In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de NiNbi-beschikkingen die door de inspecteur van de Belastingdienst aan de belanghebbende zijn afgegeven voor de jaren 2012 tot en met 2015. De belanghebbende, die de Nederlandse nationaliteit heeft en in België woont, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikkingen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van de belanghebbende deels ongegrond verklaard en het NiNbi-inkomen voor 2015 vastgesteld op € 13.243. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het hof, dat heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven, omdat beide partijen geen gebruik wilden maken van hun recht om te worden gehoord.
Het hof heeft de bevoegdheid van de inspecteur om NiNbi-beschikkingen af te geven bevestigd. De belanghebbende had eerder al procedures gevoerd over deze vraag en was daarbij in het ongelijk gesteld. Het hof heeft de eerdere overwegingen van de rechtbank overgenomen en geen nieuwe stellingen van de belanghebbende gehoord. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de hoogte van het vastgestelde NiNbi-inkomen juist is, waarbij het hof heeft verwezen naar het belastingverdrag tussen Nederland en België. De slotsom van het hof is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er zijn geen redenen voor een veroordeling in de proceskosten of voor het vergoeden van het griffierecht.