ECLI:NL:HR:2022:973
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vennootschapsbelasting en remittancebepaling in het belastingverdrag Nederland-Malta
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende vennootschapsbelasting. De belanghebbende, [X] B.V. te [Z], Malta, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 maart 2020. Deze uitspraak betrof een hoger beroep van de belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die betrekking hadden op een beschikking en navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor de jaren 2011, 2012 en 2013. De zaak draaide om de interpretatie van artikel 2, lid 5, van het belastingverdrag tussen Nederland en Malta, specifiek de remittancebepaling en de vraag of deze ook van toepassing is op bepaalde inkomensbestanddelen.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de remittancebepaling ook van toepassing is op inkomensbestanddelen waarvoor in het verdrag een onverkorte toewijzingsregel is opgenomen. De Hoge Raad verwierp de stelling van de belanghebbende dat de term "bepaalde inkomsten" in deze bepaling geen vermogenswinsten omvat. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden en dat er geen noodzaak was om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien dit niet noodzakelijk was voor de ontwikkeling van het recht.
De Hoge Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.