijdens mijn relatie met zowel mevrouw [slachtoffer 1] als mevrouw [slachtoffer 2] vermoedde dat ze vreemdgingen en dat ik het daar moeilijk mee had.
8.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 16 juni 2023, voor zover inhoudende:
[slachtoffer 2] kwam veel bij mij. Eind 2015 heb ik de relatie beëindigd, waarna ik de relatie in januari 2016 voor de tweede keer heb beëindigd. Wij zijn in 2012/2013 samen begonnen. Met de kinderen kon ik ook goed opschieten.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 primair
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich, overeenkomstig de overgelegde requisitoiraantekeningen, op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen kan worden verklaard. De advocaat-generaal heeft aangevoerd, met een verwijzing naar diverse jurisprudentie, dat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op de dood bestaat indien een persoon met kracht wordt gewurgd. De verdachte heeft met zijn handelen die aanmerkelijke kans bewust aanvaard.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging, overeenkomstig de overgelegde pleitnota, bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] . Daartoe is allereerst aangevoerd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen. De verdediging stelt dat de verwondingen in het kaak-hals gebied niet erg duidelijk zijn en stelt voorts dat onvoldoende vast is komen te staan dat aangeefster haar urine heeft laten lopen. Daarnaast kan de schorre/pijnlijke stem van de aangeefster ook passen bij luid schreeuwen, stress en emoties. Ingeval het hof wel van oordeel is dat de verdachte de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen, dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet kan worden vastgesteld dat er dusdanig lang en/of krachtig is gewurgd dat naar algemene ervaringsregels de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel had kunnen intreden voordat er werd losgelaten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het volgende naar voren. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij voelde dat de verdachte op een gegeven moment haar nek met beide handen omsloot en deze helemaal dichtkneep. Zij voelde dat de verdachte zijn duimen in haar nek duwde, waardoor zij geen lucht meer kreeg. De verdachte trok aangeefster een beetje omhoog waardoor haar lichaam niets meer kon. Aangeefster voelde dat haar lichaam slap werd, dat zij zuurstof tekort kreeg en dat de verdachte dit tot driemaal toe strak aantrok. Aangeefster heeft verder verklaard dat zij door het zuurstoftekort, de paniek en haar mentale toestand van angst op dat moment haar urine heeft laten lopen. Toen de druk op haar keel afnam, kon zij weer ademen. [getuige 2] , de vader van aangeefster, heeft verklaard dat aangeefster omstreeks 02:30 uur in overspannen toestand thuiskwam, dat zij helemaal nat was en dat dat urine bleek te zijn. De stem van aangeefster was heel schor en aangeefster verklaarde dat het pijn deed. De moeder van aangeefster, [getuige 3] , heeft verklaard dat aangeefster rond half 3 overstuur en hyperventilerend het huis binnen kwam gerend, waarna zij direct naar de badkamer rende. Voorts heeft [getuige 3] verklaard dat de stem van aangeefster zwaar beschadigd was en dat heel haar strottenhoofd was opgezet. Door drs. Horsting is op 22 november 2018 vastgesteld dat aangeefster onder meer een bloeduitstorting had op de hals en dat zij drukpijn op de borstkas en aan het strottenhoofd had. Verder werd vastgesteld dat er sprake was van een kneuzing van de borstkas. Ten slotte volgt uit het forensisch geneeskundig onderzoek van 26 november 2018 dat urine laten lopen kan passen bij hevige angst en/of (dreigend) kort moment van bewustzijnsverlies door zuurstoftekort van de hersenen en dat de blauwe en gele plekken in de hals van aangeefster passen bij het dichtknijpen van de keel.
Het hof stelt voorop dat het, anders dan de verdediging, van oordeel is dat op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden vast is komen te staan dat de verdachte de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen en dat zij haar urine heeft laten lopen. Dat verbalisanten daarover niets hebben gerelateerd zoals door de verdediging naar voren is gebracht, doet daaraan niet af.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het dichtknijpen van de keel en de omstandigheden waaronder dit is begaan, sprake is van een kans op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Op grond van artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is een poging tot misdrijf strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.
Het voornemen van de dader behelst een opzetvereiste waarbij het opzet betrekking moet hebben op de voltooiing van het tenlastegelegde misdrijf. Daarbij kan ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg kan worden gesproken indien de verdachte blijkens zijn handelingen zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Niet alleen is vereist dat de verdachte in dat geval wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop heeft toegenomen.
De openbaring van het voornemen moet geschieden doordat met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf een begin is gemaakt. De maatstaf die daarbij geldt, is of de bewezenverklaarde feitelijke handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf (vgl. Hoge Raad 24 oktober 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6373/NJ 1979, 52 en Hoge Raad 8 september 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC0501/NJ 1998, 612). De gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm op voltooiing zijn gericht, moeten wel uitvoeringshandelingen zijn die tot het plegen van het misdrijf behoren en in voldoende concrete mate gericht zijn op de voltooiing van het tenlastegelegde (vgl. Hoge Raad 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:575).
Poging tot doodslag
Naar het oordeel van het hof kan de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend worden bewezen. Hiertoe overweegt het hof dat weliswaar, zoals hiervoor reeds overwogen, bewezen kan worden dat de verdachte de handen om de keel van aangeefster heeft gelegd en zijn handen heeft toegeknepen, waardoor aangeefster, zoals zij in haar aangifte heeft verklaard, het benauwd kreeg, geen lucht en zuurstof meer kreeg en voelde dat ze slap werd. Echter, het dossier en het onderzoek ter terechtzitting bieden onvoldoende aanknopingspunten om iets te kunnen zeggen over de duur van het dichtknijpen van de keel. Hierdoor is voor het hof onvoldoende komen vast te staan dat de verdachte door de keel van [slachtoffer 1] dicht te knijpen uitvoeringshandelingen heeft verricht die in voldoende concrete mate gericht waren op het doden van [slachtoffer 1] . Het hof is tevens van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet geconcludeerd kan worden dat het dichtknijpen van de keel dusdanig lang was dat er minst genomen sprake was van een kans op de dood die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
Het hof stelt vast dat zich in de nek meerdere verbindingen van vitale organen bevinden. Het hof is van oordeel dat het met kracht vastpakken en dichtknijpen van de keel kan leiden tot een fractuur van de luchtpijp en/of het strottenhoofd, met daaruit voortvloeiende schade aan ademhalings- en/of spraakmogelijkheden. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte de keel van aangeefster met kracht heeft dichtgeknepen. Aangeefster was immers heel schor, had veel pijn en haar strottenhoofd was opgezet. De gedragingen van de verdachte, te weten het tot drie keer toe met kracht dichtknijpen van de keel en het omhoog trekken van aangeefster – waardoor aangeefster geen adem kreeg, voelde dat haar lichaam verslapte en haar urine liet lopen – kunnen, gelet op hun uiterlijke verschijningsvorm, worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Dat het zwaar lichamelijk letsel zich in onderhavige zaak niet heeft verwezenlijkt, is niet aan de handelswijze van de verdachte te danken geweest.
De verweren worden verworpen.
Ten aanzien van feit 3
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging, overeenkomstig de overgelegde pleitnota, bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de mishandeling van [slachtoffer 2] . Daartoe is samengevat aangevoerd dat, zo begrijpt het hof, de verklaringen van de kinderen van [slachtoffer 2] , te weten [getuige 4] en [getuige 5] , niet tot het bewijs kunnen gebezigd. De kinderen waren immers ten tijde van de tenlastegelegde feiten erg jong en zij hebben niet specifiek, concreet of gedetailleerd verklaard. Verder zijn er geen getuigen of objectieve bewijsmiddelen voorhanden die het verhaal van aangeefster ondersteunen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 5] betrouwbaar zijn en tot het bewijs kunnen worden gebezigd. Daartoe stelt het hof dat zowel [getuige 4] als [getuige 5] gedetailleerd en consistent hebben verklaard. Zo heeft [getuige 4] onder meer verklaard dat de verdachte met Sint-Maarten aan de handtrem trok bij een rotonde en daarbij zei dat aangeefster uit moest stappen, waarna de verdachte aangeefster in een droogstaande sloot duwde, waarna [getuige 4] doorndingetjes van haar af heeft gehaald, hetgeen steun vindt in de verklaring van aangeefster hieromtrent. Verder heeft [getuige 5] verklaard dat de verdachte een baksteen heeft gegooid, welke verklaring steun vindt in de verklaring van aangeefster alsmede in de verklaring van de verdachte. Daarnaast liggen de verklaringen van zowel [getuige 4] als [getuige 5] in lijn met hun (recent) afgelegde verklaringen bij de raadsheer-commissaris en is van enige afspraken omtrent de inhoud van de verklaringen tussen aangeefster en haar kinderen niet gebleken. Het hof is dan ook van oordeel dat de jonge leeftijd van de kinderen ten tijde van het tenlastegelegde
( [getuige 4] was 4 jaar ten tijde van het begin van de bewezenverklaarde periode en [getuige 5] was 7 jaar ten tijde van het begin van de bewezenverklaarde periode)in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen over de verklaringen van [getuige 4] . en [getuige 5] in het onderhavige geval niet afdoet aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Ten slotte is het hof van oordeel dat de verklaring van aangeefster, alsmede die van haar kinderen, steun vindt in de bevindingen van de huisarts, zoals gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] van 21 maart 2019.
Het verweer wordt verworpen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde
Vrijwillige terugtred ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 primair bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte zijn handelen uit eigen beweging heeft gestaakt. Er blijkt nergens in het dossier van andere omstandigheden dan de eigen wil van de verdachte die ervoor gezorgd hebben dat de verdachte zijn handelingen heeft gestaakt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de beoordeling van het verweer moet het volgende worden vooropgesteld. Artikel 46b Sr luidt: ‘Voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk.’ Of gedragingen van de verdachte de gevolgtrekking wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat in geval van een voltooide poging voor het aannemen van vrijwillige terugtred veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten. Van buiten komende, van verdachtes wil onafhankelijke, factoren die er mede toe hebben geleid dat het misdrijf niet is voltooid, hoeven niet in de weg te staan aan vrijwillige terugtred (vgl. HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ2169/NJ 2007, 29; HR 13 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6709/NJ 2007, 171; HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ9244/NJ 2010, 28 en HR 19 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:903). Ondanks dat bij vrijwillige terugtred geen sprake is van een strafuitsluitingsgrond in eigenlijke zin maar van een rechtsgrond om de betrokkene rechtens niet meer als 'dader' aan te merken, ligt het gezien de rubricering als exceptie in beginsel op de weg van de verdachte feiten en omstandigheden aan te voeren die kunnen leiden tot het oordeel dat aannemelijk is dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred.
Het hof stelt vast dat uit de aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat de verdachte haar nek met beide handen omsloot en helemaal dichtkneep. Op een gegeven moment voelde aangeefster dat haar lichaam slap werd, dat zij zuurstof tekort kreeg en dat zij haar urine liet lopen. Uiteindelijk voelde zij dat de druk op haar keel afnam en dat zij weer kon ademen. Toen aangeefster kort daarna thuiskwam, klonk zij heel schor en was haar strottenhoofd opgezet. Ook gaf aangeefster aan dat zij veel pijn had. Op 22 november 2018 is vastgesteld dat aangeefster onder meer een bloeduitstorting had op de hals en dat zij drukpijn op zowel de borstkas als het strottenhoofd had.
Het hof stelt vast dat de verdachte op enig moment gestopt is met het dichtknijpen van de keel van aangeefster, zonder dat hij daartoe werd bewogen door andere omstandigheden. Het hof is echter van oordeel dat het stoppen van de uitvoeringshandelingen naar aard en tijdstip niet meer geschikt was om het intreden van het mogelijke gevolg – het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – te beletten. Door met kracht de keel van [slachtoffer 1] dicht te drukken waardoor na enige tijd het lichaam van [slachtoffer 1] slap werd, zij zuurstof tekort kreeg, zij haar urine liet lopen en aantoonbaar letsel aan haar keel heeft opgelopen, zijn de gedragingen van verdachte aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf zware mishandeling. De gedragingen zijn immers naar haar uiterlijke verschijningsvorm te beschouwen als te zijn gericht op de voltooiing van dat misdrijf (vgl. HR 24 oktober 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6373 en HR 30 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:388 en 389). Daarbij is het hof uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat het niet intreden van voornoemd gevolg is toe te schrijven aan de omstandigheid dat de verdachte zijn geweldshandelingen heeft gestaakt om zwaar lichamelijk letsel dan wel om meer letsel te voorkomen, maar aan de toevallige omstandigheid dat geen dusdanig letsel is opgetreden dat kan worden gesproken van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof stelt derhalve vast dat niet aannemelijk is geworden dat het voorgenomen misdrijf niet is voltooid ten gevolge van de wil van de verdachte afhankelijke omstandigheden.
Het beroep op vrijwillige terugtred wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de dader
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit, ingeval van een bewezenverklaring van de feiten, tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest in combinatie met een taakstraf, al dan niet in (deels) voorwaardelijke vorm.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en het meermalen mishandelen van [slachtoffer 2] , zijn toenmalige levensgezel, alsmede de vernieling van een raam van haar woning. De verdachte heeft met zijn gedragingen het risico op de koop toegenomen dat [slachtoffer 1] ernstig (en mogelijk blijvend) letsel zou oplopen en heeft [slachtoffer 2] gedurende een lange periode – soms op grove wijze – mishandeld, waaronder op sommige momenten in het bijzijn van of waarneembaar voor haar kinderen. De verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van de slachtoffers aangetast en heeft beide slachtoffers (ernstig) psychisch leed toegebracht.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 april 2023, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij mogelijk wil gaan werken als coach voor jongeren en dat hij geen alcohol of drugs gebruikt. Verder heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij de relatie met zijn ouders – welke relatie door onderhavige zaak is verslechterd – middels therapie probeert te herstellen en heeft hij tevens te kennen gegeven open te staan voor emotieregulatie-therapie.
Het hof heeft tevens kennis genomen van de inhoud van de psychologische rapportage van 24 februari 2019, waarin als conclusie naar voren komt dat de verdachte lijdende is aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, die ook aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde. Daarnaast volgt uit het rapport dat er een verhoogd risico op agressief gedrag is.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, in beginsel passend en geboden.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden, te weten een overschrijding van ongeveer 23 maanden. Namens de verdachte is op 8 augustus 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden, 30 juni 2023, arrest wijst. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de op te leggen straf.
Zoals hiervoor overwogen is het hof van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden is. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Met oplegging van deze (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof acht het aangewezen om aan het voorwaardelijke strafdeel, naast de algemene voorwaarde, de bijzonder voorwaarde van het volgen van een therapie op het gebied van agressieregulatie te verbinden. De verdachte dient zich daarbij te houden aan de aanwijzingen en voorschriften die hem in het kader van die behandeling worden gegeven.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 9.772,61, te weten
€ 7.730,61 aan materiële schade en € 2.000 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voorts heeft de benadeelde partij proceskosten gevorderd, ter hoogte van een bedrag van
€ 42,00.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 3.437,93 en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Het materiële deel aan schadevergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 1.437,93 en het immateriële deel aan schadevergoeding is bepaald op het bedrag van € 2.000,00.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. De advocaat van de benadeelde partij heeft bij wensenformulier d.d. 28 juli 2021 en bij brief van 21 september 2021 kenbaar gemaakt dat post v. (aanpassingen aan de woning) in hoger beroep wordt verminderd met een bedrag van € 4.506,96, nu er – kort gezegd – geen nieuw tegelwerk in de badkamer is aangebracht.
Door de benadeelde partij is – voor zover thans nog aan de orde – verzocht om vergoeding van, kort gezegd, de navolgende schadeposten.
i. Reiskosten € 314,31
ii. Parkeerkosten € 4,40
iii. Beschadigde kleding € 380,00
iv. Niet-vergoede medische kosten € 229,73
v. Aanpassingen aan de woning € 1.614,72 (na vermindering)
vi. Retourneren afzuigkap € 13,00
vii. Make-up stick € 15,99
viii. Huishoudelijke hulp en zorg kinderen € 693,50
________________________________________________
Totale materiële schade € 3.265,65
ix.
Smartengeld € 2.000,00 +
Totale gevorderde schadevergoeding € 5.265,65
De verdediging heeft aangevoerd dat het hof de vordering voor wat betreft post i. (voor zover de reiskosten zien op een bezoek aan de advocaat, Slachtofferhulp Nederland en de reiskosten die zijn gemaakt voor het geneeskundig onderzoek als proceskosten) niet kan worden aangemerkt als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Ditzelfde is aangevoerd voor de posten v., vi. en viii.
Met betrekking tot post iii. heeft de verdediging gesteld dat het gevorderde bedrag dient te worden gematigd gelet op de afschrijving van de kleding. Met betrekking tot de gevorderde proceskosten is ten slotte gesteld dat deze kosten niet kunnen worden toegewezen gelet op de omstandigheid dat met een gemachtigde is geprocedeerd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 711,17
(€ 285,45 post i. gedeeltelijk, € 180,00 (post iii. gedeeltelijk), € 229,73 (post iv. geheel),
€ 15,99 (post vii. geheel).
Deze door de benadeelde partij gestelde schade is voldoende onderbouwd, niet althans onvoldoende inhoudelijk betwist en komt voor vergoeding in aanmerking. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Met betrekking tot de verschillende posten ter zake van de materiële schade, overweegt het hof nog als volgt.
Reis- en parkeerkosten (posten i. en ii.)
Het hof is, met de verdediging, van oordeel dat de reiskosten die de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft gemaakt in het kader van een bezoek aan Slachtofferhulp Nederland (ad € 10,24) niet zijn aan te merken als rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit. Om dezelfde reden kan de benadeelde partij ook niet worden ontvangen in de parkeerkosten die verband houden met het bezoek aan de advocaat (post ii, ad € 4,40).
De reiskosten in verband met bezoeken aan een advocaat zouden kunnen worden beschouwd als materiële schade, bestaande uit kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid of schade (ex art. 6:96, tweede lid, aanhef en onder b, BW). Echter: de Hoge Raad heeft beslist dat dergelijke kosten géén rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit zijn (ECLI:NL:HR:2018:2338). Om die reden kan de benadeelde partij evenmin in dit deel van haar vordering (ad € 18,62) worden ontvangen. De benadeelde partij wordt in zoverre – een bedrag van in totaal € 33,26 – niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof is – anders dan de verdediging – van oordeel dat de gevorderde reiskosten die zijn gemaakt ten behoeve van het geneeskundig onderzoek wel voor toewijzing in aanmerking komen, nu deze kosten het rechtstreeks gevolg zijn van het door de verdachte onder 1 primair bewezenverklaarde handelen en de schade door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd.
Beschadigde kleding (post iii.)
Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de kleding van de benadeelde partij is beschadigd ten gevolge van het door de verdachte onder 1 primair bewezenverklaarde handelen. Het hof zal, net als de rechtbank, ten aanzien van de schoenen een afschrijvingspercentage toepassen, zodat voor vergoeding van de schoenen een bedrag van € 50,00 als toe te kennen resteert. Het hof zal de rest van het gevorderde ten aanzien van de schoenen, een bedrag van € 200,00, afwijzen. De overige gevorderde kosten ten aanzien van de kleding komen voor vergoeding in aanmerking, waardoor een totaalbedrag van
€ 180,00 zal worden toegewezen (€ 90,00 voor de jurk, € 30,00 voor het vest, € 10,00 voor de maillot en € 50,00 voor de schoenen).
Niet-vergoede medische kosten (post iv.)
De gevorderde schade met betrekking tot post iv. acht het hof volledig toewijsbaar, dus tot het bedrag van € 229,73. Dit bedrag bestaat uit de medische kosten die de benadeelde partij niet vergoed heeft gekregen. Het hof acht voormelde schade het rechtstreeks gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Voorts is het hof van oordeel dat de benadeelde partij deze schade voldoende heeft onderbouwd.
Kosten die zijn gemaakt voor aanpassingen aan de woning, het retourneren van een afzuigkap en huishoudelijke hulp en zorg voor de kinderen (posten v., vi. en viii.)
De benadeelde partij vordert ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde vergoeding van de kosten die zij na de mishandeling voor de aanpassingen aan haar woning heeft gemaakt. Dit zijn kort gezegd kosten die zien op de beveiliging van de woning (te weten een bedrag van € 510,32 voor ander glas in de voordeur, € 304,40 voor extra beveiliging van de deuren en € 800,00 voor een camera-/alarmsysteem). Dit zijn echter geen kosten die rechtstreeks zijn veroorzaakt door het bewezenverklaarde feit. Het hof verklaart de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk in de vordering. Zulks geldt ook voor de kosten die zien op het retourneren van een afzuigkap.
Door de benadeelde partij is ook vergoeding van huishoudelijke hulp gevorderd, omdat zij met name als gevolg van het door het strafbare feit veroorzaakte psychische letsel gedurende de eerste vijf weken na het feit hulp heeft gehad van een vriendin bij het verrichten van de huishoudelijke taken en de zorg voor de kinderen. Het hof acht deze gestelde schade, mede gelet op de aard van het door de verdachte toegebrachte letsel, onvoldoende onderbouwd, mede gezien de omstandigheid dat de gestelde schade niet nader is onderbouwd met een ingediende verklaring van de vriendin.
Make-up stick (post vii.)
De benadeelde partij heeft kosten gevorderd voor de aanschaf van een make-up stick om het letsel aan haar lip te camoufleren. Het hof acht voormelde schade het rechtstreeks gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Voorts is het hof van oordeel dat de benadeelde partij deze schade voldoende heeft onderbouwd en de verdediging heeft deze kosten niet betwist.
De materiële schade is op verschillende tijdstippen ingetreden. Het hof zal bij wijze van moderatie de ingangsdatum bepalen op 22 november 2018 (zijnde de datum van het bewezenverklaarde feit), nu op dit tijdstip een groot deel van de door het slachtoffer geleden materiële schade is ontstaan.
Proceskosten
Reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt teneinde een terechtzitting bij te wonen komen alleen als proceskosten voor vergoeding in aanmerking, indien de benadeelde partij de vordering zelf heeft toegelicht en geen gebruik heeft gemaakt van een gemachtigde. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering blijkt immers dat reiskosten doorgaans niet als ‘noodzakelijk’ worden aangemerkt indien er met een gemachtigde wordt geprocedeerd (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 en
Kamerstukken II1988/89, 19 976, nr. 10).
De kosten voor het bijwonen van de zitting (reis- en parkeerkosten) komen gelet op het bepaalde in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering in verband met artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. De benadeelde partij is immers ter terechtzitting vertegenwoordigd door een gemachtigde zodat het maken van deze kosten niet noodzakelijk was. Het hof zal de proceskosten tot aan de datum van de uitspraak derhalve begroten op nihil.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] door de poging tot zware mishandeling, zoals onder 1 primair bewezen is verklaard, lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat zij in haar persoon is aangetast. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Artikel 6:106 BW aanhef en onder b luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
Uit de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding volgt dat de benadeelde partij ten gevolge van het onder 1 primair bewezenverklaarde lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen. Uit de medische verklaring volgt dat bij de benadeelde partij bloeduitstortingen op de hals, alsmede drukpijn op de borstkas en het strottenhoofd en een kneuzing van de borstkas. Dit letsel, alsmede de omstandigheden waaronder dit is veroorzaakt, billijkt reeds een schadevergoeding ter zake van immateriële schade. Bij de benadeelde partij is voorts een posttraumatische stresstoornis gediagnostiseerd.
Het hof zal gezien de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, gelet op vergelijkbare zaken en naar maatstaven van billijkheid, een bedrag van € 2.000,00 voor schending van de lichamelijke integriteit en de aantasting in haar persoon op ander wijze, toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 2.711,17. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 300, 302, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
het bij een door de reclassering aan te wijzen instantie een therapie zal volgen en afronden op het gebied van agressieregulatie, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen en voorschriften die hem in het kader van die behandeling worden gegeven;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.711,17 (tweeduizend zevenhonderdelf euro en zeventien cent) bestaande uit € 711,17 (zevenhonderdelf euro en zeventien cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2018 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding (ter zake van schadepost iii Beschadigde kleding) voor een bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) aan materiële schadeaf;
verklaart de vordering van de benadeelde partij ter zake van de schadepost viii Kosten voor huishoudelijke hulp (€ 693,50) niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.711,17 (tweeduizend zevenhonderdelf euro en zeventien cent) bestaande uit € 711,17 (zevenhonderdelf euro en zeventien cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
22 november 2018 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 37 (zevenendertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 30 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Peperkamp is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.