ECLI:NL:GHSHE:2022:1687

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
21/01144
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag BPM en waardevermindering door schade

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag BPM die door de inspecteur is opgelegd aan de belanghebbende, die een BMW 1-serie M135i heeft geregistreerd. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de belastingrente, en heeft deze in eerste instantie gegrond verklaard door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag en de rentebeschikking verminderd, maar de belanghebbende is het niet eens met de hoogte van de vastgestelde waardevermindering door schade aan de auto. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de extra waardevermindering door schade € 5.160 bedraagt, en dat de inspecteur de naheffingsaanslag en de rentebeschikking dienovereenkomstig moet aanpassen. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, behoudens de beslissingen over de kostenvergoedingen en het griffierecht. De inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/01144
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 juli 2021, nummer BRE 20/5290, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd. Gelijktijdig met de aanslag is belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, [gemachtigde] van [kantoornaam] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [taxateur] , taxateur, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Op deze zitting zijn gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld de onderhavige zaak en de zaak met nummer 21/01145.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 24 november 2016 aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van een uit een andere lidstaat afkomstige BMW, 1-serie M135i, VIN: [VIN-nummer] (hierna: de auto). De op aangifte verschuldigde BPM van € 2.662 is door belanghebbende voldaan. De datum van de eerste toelating is 15 september 2015. De tenaamstelling van de auto heeft plaatsgevonden op 10 januari 2017.
2.2.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [A] (hierna: het taxatierapport). De afgelezen kilometerstand van de auto bedroeg op 22 november 2016, 40.797 kilometer. Voor de berekening van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 33.288 heeft de taxateur gebruik gemaakt van de koerslijst XRAY.
2.3.
Verder heeft de taxateur van belanghebbende een bedrag aan schade gecalculeerd van € 18.055. Daarvan is een bedrag van € 17.855 (98,89%) in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde waarbij rekening is gehouden met een vermindering van het schadebedrag van € 200 dat gebaseerd is op een matrix van de koerslijst XRAY. Belanghebbende gaat in haar aangifte uit van een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 15.433. In de schadecalculatie is uitgegaan van een uurtarief van € 84.
2.4.
Op 9 december 2016 is door een taxateur van Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) een rapport waardebepaling opgesteld naar aanleiding van een fysieke schouw van de auto op 29 november 2016 (hierna: het DRZ-rapport). DRZ heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat getaxeerd op € 39.000.
2.5.
De taxateur van DRZ heeft een schade gecalculeerd van € 2.629. Daarvan is een bedrag van € 2.253 in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde. In de schadecalculatie is een uurtarief van € 65 gehanteerd en is uitgegaan van (in totaal) 17,4 uur voor de arbeid aan de carrosserie en spuitwerkzaamheden. De berekende handelsinkoopwaarde in beschadigde staat bedraagt dan € 36.747 (€ 39.000 -/- € 2.253).
2.6.
De inspecteur heeft met dagtekening 28 maart 2019 een naheffingsaanslag van € 3.531 opgelegd. Gelijktijdig daarmee is aan belanghebbende belastingrente in rekening gebracht van € 316 (hierna: de rentebeschikking).
2.7.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de rentebeschikking
.
2.8.
Het bezwaar van belanghebbende is (deels) gegrond verklaard. In de uitspraak op bezwaar van 31 januari 2020 heeft de inspecteur alsnog rekening gehouden met de koerslijst XRAY, het onderhoudsboekenpakket van € 85 en de extra leeftijdskorting. Als gevolg hiervan is de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 30.950 en is de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.554. De beschikking belastingrente is verminderd tot € 229. In verband met het gegronde bezwaar is aan belanghebbende een kostenvergoeding toegekend van € 261.
2.9.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd behoudens de beslissing met betrekking tot de - naar het hof begrijpt - kostenvergoeding in bezwaar, de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.530, de rentebeschikking overeenkomstig verminderd, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.064 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 aan haar vergoed.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd.
Meer specifiek zijn de antwoorden op de volgende vragen in geschil.
I. Bestaat aanleiding voor een hogere vermindering van de handelsinkoopwaarde in verband met de aanwezige schade?
II. Dient het bedrag van de vastgestelde herstelkosten van de schade voor 72% in aanmerking te worden genomen ter bepaling van de waardevermindering dan wel voor een hoger percentage?
III. Dient de rentebeschikking te worden vernietigd in verband met schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel?
Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs € 66.402 bedraagt, de (historische) bruto BPM € 11.454 en de XRAY koerslijstwaarde € 33.288.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslag en vernietiging van de rentebeschikking.
3.3.
De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslag en dienovereenkomstige vermindering van de rentebeschikking.

4.Gronden

Vooraf
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat de rechtbank de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Volgens partijen dient bij de berekening van de naheffingsaanslag te worden uitgegaan van (in totaal) 17,4 uur voor arbeid aan de carrosserie en spuitwerkzaamheden, vermenigvuldigd met een uurtarief van € 84 (excl. btw). De rechtbank heeft bij de berekening van de naheffingsaanslag enkel rekening gehouden met 7,10 uur voor arbeid aan de carrosserie. Reeds hierom is het hoger beroep van belanghebbende gegrond en dient bij de berekening nog rekening te worden gehouden met een bedrag van 10,3 uur x (€ 84 -/- € 65) = € 195,70 (excl. btw) en € 236,80 (incl. btw). De extra waardevermindering bedraagt dan 86% x € 236,80 = € 203 (incl. btw).
Ten aanzien van het geschil
Algemeen
4.2.
Het hof stelt voorop dat de verschuldigde BPM met betrekking tot gebruikte personenauto’s wordt berekend met inachtneming van een vermindering. [1] Deze vermindering is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de BPM op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen. [2] Belanghebbende heeft voor het bepalen van de afschrijving gebruik gemaakt van een taxatierapport. Daarbij wordt in eerste instantie een waarde vastgesteld aan de hand van een koerslijst en vervolgens wordt daarop een bedrag aan waardevermindering als gevolg van schade in aftrek gebracht. Dit systeem is toegestaan. [3]
4.3.
Voorts heeft te gelden dat een begroting van de herstelkosten voor de handelaar niet zonder meer de waardevermindering vertegenwoordigt. Die begroting kan inzicht bieden in de aard van de beschadigingen. Voor de vraag wat de invloed daarvan is op de handelsinkoopwaarde moet rekening worden gehouden met alle van belang zijnde factoren. [4] Daarbij acht het hof van belang dat niet iedere euro aan herstelkosten zich vertaalt in een even grote invloed op de waarde van de auto. Voorts is van belang dat bij herstel van schade veelal ook normale gebruikssporen worden hersteld.
4.4.
Het ligt op de weg van belanghebbende om feiten te stellen en - bij betwisting - aannemelijk te maken dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling tot gevolg hebben ten opzichte van de handelsinkoopwaarde die volgt uit de gehanteerde koerslijst. [5]
Vraag I (waardevermindering)
4.5.
Bij de beantwoording van de vraag of belanghebbende het bewijs met betrekking tot de door haar gestelde schade heeft geleverd, overweegt het hof als volgt.
4.6.
Volgens belanghebbende is door DRZ ten onrechte geen rekening gehouden met een aantal schadeposten of is ten onrechte door DRZ gesteld dat een aantal schadeposten op andere wijze hersteld dienen te worden. Deze posten zijn derhalve in geschil en daar zal het hof een oordeel over geven.
4.7.
Het hof heeft het taxatierapport beoordeeld. Ten aanzien van een aantal schadeposten komt het hof tot de conclusie dat sprake is van méér schade dan door de inspecteur wordt geaccepteerd. Dit betreft de slijtage aan de banden en de extra spuitwerkzaamheden. Het reeds door de inspecteur geaccepteerde schadebedrag neemt het hof als ondergrens; de beoordeling van de niet-geaccepteerde posten leidt dan tot een hoger schadebedrag dan waarvan de inspecteur uitgaat. Een exacte berekening van schade respectievelijk waardevermindering miskent dat het waarderen geen exacte wetenschap is. Het hof zal daarom, uitgaande van zijn beoordeling van enerzijds het taxatierapport en anderzijds de beoordeling door DRZ, alsmede dat wat partijen in hoger beroep nog specifiek hebben aangevoerd, de extra waardevermindering in verband met schade in goede justitie vaststellen op € 6.000 (incl. btw). De extra waardevermindering bedraagt dan 86% x € 6.000 = € 5.160 (incl. btw).
Vraag II (verminderingspercentage)
4.8.
Belanghebbende stelt dat de waardevermindering als gevolg van de schade meer bedraagt dan de 72%-norm en tevens meer dan het door de inspecteur gehanteerde percentage van 86%, te weten primair 98,89% en subsidiair 97,2% van de herstelkosten. Ter onderbouwing van het percentage van 98,89% wijst belanghebbende op de in het taxatierapport opgenomen tabel “Toelichting acceptabele gebruikerssporen” van XRAY, de tabel “Acceptabele gebruikssporen in relatie tot voertuigleeftijd” van AutotelexPro en de tabel “Acceptabele gebruikersschade” in het innameprotocol van SternLease. In algemene zin stelt belanghebbende zich bovendien op het standpunt dat de bewijslast onjuist is verdeeld en dat het de inspecteur is die aannemelijk moet maken dat de door hem toegepaste vermindering van 86% juist is. Aangezien de inspecteur niet heeft gemotiveerd op basis waarvan dit percentage tot stand is gekomen, kan van belanghebbende niet worden verlangd dat zij het tegenbewijs levert dat het percentage van 86% te laag is. Belanghebbende wijst in dit verband op de arresten van de Hoge Raad van 10 november 2017 [6] en 22 september 2006 [7] .
4.9.
De inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende betwist en daartoe aangevoerd dat de bewijslast dat de waardevermindering hoger is dan 86% van de herstelkosten bij belanghebbende ligt. Volgens de inspecteur schiet de motivering van belanghebbende tekort, omdat zij slechts verwijst naar algemene tabellen waarin geen rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de getaxeerde auto.
4.10.
Ten aanzien van de vraag tegen welk percentage de geconstateerde herstelkosten in aanmerking moeten worden genomen, overweegt het hof als volgt. Belanghebbende heeft op diverse manieren in algemene bewoordingen een afwijkend percentage verdedigd. Al deze methoden zijn niet toegespitst op de concrete auto waarvoor aangifte is gedaan. Voor de vraag of het redelijk is om meer dan 72% van de berekende reparatiekosten in aanmerking te nemen, moet worden gekeken naar diverse feiten en omstandigheden ten aanzien van de auto in kwestie. Daarbij kan de leeftijd van de auto een rol spelen, maar ook het aantal met de auto gereden kilometers, de aard van de schade en de exclusiviteit van de auto. [8] Een dergelijke beoordeling vergt dus een op de auto toegesneden beoordeling. Het hof verwerpt de door belanghebbende gehanteerde algemene benadering. [9]
4.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een hoger verminderingspercentage dan 86% in aanmerking genomen zou moeten worden. Dit heeft de volgende gevolgen voor de naheffingsaanslag:
Catalogusprijs
€ 66.402,-
Handelsinkoopwaarde
€ 33.288,-
Af:
Schade cf. uitspraak op bezwaar
€ 2.253,-
Onderhoudsboekenpakket
€ 85,-
Correctie uren
(86% van 17,4 x (€ 84 -/- € 65) + 21% btw)
€ 334,02
Extra schade (zie onder 4.7.)
€ 5.160,-
Inkoopwaarde
€ 25.445,98
€ 40.956,02
Afschrijvingspercentage
61,68%
Bruto BPM
€ 11.454,-
Afschrijving
€ 7.064,70
Verschuldigde BPM (afgerond)
€ 4.389,-
Reeds voldane BPM
€ 2.662,-
Leeftijdskorting
€ 122,-
Naheffingsaanslag BPM(afgerond)
€ 1.605,-
Vraag III (rentebeschikking)
4.12.
Belanghebbende heeft in hoger beroep haar standpunt dat de rentebeschikking dient te worden vernietigd wegens - kort gezegd - schending van het vertrouwens- en het zorgvuldigheidsbeginsel herhaald. De inspecteur heeft betwist dat sprake is van een dergelijke schending.
4.13.
De rechtbank heeft omtrent de rentebeschikking het volgende overwogen:
“2.16. Belanghebbende heeft gesteld dat de rentebeschikking vernietigd dient te worden, omdat de naheffingsaanslag bijna twee jaar na de aangifte is opgelegd terwijl het DRZ-rapport reeds veel eerder gereed was. Zij beroept zich verder, onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 10 februari 1993 (nr. 28 965, ECLI:NL:HR:1993:ZC5258) en 28 maart 2001, r.o. 3.3 (ECLI:NL:HR:2001:AB0764), en de uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 28 mei 2019 (nr. LEE 18/2928) op het zorgvuldigheids-/vertrouwensbeginsel.
2.17.
Het beroep van belanghebbende op de in 2.18 genoemde jurisprudentie kan haar niet baten, nu de feiten en omstandigheden in die zaken te zeer verschillen van de onderhavige situatie. In de zaak die voorlag bij de rechtbank Noord-Nederland is de naheffingsaanslag bijna 3 jaar na de vooraankondiging opgelegd, terwijl bij belanghebbende de periode tussen de vooraankondiging (30 januari 2019) en de naheffingsaanslag (28 maart 2019) relatief kort is. Bovendien is met dagtekening 22 februari 2019 een mededeling verzonden dat een naheffingsaanslag zou worden opgelegd. In het arrest van 10 februari 1993 is de naheffingsaanslag opgelegd vlak voor het verstrijken van de vijfjaarstermijn terwijl het hof had vastgesteld dat dergelijke naheffingsaanslagen (destijds) normaliter binnen enkele maanden werden opgelegd. In de zaak van belanghebbende is weliswaar niet heel spoedig overgegaan tot het opleggen van de naheffingsaanslag, maar de naheffingsaanslag is ruim voor het verstrijken van de vijfjaarstermijn opgelegd. Voor zover belanghebbende heeft willen stellen dat de periode tussen het gereedkomen van het rapport van DRZ (9 december 2016) en de vooraankondiging van de naheffingsaanslag te lang is, kan dit standpunt haar evenmin baten. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het enkele tijdsverloop in dit geval niet de conclusie dat belanghebbende redelijkerwijs mocht menen dat aan haar geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd en is ook overigens geen sprake van onzorgvuldigheid.
Van schending van het vertrouwensbeginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel is dan ook geen sprake. De belastingrente is daarom terecht in rekening gebracht, maar dient wel verminderd te worden gelet op hetgeen is geoordeeld in 2.15.”
4.14.
Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven. Dat wat in hoger beroep is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Tussenconclusie
4.15.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, behoudens de beslissingen over de kostenvergoedingen voor bezwaar en beroep, de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en de vergoeding van het bij de rechtbank betaalde griffierecht.
Ten aanzien van het griffierecht
4.16.
De inspecteur dient aan belanghebbende het bij het hof betaalde griffierecht van € 541 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.17.
Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is.
4.18.
Het hof stelt deze tegemoetkoming op 2 (punten) [10] x € 541 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.082, vermeerderd met een bedrag van € 100 voor de kosten van de door belanghebbende naar de zitting meegebrachte deskundige. Deze vergoeding is gebaseerd op de totale door de taxateur gedeclareerde en door de inspecteur niet weersproken kosten van € 100 (excl. btw) voor het bijwonen van de onderhavige zaak op de zitting van 8 april 2022.
4.19.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de beslissingen over de immateriële schadevergoeding, de kosten van bezwaar en beroep en het griffierecht;
  • verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag naar € 1.605;
  • vermindert de rentebeschikking evenredig;
  • bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep bij het hof van € 541 vergoedt;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij het hof van, in totaal, € 1.182.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en M.H.P. Groenland, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 1, Wet BPM.
2.Artikel 10, lid 2, Wet BPM.
3.Hoge Raad 10 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2822.
4.Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, rov. 2.3.2.
5.Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, rov. 2.3.3.
6.Hoge Raad 10 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2822.
7.Hoge Raad 22 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8649.
8.Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 14 juli 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2998.
9.Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 30 maart 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1040, rov. 4.4 tot en met 4.6.
10.1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.