In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 maart 2019. De zaak betreft de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die door belanghebbende op aangifte is voldaan. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte, waarop de inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan en het bezwaar gegrond verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof.
Tijdens de procedure heeft belanghebbende meerdere wrakingsverzoeken ingediend tegen de behandelend raadsheren, die door het hof niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het hof heeft ook een verzoek om uitstel van de zitting afgewezen, omdat er geen reden was om het onderzoek ter zitting uit te stellen. De zitting vond plaats op 12 november 2020, waar belanghebbende werd bijgestaan door haar gemachtigden.
Het hof heeft de vragen van belanghebbende over de aftrek voor marge-auto's, het recht op immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, en de vergoeding van kosten en rente, ontkennend beantwoord. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en afschriften zijn aan partijen verzonden.