ECLI:NL:GHSHE:2016:1704

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
14/00969
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges omgevingsvergunning en hoorrecht in bezwaarfase

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, waarin de Rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de leges die in rekening zijn gebracht voor een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de legesnota van € 8.200, die door de Heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven was opgelegd. In de bezwaarfase heeft belanghebbende verzocht om te worden gehoord, maar dit verzoek is niet ingewilligd. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat belanghebbende ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase, wat in strijd is met artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2016, waarin werd gesteld dat een gebrek in de hoorplicht niet kan worden gepasseerd als de belanghebbende hierdoor is benadeeld. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens wordt de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00969
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 12 september 2014, nummer AWB 14/775 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven
hierna: de Heffingsambtenaar,
inzake de hierna te vermelden legesnota.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is bij beschikking van 4 januari 2013 een bedrag van € 8.200 in rekening gebracht in verband met een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 december 2015 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heren [B] , [C] , [D] en mevrouw [E] .
1.6.
De Heffingsambtenaar heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, kopieën overgelegd van het [G] , 2012 nummer [nummer 2] , en van ‘ [H] ’, een uitgave van de Gemeente Eindhoven van 27 juni 2012.
1.7.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht indien mogelijk de onder hem berustende geluidsopnamen van een telefoongesprek met een ambtenaar van de gemeente Eindhoven , aan het Hof over te leggen.
1.8.
Bij brief van 6 januari 2016 heeft de gemachtigde het Hof bericht de hiervoor bedoelde geluidsopnamen niet te hebben aangetroffen. Als bijlage bij die brief is gevoegd een mailbericht van mevrouw [E] voornoemd aan de heer [A] voornoemd van 4 januari 2016. Een afschrift van de hiervoor genoemde brief van 6 januari 2016 is door het Hof naar de Heffingsambtenaar gezonden.
1.9.
Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak op het hoger beroep aangekondigd.
1.10.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is gezonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden, als door de ene partij gesteld, en door de andere niet dan wel onvoldoende weersproken, voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Op 9 november 2012 heeft belanghebbende een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van een woning op het perceel [a-straat] 30 te [woonplaats] . Op het aanvraagformulier is bij de vraag: “Wat zijn de geschatte bouwkosten in euro’s (exclusief BTW)?” een bedrag van € 250.000 vermeld. De aanvraag is geregistreerd onder nummer [nummer 1] .
2.2.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 4 januari 2013 (de legesnota) voor het in ontvangst nemen van de aanvraag leges geheven tot een bedrag van € 8.200. De legesnota vermeldt het volgende:
“ (….)
Op 9 november 2012 hebben wij uw aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het bouwen van een woning op het perceel [a-straat] 30. De aanvraag is geregistreerd onder nummer [nummer 1] . Overeenkomstig de legesverordening 2012 bent u voor het in ontvangst nemen van uw aanvraag voor een omgevingsvergunning leges verschuldigd.
Legesbedrag
De verschuldigde leges zijn als volgt gespecificeerd:
Zaaknummer [nummer 1]
Activiteit gebruik in strijd met bestemmingsplan
2.3.3.1 planologisch str.gebruik € 1500,00
(binnenplanse afwijking)
Activiteit bouwen
2.2.1
vooroverleg wabo € - 300,00
2.3.1.1.4 bouwkosten 100.000,-- tot 400.000,-- € 7000,00
euro
__________
Totaal verschuldigd€ 8.200,00
De factuur wordt binnen 2 weken nagestuurd.
Bezwaar
U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze nota bezwaar indienen. U kunt uw bezwaarschrift indienen bij:
Sectorhoofd Publiekszaken
t.a.v. de sector VTH
Postbus 90150
5600 RB Eindhoven
(………)”.
2.3.
Op de factuur van 7 januari 2013 is het volgende vermeld:
“ Betreft verschuldigde leges voor het in behandeling nemen van uw aanvraag.
Omschrijving: bouwen van een woning
Lokatie: [a-straat] 30
Zaaknummer: [nummer 1]
2.2.1
Vooroverleg Wabo - 300,00
2.3.1.1.4 Bouwkosten 100.000,-- tot 400.000,-- Euro 7.000,00
2.3.3.1 Planologische str. gebruik (binnenplanse afwijking)
1.500,00
Totaal € 8.200,00
(……..)”.
2.4.
De Heffingsambtenaar heeft bij de vaststelling van de leges toepassing gegeven aan de Verordening tot wijziging van de legesverordening 2012 (tweede wijziging) van de gemeente Eindhoven , vastgesteld door de raad van de gemeente Eindhoven op 5 juni 2012 (hierna: de Verordening) en de Tarieventabel behorende bij de verordening wijziging legesverordening 2012 (tweede wijziging) (hierna: de Tarieventabel). De Verordening en de daarbij behorende Tarieventabel zijn bekendgemaakt door plaatsing in het [G] 2012, nummer [nummer 2] , en (tevens) door terinzagelegging die is aangekondigd in ‘ [H] ’ van 27 juni 2012. De tekst van de Verordening en de Tarieventabel behoren tot de stukken van het geding.
2.5.
Tot de gedingstukken behoren verder de meerjarenraming 2012-2015 (per programmaonderdeel), een overzicht van baten en lasten betrekking hebbend op de dienstverlening, een overzicht van de producten die betrekking hebben op de legesdienstverlening en overzichten van de baten en lasten van deze producten. De voor het jaar 2012 geraamde baten en lasten ter zake van de in de Verordening genoemde rechten bedragen € 12.026.000 respectievelijk € 16.405.000. Het hieruit voortvloeiend kostendekkingspercentage bedraagt 73,3%.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft de Rechtbank belanghebbende ten onrechte geen vergoeding voor de kosten van de beroepsfase toegekend?;
II. Is belanghebbende ten onrechte niet gehoord in de bezwaarfase?;
III. Is de opbrengstlimiet overschreden?;
IV. Zijn de leges geheven door de daartoe bevoegde ambtenaar en is de aanslag op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt?;
V. Is het geheven bedrag aan leges disproportioneel of anderszins te hoog?;
VI. Is het juiste bedrag aan bouwkosten in aanmerking genomen?;
VII. Is het gelijkheidsbeginsel geschonden?
Belanghebbende is van mening dat de vragen I, II, III, V en VII bevestigend en de vragen IV en VI ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen partijen ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de legesnota. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Juridisch kader
4.1.1.
In artikel van 217 van de Gemeentewet is bepaald - voor zover hier van belang - dat een belastingverordening de heffingsmaatstaf en het tarief vermeldt.
4.1.2.
In artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet is neergelegd dat gemeentelijke belastingen kunnen worden geheven naar in de belastingverordeningen te bepalen heffingsmaatstaven met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
4.1.3.
Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
4.1.4.
Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden de tarieven voor de hiervoor bedoelde rechten zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van die rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (de opbrengstlimiet).
4.1.5.
De op artikel 229 van de Gemeentewet gebaseerde Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Artikel 1. Aard van de heffing en belastbaar feit.
Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven voor:
a. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
b. (…..)
een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 3. Tarieven
1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(…)
Artikel 4. Wijze van heffing
De leges worden geheven bij wege van schriftelijke kennisgeving.
Artikel 6 Teruggaaf
Gehele of gedeeltelijke teruggaaf van leges ter zake van een in de tarieventabel omschreven dienst wordt verleend op een verzoek als bedoeld in artikel 242 van de Gemeentewet (Stb. 1994, 762) en overeenkomstig een met betrekking tot die dienst in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel opgenomen bepaling.”
4.1.6.
De Tarieventabel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Titel 2 (……..)
Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen
(….)
2.1.1.2 bouwkosten:
De aannemingssom inclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt, een raming van de bouwkosten, inclusief omzetbelasting, bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit laatstelijk is vervangen of gewijzigd. Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt wordt in deze titel onder bouwkosten verstaan: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
(……)
Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning
(………)
2.3.1
Bouwactiviteiten
2.3.1.1 Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief:
(…..)
2.3.1.1.4 indien de bouwkosten € 100.000,-- tot € 400.000,-- bedragen: € 7.000,--
(……)
2.3.3.
Planologisch strijdig gebruik
Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, bedraagt het tarief:
2.3.3.1 indien artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo wordt toegepast
(binnenplanse afwijking) € 1.500,--
(……)
Hoofdstuk 5 Teruggaaf
2.5.1
Vermindering als gevolg van intrekking aanvraag omgevingsvergunning voor bouw- of aanlegactiviteiten, monument of kappen
(…………)”.
Ten aanzien van het geschil
Vraag I
4.2.1.
Belanghebbende stelt dat het door de Heffingsambtenaar ingebrachte nadere verweerschrift tardief is ingebracht en dat daarmee de toetsing van de opbrengstnorm vanaf het begin van de procedure niet mogelijk is gemaakt. Volgens belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar daarmee benodigde gegevens achtergehouden, hetgeen belanghebbende reeds om die reden genoodzaakt heeft beroep in te stellen en proceskosten te maken.
4.2.2.
De Heffingsambtenaar heeft in de beroepsfase op 21 juli 2014 een ‘Verweerschrift/aanvulling’ ingediend. De zitting van de Rechtbank vond plaats op 1 augustus 2014. Het (aanvullend) verweerschrift is tijdig voor die zitting ingediend. In het daarvóór ingediende verweerschrift van 10 juni 2014 was reeds aangekondigd (pagina 3, onder C) dat ten aanzien van de beroepsgrond over de opbrengstlimiet een aanvulling op het verweerschrift zou volgen. Belanghebbende was dus voorbereid dat een nadere reactie van de Heffingsambtenaar zou volgen ter zake van de opbrengstlimiet, die reactie was bovendien tijdig ingediend en belanghebbende had voldoende gelegenheid daaromtrent, hetzij ter zitting van de Rechtbank, hetzij schriftelijk vóór die zitting, haar standpunt kenbaar te maken.
4.2.3.
Belanghebbendes standpunt dat de Heffingsambtenaar informatie heeft achtergehouden en belanghebbende daarom was genoodzaakt tot het instellen van beroep, wordt door het Hof niet gevolgd. Niet weersproken is dat bij de uitspraak op bezwaar een bijlage is gevoegd met betrekking tot de kostenonderbouwing. Tevens is in de uitspaak op bezwaar voor informatie over de opbrengstlimiet verwezen naar de website van de gemeente. In het licht van de in bezwaar opgeworpen algemene vraag om informatie (Gronden van bezwaar, email van 21 februari 2013) acht het Hof de bij de uitspraak op bezwaar gevoegde bijlage en de (specifieke) verwijzing naar de website van de gemeente voldoende. Van achterhouden van informatie is geen sprake. Dat de verstrekte informatie voor belanghebbende niet toereikend was en (mede daarom) een beroepsprocedure aanhangig werd gemaakt, was voor de Heffingsambtenaar ten tijde van de uitspraak op bezwaar niet te voorzien.
4.2.4.
Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat het tijdig ingediende aanvullende verweerschrift geen aanleiding vormt voor het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. Vraag I moet ontkennend worden beantwoord.
Vraag II
4.3.1.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase verzocht te worden gehoord. Partijen verschillen van mening of belanghebbende afstand heeft gedaan van het recht te worden gehoord, als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb. De bewijslast omtrent de toestemming dat van het hoorrecht is afgezien, rust op het bestuursorgaan. Bepalend voor het antwoord op de vraag of belanghebbende van het hoorrecht afstand heeft gedaan, is het verloop van een telefoongesprek tussen de behandelend ambtenaar, de heer [F] en een medewerkster van de gemachtigde. Dit gesprek moet hebben plaatsgevonden tussen de datum van ontvangst van de ingebrekestelling op 10 januari 2014 en de datum van de uitspraak op bezwaar 23 januari 2014. De Heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat tijdens dat telefoongesprek afstand is gedaan van het hoorrecht, de gemachtigde blijft bij zijn standpunt dat zulks niet het geval is. Tegenover de uitdrukkelijke en herhaaldelijke betwisting door de gemachtigde heeft de Heffingsambtenaar geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat van het hoorrecht afstand is gedaan. Hierbij zij opgemerkt dat het aanbod van de Heffingsambtenaar tijdens de procedure in eerste aanleg dat de behandelend ambtenaar [F] bereid was onder ede te verklaren dat van het hoorrecht is afgezien (aanvullend verweerschrift eerste aanleg), in hoger beroep niet is herhaald, en de behandelend ambtenaar niet ter zitting van het Hof aanwezig was. Indien het hiervoor bedoelde aanbod van de Heffingsambtenaar als wel herhaald moet worden beschouwd in de hoger beroepsfase overweegt het Hof dat de Heffingsambtenaar er niet van uit mag gaan dat bij een tussenbeslissing met betrekking tot voorwaardelijk aangeboden bewijs wordt beslist (Hoge Raad 17 december 2004, nr. 38 831, ECLI:NL:HR:2004:AR7741, BNB 2005/152). Voorts is de Heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld zijn bewijsaanbod gestand te doen. Daar waar hij dit heeft nagelaten, dient dit voor zijn rekening en risico te blijven. Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord.
4.3.2.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2016, 15/02441, ECLI:NL:HR:2016:114, kan het Hof het gebrek in de bezwaarfase niet met toepassing van artikel 6: [nummer 2] van de Awb passeren, indien belanghebbende door het niet horen is benadeeld. Omdat kennelijk verschil van mening bestond over de van belang zijde feiten en over de waardering daarvan, zoals omtrent de berekende bouwkosten en de toetsing aan de opbrengstlimiet, acht het Hof belanghebbende door het niet horen benadeeld. Dit heeft tot gevolg dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven en een vergoeding in de kosten van de bezwaarfase en de proceskosten voor de beroeps- en hoger beroepsfase moet worden toegekend. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard - indien haar grief over het niet-horen in de bezwaarfase zou slagen - terugwijzing van de zaak naar de Heffingsambtenaar niet wenselijk te achten en zij heeft het Hof verzocht in dat geval in de zaak te voorzien. Het Hof kan belanghebbende in die wens volgen en zal daarom beoordelen of ex artikel 8:72, lid 3 van de Awb, de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven.
4.3.3.
Vraag II moet bevestigend worden beantwoord.
Vraag III
4.4.1.
Belanghebbende stelt dat de opbrengstlimiet is overschreden. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 24 april 2009, nr. 07/12961, ECLI:NL:HR:2009:BI1968 en 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777 de uitgangspunten inzake stelplicht en bewijslastverdeling uiteengezet. Kort gezegd komen die er op neer dat de bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding op de belanghebbende rust en dat op de heffingsambtenaar, als de partij die over de relevante gegevens beschikt, een verzwaarde motiverings- en informatieverplichting rust. Het inzicht kan worden verschaft op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens, waaronder ook gegevens die niet bekendgemaakt zijn ten tijde van de vaststelling van de verordening (Hoge Raad 16 april 2010, nr. 08/02001, ECLI:NL:HR:BM1236). Verder heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 13 februari 2015, nr. 14/00655, ECLI:NL:HR:2015:282, beslist dat de beoordeling van de opbrengstlimiet ook na invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) moet plaatsvinden op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld, en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden.
4.4.2.
De Heffingsambtenaar heeft gemotiveerd gesteld dat de opbrengstlimiet niet is overschreden en heeft hiertoe diverse stukken ingebracht (zie 2.5). De Heffingsambtenaar concludeert aan de hand van deze stukken dat de voor het jaar 2012 geraamde baten
€ 12.026.000 en de geraamde lasten € 16.405.000 bedragen en dat het percentage kostendekkendheid op het niveau van de hele Verordening 73,3 bedraagt.
4.4.3.
Gelet op de inhoud van de door de Heffingsambtenaar overgelegde stukken, de toelichting ter zitting, en de - naar aanleiding van door belanghebbende en het Hof ter zitting opgeworpen vragen - nadere uitleg omtrent specifieke posten, is het Hof van oordeel dat de Heffingsambtenaar naar behoren en in voldoende mate inzicht heeft verschaft in de geraamde baten en lasten ter zake van de dienstverlening genoemd in de Tarieventabel.
4.4.4.
Na de ter zitting gegeven toelichting door de Heffingsambtenaar heeft belanghebbende verklaard deze te kunnen volgen doch niettemin van mening te zijn dat bepaalde posten erg hoog zijn begroot
,en verder met een onbestemd gevoel te blijven zitten. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende hiermee niet aan haar in 4.4.1 omschreven stelplicht en bewijslast dat in de overgelegde gegevens omtrent geraamde baten en lasten feitelijke onjuistheden voorkomen, voldaan.
4.4.5.
Belanghebbende heeft nog gesteld dat in de jaarstukken 2012 een reserve van
€ 1.610.000 is vermeld, dat deze reserve in 2012 is toegenomen met € 877.000, dat deze aangewend dient te worden voor de dekking van de kosten, en dat in 2012 “de opbrengsten overbodig althans te hoog zijn geraamd”. Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen. De Heffingsambtenaar heeft gesteld (aanvullend verweerschrift eerste aanleg) dat belanghebbende dit gegeven ontleent aan de in medio 2011 opgemaakte primaire begroting, dat sinds 2010 de reserve niet toereikend was om de tekorten te dekken en dat sindsdien feitelijk geen storting of onttrekking plaatsvindt. Naar ’s Hofs oordeel is de kostendekkendheid nog altijd minder dan 100% zelfs indien, in weerwil van het standpunt van de Heffingsambtenaar, de reserve van invloed zou zijn op de kosten- en batenraming. De ‘ruimte’ tussen geraamde baten en lasten is immers ruim € 4.000.000.
4.4.6.
Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de opbrengstlimiet niet is overschreden. Vraag III moet daarom ontkennend worden beantwoord
.
Vraag IV
4.5.1.
Blijkens het Besluit van 20 december 2011 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven ( [G] 2011, nr. [nummer 3] ), is als gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 231, lid 2, letter b, van de Gemeentewet, aangewezen het hoofd van de sector Publiekszaken. Nu noch uit de legesnota noch uit de factuur blijkt dat de leges door een ander zijn geheven, moet ervan worden uitgegaan dat deze door het hoofd van de sector Publiekszaken (dus rechtsgeldig) zijn geheven (vgl. Hoge Raad 10 maart 2006, 40 193, ECLI:NL:HR:2006:AV4036). Dat tussen 20 december 2011 en 4 januari 2013 een nieuw/gewijzigd aanwijzingsbesluit is genomen ten gevolge waarvan niet langer het hoofd van de sector Publiekszaken als heffingsambtenaar bevoegd zou zijn, is het Hof niet gebleken. Dat mogelijk een andere persoon de functie van hoofd van de sector Publiekszaken is gaan vervullen, is niet relevant.
4.5.2.
Ingevolge artikel 4 van de Verordening worden de leges geheven bij wege van een schriftelijke kennisgeving. Dit is heffing ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet. Zowel de Verordening, de legesnota van 4 januari 2013 en de factuur van 7 januari 2013 voldoen aan het bepaalde in artikel 233a van de Gemeentewet. De vraag of de legesnota van 4 januari 2013 op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, kan in het onderhavige geval in het midden blijven; het bezwaar van belanghebbende is hoe dan ook tijdig, en de factuur voldoet aan de vereisten voor heffing op andere wijze. De factuur bevat alle gegevens met betrekking tot de verschuldigde leges en er kon bij belanghebbende redelijkerwijs geen misverstand over bestaan dat de factuur betrekking had op de aangevraagde omgevingsvergunning voor de nieuw te bouwen woning aan [a-straat] 30. Ten overvloede merkt het Hof in dit verband nog op dat, indien zou moeten worden aangenomen dat de legesnota van 4 januari 2013 niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, dit geen grond oplevert voor vernietiging noch grond oplevert voor nietigheid van rechtswege (vgl. Hoge Raad 29 juni 2012, 11/03759, ECLI:NL:HR:2012:BW0194).
4.5.3.
Vraag IV moet bevestigend worden beantwoord.
Vraag V
4.6.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de omschrijving op de factuur ‘het in behandeling nemen van uw aanvraag’ niet overeenkomt met het belastbare feit zoals omschreven in de bij de Verordening behorende Tarieventabel ‘het in ontvangst nemen van een aanvraag’. Belanghebbende erkent dat het belastbaar feit niet de gehele feitelijke dienstverlening hoeft te omschrijven (schrijven van belanghebbende van 3 november 2015), maar meent dat in casu de feitelijke dienstverlening in het geheel niet past binnen de omschrijving van het belastbaar feit. Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen; het is evident dat de aanvraag is ontvangen en geregistreerd en dat hiermee minst genomen een aanvang is gemaakt met het in behandeling nemen. Voor zover belanghebbende bedoelt dat de omschrijving op de factuur exact - in de zin van letterlijk - overeen moet komen met de omschrijving van het belastbare feit in de Tarieventabel, vindt dit geen steun in het recht. Zoals in 4.5.2. reeds is overwogen, kon er bij belanghebbende redelijkerwijs geen enkel misverstand over bestaan dat de factuur betrekking had op de aangevraagde omgevingsvergunning voor de nieuw te bouwen woning aan [a-straat] 30. Dat belanghebbende door een andere omschrijving op de factuur in verwarring kon worden gebracht, acht het Hof niet aannemelijk. Overigens is op de legesnota van 4 januari 2013 wel vermeld dat de leges worden geheven ter zake van ‘het in ontvangst nemen van uw aanvraag’.
4.6.2.
Belanghebbende heeft verder betoogd dat de hoogte van de legesnota buitensporig is in verhouding tot de dienstverlening ter zake van ‘het in ontvangst nemen van een aanvraag’.
Het Hof overweegt in dit verband als volgt. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag zonder inhoudelijke beoordeling mogen leges worden geheven. In het licht van hetgeen hiervoor 4.6.1 is overwogen, heeft dit ook te gelden in het onderhavige geval waarin het in ontvangst nemen kan worden aangemerkt als het begin van in behandeling nemen (vgl. Hoge Raad 21 december 2007, 41 303, ECLI:NL:HR:2007:BC0652, Belastingblad 2008/764).
Verder volgt uit vaste jurisprudentie (Hoge Raad 24 december 1997, nr. 32569, ECLI:NL:HR:1997:AA3345, en Hoge Raad 14 augustus 2009, nr. 43120, ECLI:NL:HR:2009:BI1943) dat geen rechtstreeks verband is vereist tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten anderzijds. De bevoegdheid tot het vaststellen van tarieven komt toe aan de gemeentelijke wetgever en het staat de rechter niet vrij om over de hoogte van het tarief te oordelen, tenzij het tarief leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing, die de wetgever bij het aan de lagere overheden toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van belasting niet voor ogen kan hebben gehad. Het tarief onder 2.3.1.1.4 van de Tarieventabel voor de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt berekend naar een vast bedrag van € 7.000 indien de bouwkosten binnen de schaal van
€ 100.000 tot € 400.000 vallen. Het hanteren van een vast bedrag dat neer komt op een percentage van de bouwkosten van maximaal 7% en minimaal 1,75% kan niet worden gekenschetst als onredelijk of willekeurig. Het Hof ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de tariefstelling zodanig willekeurig of onredelijk is te achten dat daarmee de door de wetgever toegekende bevoegdheid te buiten is gegaan.
4.6.3.
Ten aanzien van belanghebbendes grief dat tweemaal is geheven ter zake van de
binnenplanse ontheffing heeft de Rechtbank als volgt overwogen (waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder):
“14. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de kosten verbonden aan toetsing aan het bestemmingsplan dubbel in rekening zijn gebracht. Niet weersproken is het standpunt van verweerder dat in het geval van eiseres sprake is van een bestemmingsplan met binnenplanse ontheffing. Dit betekent dat eerst getoetst wordt of de gevraagde vergunning in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Indien dat niet het geval is, wordt vervolgens bekeken of voldaan is aan de voorwaarden voor ontheffing zoals genoemd in het bestemmingsplan. Dat betekent dat twee verschillende toetsingen plaatsvinden waaraan verschillend onderzoek voorafgaat, waarvoor een vergoeding is verschuldigd. Dat de gemeente in beginsel ontheffing verleent als aan de voorwaarden daarvoor zoals opgenomen in het bestemmingsplan is voldaan, maakt dat niet anders. Immers, steeds dient onderzoek te worden gedaan of aan de voorwaarden voor ontheffing is voldaan.”
Het Hof verenigt zich met deze overweging en maakt die tot de zijne.
4.6.4.
Gelet op het voorgaande moet vraag V ontkennend worden beantwoord.
Vraag VI
4.7.1.
Blijkens de aanvraag heeft belanghebbende als bouwkosten een bedrag opgegeven van € 250.000 exclusief BTW. Vaststaat dat ten tijde van de aanvraag de aannemingssom nog niet bekend was. Belanghebbende neemt het standpunt in dat de Heffingsambtenaar onzorgvuldig handelt door de door belanghebbende geraamde bouwkosten – die inclusief BTW € 302.500 bedragen - zonder meer te volgen. Naar het oordeel van het Hof kan deze grief niet slagen. De Heffingsambtenaar heeft geen aanleiding gezien de door belanghebbende geraamde bouwkosten te corrigeren, hetgeen in dit geval begrijpelijk is omdat een correctie pas van invloed is op het bedrag aan te heffen leges indien de bouwkosten inclusief BTW boven € 400.000 uitstijgen en belanghebbende met haar raming van bouwkosten daar ruimschoots onder bleef. Anders dan belanghebbende meent, heeft de Heffingsambtenaar niet de ROEB-lijst gehanteerd om de bouwkosten te bepalen. De Heffingsambtenaar heeft het bedrag dat belanghebbende heeft ingevuld gevolgd, en heeft pas in een latere fase van de procedure aan de hand van de ROEB lijst een controle berekening gemaakt om te onderbouwen dat belanghebbendes opgave een alleszins redelijke raming betrof. Dat de bouwkosten minder dan € 100.000 bedragen en derhalve volgens de bouwkostenstaffel een lager tarief aan leges in aanmerking genomen moet worden, is niet aannemelijk geworden.
4.7.2.
Vraag VI moet bevestigend worden beantwoord.
Vraag VII
4.8.1.
De Rechtbank heeft als volgt overwogen:
“13. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van belastingplichtigen die worden begunstigd indien de aanvraag niet leidt tot een vergunning faalt reeds omdat in het geval van eiseres wel een vergunning is verleend en die vergunning niet is ingetrokken binnen de in de Legesverordening en Tarieventabel genoemde termijn. Van gelijke gevallen is dan ook geen sprake.”
4.8.2.
Het Hof verenigt zich met deze overweging en maakt die tot de zijne. Belanghebbende stelt zich nog op het standpunt dat haar geval niet verschilt van diegene die teruggaaf van leges ontvangt ingevolge artikel 6 van de Verordening en hoofdstuk 5 van titel 2 van de Tarieventabel omdat het belastbare feit - ‘het in ontvangst nemen van de aanvraag’ - in beide gevallen gelijk is. Op dit punt verschillen beide gevallen weliswaar niet, maar de afloop van de aanvraag is wezenlijk anders en in zoverre verschillen de gevallen wel degelijk. Van een ongeoorloofde discriminatie is naar het oordeel van Hof geen sprake. Vraag VII moet dan ook ontkennend worden beantwoord.
Slotsom
4.9.
De slotsom is dat, gelet op 4.3.2, het hoger beroep gegrond is, de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar moeten worden vernietigd en met toepassing van artikel 8:72, lid 3, van de Awb, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand moeten blijven.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Aangezien de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 respectievelijk € 122 te vergoeden.
Ten aanzien van de kosten van de bezwaarfase en de proceskosten
4.11.
Gelet op 4.3.2 ziet het Hof aanleiding voor een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op:
1. punt voor indienen van het bezwaarschrift à € 246;
1. punt voor het indienen van het beroepschrift à € 496;
1. punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het Hof en 0,5 punt voor het verstrekken van schriftelijke inlichtingen à € 496 is € 1.240.
In totaal derhalve € 1.982.

5.Beslissing

Het Hof:
  • Vernietigtde uitspraak van de Rechtbank;
  • Verklaarthet tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • Vernietigtde uitspraak op bezwaar;
  • Bepaaltdat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • Gelastdat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 167 vergoedt;
  • Veroordeeltde Heffingsambtenaar in de kosten van het bezwaar en de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.982.
Aldus gedaan op 28 april 2016 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.