In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de inspecteur van de Belastingdienst Zuidwest een teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) had verleend. Belanghebbende had op 30 september 2011 een bedrag van € 2.644 aan BPM voldaan voor de registratie van een in Duitsland verworven gebruikte personenauto. Na een bezwaarprocedure, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard, heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten. In hoger beroep heeft het Hof zich gebogen over de vraag of de inspecteur een rentebeschikking had moeten nemen en of de hoorplicht was geschonden. Het Hof oordeelt dat de in artikel 28c van de Invorderingswet 1990 voorgeschreven termijn voor het verzoek om Irimie-terugbetalingsrente in strijd is met het Unierecht. Het Hof stelt vast dat de inspecteur bij de teruggaaf van belasting ook de rente moet vergoeden, zonder dat de belastingplichtige een afzonderlijk verzoek hoeft in te dienen. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen over de vermindering van de BPM en de proceskosten, en kent belanghebbende een aanvullende teruggaaf van € 206 toe, evenals rente over de teruggegeven bedragen. Tevens wordt de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.