ECLI:NL:CRVB:2020:2447
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van de definitieve jaarafrekening 2014 en de buitenlandbijdrage ingevolge de Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de herziening van de definitieve jaarafrekening 2014 en de vaststelling van de buitenlandbijdrage ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor een appellant die als verdragsgerechtigde is aangemerkt. De appellant, geboren in 1934, woonde sinds 1994 in België en ontving een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en een aanvullend pensioen. De Raad oordeelde dat de appellant terecht als verdragsgerechtigde is aangemerkt, ondanks zijn beroep op het arrest Hoogstad, omdat zijn situatie inhoudelijk niet vergelijkbaar is. De Raad verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat de heffing van de buitenlandbijdrage rechtmatig was, aangezien de appellant recht had op zorg in België ten laste van Nederland. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor prejudiciële vragen en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard.