ECLI:NL:GHSHE:2021:1961

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
20/00502 tot en met 20/00505
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en hoogte van NiNbi-beschikkingen in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de NiNbi-beschikkingen die door de inspecteur van de Belastingdienst aan de belanghebbende zijn afgegeven voor de jaren 2012 tot en met 2015. De belanghebbende, die de Nederlandse nationaliteit heeft en in België woont, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikkingen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van de belanghebbende deels ongegrond verklaard en het NiNbi-inkomen voor 2015 vastgesteld op € 13.243. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het hof, dat heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven, omdat beide partijen geen gebruik wilden maken van hun recht om te worden gehoord.

Het hof heeft de bevoegdheid van de inspecteur om NiNbi-beschikkingen af te geven bevestigd. De belanghebbende had eerder al procedures gevoerd over deze vraag en was daarbij in het ongelijk gesteld. Het hof heeft de eerdere overwegingen van de rechtbank overgenomen en geen nieuwe stellingen van de belanghebbende gehoord. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de hoogte van het vastgestelde NiNbi-inkomen juist is, waarbij het hof heeft verwezen naar het belastingverdrag tussen Nederland en België. De slotsom van het hof is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er zijn geen redenen voor een veroordeling in de proceskosten of voor het vergoeden van het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 20/00502 tot en met 20/00505
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 2 september 2020, nummers BRE 19/2218 tot en met 19/2221 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2012 tot en met 2015 NiNbi-beschikkingen afgegeven.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep inzake de NiNbi-beschikkingen 2012 tot en met 2014 ongegrond verklaard en het beroep inzake de NiNbi-beschikking 2015 gegrond verklaard en het NiNbi-inkomen vastgesteld op € 13.243.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Belanghebbende heeft daarop gereageerd met een nader stuk, maar heeft niet aangegeven om op een zitting te worden gehoord. Dit stuk is doorgezonden naar de inspecteur. De inspecteur heeft aangegeven akkoord te zijn met afdoening zonder zitting. Het hof leidt uit de reacties van partijen af dat zij geen gebruik willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit, en woonde in de onderhavige jaren het hele jaar in België. Hij ontving in deze jaren een AOW-uitkering en een uitkering van [A BV] (hierna: [A BV] ).
2.2.
De inspecteur heeft de volgende NiNbi-beschikkingen vastgesteld:
- het Niet in Nederland Belastbaar Inkomen op € 36.417 voor het jaar 2012 met dagtekening van 6 oktober 2017;
- het Niet in Nederland Belastbaar Inkomen op € 9.442 voor het jaar 2013 met dagtekening van 6 oktober 2017;
- het Niet in Nederland Belastbaar Inkomen op € 8.978 voor het jaar 2014 met dagtekening van 6 oktober 2017;
- het Niet in Nederland Belastbaar Inkomen op € 489.853 voor het jaar 2015 met dagtekening van 9 november 2018.
2.3.
De rechtbank heeft het NiNbi-inkomen voor het jaar 2015 vastgesteld op € 13.243.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is de inspecteur bevoegd NiNbi-beschikkingen af te geven?
2. Zijn de NiNbi-beschikkingen naar het juiste inkomen vastgesteld?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vernietiging van de NiNbi-beschikkingen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
1. Bevoegdheid afgeven NiNbi-beschikkingen
4.1.
Belanghebbende heeft diverse gronden aangevoerd op grond waarvan de inspecteur niet bevoegd zou zijn tot het afgeven van NiNbi-beschikkingen. Belanghebbende heeft over eerdere jaren ook al procedures gevoerd over deze vraag tot aan de Hoge Raad. Belanghebbende is daarbij in het ongelijk gesteld. [1]
4.2.
De rechtbank heeft in r.o. 2.8 tot en met 2.13 de door belanghebbende aangevoerde gronden verworpen. Het hof acht deze overwegingen juist en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep heeft belanghebbende op dit punt geen nieuwe stellingen ingenomen.
4.3.
Belanghebbende verwijst voorts naar zijn cassatieberoep tegen de uitspraak van het hof van 23 juli 2020 [2] inzake de belastingheffing in de jaren 2012 tot en met 2014 over de uitkeringen van [A BV] . Het hof kan de relevantie voor de onderhavige zaken niet plaatsen, aangezien de uitkeringen uit [A BV] geen onderdeel uitmaken van de vastgestelde NiNbi-inkomens. Aanvankelijk was de uitkering uit pensioen-bv wel opgenomen in het NiNbi-inkomen over 2015, maar dit is door de rechtbank gecorrigeerd en de inspecteur heeft daartegen geen hoger beroep ingesteld. Het hof wijst er overigens op dat het cassatieberoep van belanghebbende tegen die uitspraak inmiddels ongegrond is verklaard. [3]
4.4.
Belanghebbende heeft ook nog verwezen naar een lopende procedure bij de Centrale Raad van Beroep. In die zaak is inmiddels ook uitspraak gedaan. [4] Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard.
4.5.
Gelet op al het voorgaande dient de stelling van belanghebbende over de onbevoegdheid van de inspecteur tot het afgeven van NiNbi-beschikkingen te worden verworpen.
2. Hoogte van het NiNbi-inkomen
4.6.
Het is het hof niet duidelijk of belanghebbende ook nog de hoogte van het NiNbi-inkomen bestrijdt. Zoals hiervoor is aangegeven heeft de rechtbank het NiNbi-inkomen over het jaar 2015 verminderd en bestaan de NiNbi-inkomens uitsluitend nog uit de door belanghebbende ontvangen AOW-uitkeringen. Naar het oordeel van het hof is de heffingsbevoegdheid met betrekking tot de AOW-uitkering krachtens artikel 18 Belastingverdrag Nederland-België van 5 juni 2001, toegewezen aan de woonstaat (België) en is de AOW-uitkering derhalve terecht aangemerkt als NiNbi. Het hof is daarom van oordeel dat de aldus vastgestelde NiNbi-inkomens juist zijn.
Tussenconclusie
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en M. Harthoorn, in tegenwoordigheid van L.H.C. Mengelers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2021 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:202 en ECLI:NL:HR:2014:203; Hoge Raad 30 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3179; Hoge Raad 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:130; Hoge Raad 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:530.
2.Hof ’s-Hertogenbosch 23 juli 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2357.
3.Hoge Raad 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:548.
4.Centrale Raad van Beroep 12 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2447.