ECLI:NL:GHSHE:2020:969
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Belastingheffing van een Nederlandse BV met feitelijke vestiging in Malta en de toepassing van het belastingverdrag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een Nederlandse besloten vennootschap (BV) die haar feitelijke vestigingsplaats naar Malta heeft verplaatst. De BV, hierna belanghebbende genoemd, is in Nederland belastingplichtig, maar claimt dat zij op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en Malta niet in Nederland belast kan worden voor de winst die zij in Malta heeft behaald. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de winst van belanghebbende op grond van artikel 2, lid 5, van het belastingverdrag in Nederland belast is, ongeacht de feitelijke vestigingsplaats. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die eerder de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2012 en de herziene verliesvaststellingsbeschikking heeft gehandhaafd. Belanghebbende had in Malta aangifte gedaan en een vrijstelling geclaimd voor buitenlandse inkomsten die niet naar Malta zijn overgemaakt. Het hof concludeert dat de inspecteur terecht de navorderingsaanslag heeft opgelegd, omdat de belastingplichtige niet aan de voorwaarden van het belastingverdrag voldoet. De zaak behandelt ook de vraag of de belastingheffing in strijd is met de vrijheid van vestiging zoals gewaarborgd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van een belemmering van de vrijheid van vestiging, omdat de belastingplichtige aan dezelfde verplichtingen moet voldoen als binnenlandse vennootschappen. De conclusie van het hof is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.