ECLI:NL:HR:2016:114

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
15/02441
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen voor de rechtsgevolgen van besluiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen een beschikking en aanslag van de gemeente Amsterdam op basis van de Wet waardering onroerende zaken. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking en verzocht om gehoord te worden, maar de heffingsambtenaar had uitspraak gedaan zonder de belanghebbende te horen. De Rechtbank Amsterdam oordeelde dat de schending van de hoorplicht geen benadeling voor de belanghebbende met zich meebracht, omdat de heffingsambtenaar gedeeltelijk tegemoet was gekomen aan de bezwaren van de belanghebbende.

In hoger beroep heeft het Hof Amsterdam de schending van de hoorplicht bevestigd, maar geoordeeld dat de belanghebbende geen terugwijzing naar het bestuursorgaan wenste. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de belanghebbende wel degelijk benadeeld was door het niet-horen, en dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof en de Rechtbank vernietigd, maar de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand gelaten. Tevens is het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de belanghebbende.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van schending daarvan voor de rechtsgevolgen van besluiten. De Hoge Raad heeft duidelijk gemaakt dat een schending van de hoorplicht niet lichtvaardig kan worden gepasseerd, vooral niet als de belanghebbende daadwerkelijk benadeeld is door het ontbreken van een hoorzitting.

Uitspraak

29 januari 2016
nr. 15/02441
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 23 april 2015, nr. 14/00365, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 13/4794) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2013 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de klacht

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor vermelde beschikking en aanslag bezwaar gemaakt. In zijn bezwaarschrift heeft hij verzocht te worden gehoord.
2.1.2.
De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan zonder belanghebbende te hebben gehoord. Bij de uitspraak op bezwaar is de heffingsambtenaar gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het standpunt van belanghebbende. Voorts is daarbij een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand verleend.
2.2.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de schending van de hoorplicht in dit geval een gebrek in de naleving van de vormvoorschriften betreft, waardoor belanghebbende niet is benadeeld. Daarbij heeft de Rechtbank in aanmerking genomen dat de heffingsambtenaar bij de verlaging van de waarde van de woning rekening heeft gehouden met de in bezwaar naar voren gebrachte grieven en dat belanghebbende niet heeft gesteld hoe hij door het achterwege blijven van een hoorzitting in zijn belangen is geschaad. De Rechtbank heeft de door de heffingsambtenaar nader vastgestelde waarde van de woning in stand gelaten.
De Rechtbank heeft in het vormverzuim geen aanleiding gezien om de uitspraak op bezwaar te vernietigen of een proceskostenvergoeding toe te kennen. Wel heeft de Rechtbank bepaald dat het griffierecht aan belanghebbende wordt vergoed.
2.3.1.
Voor het Hof heeft belanghebbende gewezen op de toepassing van artikel 6:22 Awb, doch daaraan toegevoegd dat hij door het niet-horen in zijn belangen is geschaad, waardoor aan dit verzuim niet zomaar voorbij kan worden gegaan.
2.3.2.
Het Hof heeft evenals de Rechtbank geoordeeld dat de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 Awb is geschonden. Omdat belanghebbende in hoger beroep te kennen heeft gegeven dat de zaak niet hoeft te worden teruggewezen naar het bestuursorgaan, heeft het Hof zelf in de zaak voorzien, het hoger beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten.
2.4.
Tegen het in onderdeel 2.3.2 weergegeven oordeel van het Hof richt zich de klacht.
2.5.
De Rechtbank heeft de door haar geconstateerde schending van artikel 7:2 Awb kennelijk met toepassing van artikel 6:22 Awb gepasseerd.
Naar uit de gedingstukken volgt verschilden de heffingsambtenaar en belanghebbende van mening omtrent de van belang zijnde feiten en omtrent de waardering daarvan bij de vaststelling van de waarde van de woning en is de heffingsambtenaar niet volledig aan belanghebbendes grieven tegemoetgekomen. In zodanig geval kan niet worden gezegd dat belanghebbende niet is benadeeld door het achterwege blijven van een hoorzitting. Dat brengt mee dat de uitspraak op het bezwaar niet in stand kan worden gelaten met toepassing van artikel 6:22 Awb (vgl. HR 18 april 2003, nr. 37790, ECLI:NL:HR:2003:AF7495, BNB 2003/267).
2.6.
Aangezien belanghebbende heeft verzocht om terugwijzing achterwege te laten, heeft het Hof zelf in de zaak voorzien. ’s Hofs beslissing dat de bij de uitspraak op bezwaar vastgestelde waarde niet te hoog is, is in cassatie niet bestreden. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5 is overwogen, had het Hof voor dat geval wegens de schending van de hoorplicht de uitspraak op bezwaar moeten vernietigen onder de bepaling dat de rechtsgevolgen van die uitspraak in stand blijven. Het Hof had in verband daarmee een vergoeding van proceskosten moeten toekennen. De klacht slaagt derhalve.
2.7.
Gelet op hetgeen onder 2.6 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

3.Proceskosten

Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank, behoudens het oordeel dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt,
vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de rechtsgevolgen van die uitspraak in stand blijven,
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 123, en gelast dat de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam aan belanghebbende vergoedt het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 122,
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2016.