In deze zaak heeft belanghebbende, een partij uit België, beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 augustus 2018, nummer 17/00750. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die betrekking had op een beschikking als bedoeld in artikel 8a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. De Staatssecretaris van Financiën heeft in deze procedure een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraken van de lagere rechters heeft bevestigd.
In de beslissing heeft de Hoge Raad ook aangegeven dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 5 april 2019 en is gewezen door de vice-president G. de Groot, samen met de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.