Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 januari 2018 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt in:
“Ontslag van alle rechtsvervolging
Voor het geval u mijn primaire verweer onverhoopt niet volgt, stel ik mij op het standpunt dat er in deze zaak sprake is van vrijwillige terugtred als gevolg waarvan ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. Als cliënte al een poging heeft ondernomen om [slachtoffer] te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan heeft zij deze poging op enig moment vrijwillig gestaakt. (...)
Vrijwillige terugtred: keuzemogelijkheid
Vrijwillige terugtred vereist een spontane besluitvorming op het moment dat de dader nog de werkelijke keuze had tussen doorgaan of stoppen. Het is zeer aannemelijk dat die keuzemogelijkheid in dit geval aanwezig was. Immers, het doden van een jong kind dat weerloos is en versuft door haar slaap, zou voor een volwassene fysiek geen probleem moeten zijn. Dit is zelfs het geval indien daarbij in aanmerking wordt genomen dat cliënte aan fibromyalgie lijdt. De klachten van mensen die aan fibromyalgie lijden, zijn namelijk niet van dien aard dat het daardoor fysiek onmogelijk zou zijn om een jong kind te wurgen of te verstikken. Het overwicht van een volwassene is in zo’n situatie dermate groot dat ziekteverschijnselen zoals vermoeidheid, stijfheid van spieren of lichaamspijn dit overwicht niet opheffen. Als een hand of arm van de volwassene het al zou laten afweten, kan de verwurging of verstikking van het kind bovendien met een ander lichaamsdeel teweeggebracht worden.
Feit is dat [slachtoffer] weliswaar letsel heeft opgelopen in de vorm van petechiën en een bloeding in het linkeroog, maar dat dit letsel gelukkig snel is verdwenen. [slachtoffer] heeft geen blijvend lichamelijk letsel opgelopen. Op grond daarvan dient geconcludeerd te worden dat er sprake is van een onvoltooide poging en dat de verwurging of verstikking (dus) is gestopt op een moment waarop er daadwerkelijk nog een keuze bestond tussen stoppen of doorgaan.
De omstandigheid dat er, onder verwijzing naar de literatuur, waarschijnlijk minstens 15 seconden is gewurgd en de omstandigheid dat de dood in geval van een reflexmatige hartritmestoornis al binnen enkele seconden kán intreden, maakt dat niet anders. Niet het feit dat het fout had kúnnen aflopen, maar de werkelijke situatie, dient namelijk doorslaggevend te zijn voor de vraag of er werkelijk een keuze bestond tussen stoppen of doorgaan. In dat kader is bovendien van belang dat onduidelijk is hoe lang de afvloedbelemmering van aderlijk bloed van het hoofd moet duren voordat het zeer waarschijnlijk is dat de dood zal intreden. Is dat een kwestie van seconden of een kwestie van minuten? We weten het niet. De stelling in de appelschriftuur van het openbaar ministerie, inhoudende dat [slachtoffer] zo lang werd gewurgd dat een kind, gemeten naar algemene ervaringsregels, normaal gesproken al zou zijn overleden, vindt geen steun in de verklaringen van de deskundigen en/of literatuur.
Van een voltooide poging, waar het openbaar ministerie vanuit gaat, is in elk geval geen sprake. Er was geen sprake van een voltooide, maar mislukte, poging (categorie B) of van een voltooide, maar nog niet mislukte, poging (categorie D). In beide gevallen moet de dader er alles aan hebben gedaan om het misdrijf te voltooien. Bijbehorende scenario’s, waarin cliënte dacht dat [slachtoffer] reeds dood was, waarin [slachtoffer] bewusteloos is geraakt, waarin later duidelijk wordt dat [slachtoffer] hersenletsel aan het incident heeft overgehouden of waarin cliënte mazzel had dat het gevolg niet is ingetreden, vinden geen ondersteuning in het dossier. Overigens komt het de verdediging vreemd voor dat het openbaar ministerie in haar appelschriftuur het “Kopje Onder-arrest” aanhaalt, nu de kern van dat arrest juist is dat er sprake was van vrijwillige terugtred omdat op basis van de informatie in het dossier niet uitgesloten kon worden dat de verdachte vrijwillig was teruggetreden. De parallel met de zaak van cliënte is er dus wel, maar werkt ten voordele van het standpunt van de verdediging. In het “Kopje Onder-arrest” werd de poging van de verdachte door de Hoge Raad helemaal niet gekwalificeerd als voltooid of onvoltooid; dat deed het gerechtshof in die zaak ook niet.
Vrijwillige terugtred: vrijwilligheid
Op basis van het dossier is het zeer aannemelijk dat de dader vrijwillig tot inkeer is gekomen. Hoewel cliënte daarover geen verklaring heeft afgelegd, zij ontkent immers dat zij heeft geprobeerd [slachtoffer] te wurgen, kan haar wil probleemloos uit andere feiten en omstandigheden afgeleid worden. Ik noem bijvoorbeeld een afscheidsbrief en eerdere negatieve uitlatingen van cliënte die betrekking hebben op beide kinderen. Die informatie, in combinatie met het feit dat slechts één kind tekenen van een verwurging of verstikking vertoonde én het feit dat cliënte in e-mails aan haar advocaat en gezinsvoogd in de bewuste nacht aangaf dat zij haar kinderen niet kwijt wilde, duidt op een vrijwillige keuze om de eerdere uitlatingen toch niet in de praktijk te brengen. Het duidt op een tweestrijd. Een innerlijke tweestrijd die geleid heeft tot een begin van uitvoering én tot het tijdig beëindigen van de poging.
In dat kader gaat de in de appelschriftuur door het openbaar ministerie gemaakte vergelijking met de proceshouding van een verdachte in zaak van de rechtbank Limburg, waarin op 17 september 2013 uitspraak werd gedaan, niet op. In deze casus liep het beroep op vrijwillige terugtred spaak op de voltooidheid van de poging: de dader wurgde het slachtoffer namelijk totdat zij geen teken van leven meer gaf, waarna hij geen medische hulp inschakelde, terwijl zonder ingrijpen van medici het slachtoffer, anders dan in de zaak van cliënte, zeer waarschijnlijk zou zijn overleden. De proceshouding van de dader in die casus, hoewel vergelijkbaar met die van cliënte, gaf niet de doorslag.
Terwijl het dossier volop aanknopingspunten biedt voor de zojuist genoemde tweestrijd, komt uit het dossier geen enkele concrete omstandigheid naar voren die duidt op een uitwendige prikkel om de poging te staken. In de appelschriftuur van het openbaar ministerie worden diverse uitwendige prikkels bedacht, maar zonder concrete aanwijzingen is het bestaan van deze uitwendige prikkels stuk voor stuk niet aannemelijk. Nu uit het dossier niet blijkt van de invloed van uitwendige prikkels, is het staken van de poging uit innerlijke motivatie de enige denkbare conclusie, zoals de rechtbank terecht heeft geredeneerd. In mijn in eerste aanleg aangehaalde uitspraak van de rechtbank Groningen, en dus ook in het hiervoor genoemde “Kopje Onder-arrest”, werd terecht op vergelijkbare wijze geredeneerd.
Mocht u oordelen dat cliënte een poging heeft ondernomen om [slachtoffer] te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan is de enige juiste conclusie dus dat zij vrijwillig is teruggetreden, waardoor ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.”