2.5.Belanghebbende heeft op 17 februari 2023 een verzoek om herziening ingediend van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017, 2018 en 2019.
2.6.1.Met dagtekening 31 januari 2020 is een voorlopige aanslag IB/PVV 2020 opgelegd, waarin het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 54.965 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is vastgesteld op € 5.913. Ten aanzien van het belastbare inkomen uit werk en woning en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is een “aftrek elders belast inkomen” toegepast van respectievelijk € 112 en € 346.
2.6.2.Belanghebbende heeft op 24 maart 2021 voor het jaar 2020 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.765 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.562. Daarbij heeft belanghebbende als ‘elders belast box 1 overige inkomsten’ een bedrag van € 634 aangegeven. De aangifte IB/PVV 2020 vermeldt als ‘elders belast box 3 roerende zaken (vermindering)’ een bedrag van € 55.000.
2.6.3.Met dagtekening 22 mei 2021 is aan belanghebbende de tweede voorlopige aanslag IB/PVV 2020 opgelegd, conform zijn aangifte.
2.6.4.Bij brief van 2 februari 2022, ingekomen bij de Belastingdienst op 8 februari 2022, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de tweede voorlopige aanslag IB/PVV 2020. De Inspecteur heeft het bezwaar met toepassing van artikel 9.5 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar aangemerkt als verzoek om herziening. Dit verzoek is bij brief van 21 februari 2022 afgewezen.
2.6.5.Bij brief van 28 februari 2022, ingekomen bij de Belastingdienst op 15 maart 2022, is belanghebbende in bezwaar gekomen tegen de afwijzing van het verzoek om herziening.
2.6.6.Bij uitspraak op bezwaar van 23 mei 2022 heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
2.6.7.Met dagtekening 23 december 2022 heeft de Inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2020 aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.765 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.562. Hierbij is een ‘aftrek elders belast inkomen’ ten bedrage van € 126 verleend waardoor de verschuldigde belasting over het inkomen uit werk en woning € 10.920 bedraagt. Ook is een ‘aftrek elders belast inkomen’ ten bedrage van € 265 verleend waardoor de verschuldigde belasting over het inkomen uit sparen en beleggen € 1.103 bedraagt.
2.7.1.Met dagtekening 30 januari 2021 is een voorlopige aanslag IB/PVV 2021 opgelegd, waarin het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 54.965 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is vastgesteld op € 5.773. Ten aanzien van het belastbare inkomen uit werk en woning en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is een “aftrek elders belast inkomen” toegepast van respectievelijk € 109 en € 403.
2.7.2.Bij brief van 2 februari 2022, ingekomen bij de Belastingdienst op 8 februari 2022, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag IB/PVV 2021. De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende met toepassing van artikel 9.5 Wet IB 2001 niet-ontvankelijk verklaard en aangemerkt als verzoek om herziening. Dit verzoek is bij brief van 21 februari 2022 afgewezen.
2.7.3.Bij brief van 28 februari 2022, ingekomen bij de Belastingdienst op 15 maart 2022, is belanghebbende in bezwaar gekomen tegen de afwijzing van het verzoek om herziening.
2.7.4.Belanghebbende heeft op 28 maart 2022 voor het jaar 2021 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.013 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.188. Daarbij heeft belanghebbende als ‘totaal buitenlandse inkomsten uit vroegere arbeid’ € 617 aangegeven. De aangifte IB/PVV 2021 vermeldt geen elders belast inkomen uit box 1. De aangifte IB/PVV 2021 vermeldt als ‘elders belast box 3 roerende zaken (vermindering)’ een bedrag van € 55.000.
2.7.5.Bij uitspraak op bezwaar van 23 mei 2022 heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om herziening afgewezen.
2.7.6.Met dagtekening 7 oktober 2022 is een tweede voorlopige aanslag IB/PVV 2021 opgelegd, conform de aangifte IB/PVV 2021. Hierbij is ten aanzien van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen een ‘aftrek elders belast inkomen’ verleend ten bedrage van € 94 waardoor de verschuldigde belasting over het inkomen uit sparen en beleggen € 274 bedraagt.
2.7.7.Met dagtekening 14 februari 2023 heeft de Inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2021 aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 56.013 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.188. Hierbij is een ‘aftrek elders belast inkomen’ ten bedrage van € 368 verleend waardoor de verschuldigde belasting over het inkomen uit sparen en beleggen nihil bedraagt.
2.8.1.Met dagtekening 31 januari 2022 is een voorlopige aanslag IB/PVV 2022 opgelegd, waarin het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 54.965 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is vastgesteld op € 5.542.
2.8.2.Bij brief van 2 februari 2022, ingekomen bij de Belastingdienst op 8 februari 2022, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag IB/PVV 2022. Deze brief is in behandeling genomen als verzoek om herziening. Dit verzoek is bij brief van 21 februari 2022 afgewezen.
2.8.3.Bij brief van 28 februari 2022, ingekomen bij de Belastingdienst op 15 maart 2022, is belanghebbende in bezwaar gekomen tegen de afwijzing van het verzoek om herziening.
2.8.4.Bij uitspraak op bezwaar van 23 mei 2022 heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
2.8.5.Met dagtekening 22 december 2022 is een tweede voorlopige aanslag IB/PVV 2022 opgelegd. Hierbij is belanghebbende niet aangeslagen voor een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.
2.8.6.Met dagtekening 10 juni 2023 heeft de Inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2022 aan belanghebbende opgelegd, waarbij geen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in aanmerking is genomen.
2.9.1.Bij brief van 9 augustus 2023 heeft belanghebbende verzocht om herziening van de definitieve aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017, 2018, 2019, 2020, 2021 en 2022 en de voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2023.
2.9.2.Bij brief van 29 maart 2024 heeft belanghebbende opnieuw een verzoek om herziening ingediend en voornoemd verzoek aangevuld. Belanghebbende verzoekt in deze brief om herziening van de definitieve aanslagen IB/PVV voor de jaren 2004, 2010 tot en met 2022 en herziening van de voorlopige aanslagen IB/PVV voor de jaren 2023 en 2024.
2.9.3.Bij brief van 16 oktober 2024 heeft belanghebbende nogmaals een verzoek om herziening van de definitieve aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 tot en met 2023 ingediend.
2.9.4.Bij brief van 22 oktober 2024 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend en hierbij, voor zover in hoger beroep van belang, een jaaroverzicht van de ING dat betrekking heeft op de jaren 2020 tot en met 2022, verschillende kwartaaloverzichten van de beleggingsrekening van de ING voor de jaren 2020 tot en met 2022 en afschriften van de beleggingsrekening van de ING overgelegd.