ECLI:NL:HR:2024:856
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over rechtsherstel box 3 en de heffing van inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X], hierna aangeduid als belanghebbende. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2018, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 53.131 had. Belanghebbende bestreed de aanslag met het argument dat de heffing over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in strijd is met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (EP).
Naar aanleiding van een eerder arrest van de Hoge Raad heeft de Inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd naar een belastbaar inkomen van € 15.967, gebaseerd op het Besluit rechtsherstel box 3. De procedure voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ging over de vraag of belanghebbende recht had op een verdere vermindering van de heffing in box 3. Het Hof oordeelde dat de heffing over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen hoger was dan het werkelijk behaalde rendement, dat op € 1.195 werd vastgesteld. Het Hof besloot dat de heffing in box 3 verder moest worden verminderd tot dit bedrag.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. In zijn beoordeling ging de Hoge Raad in op de vraag of het aan de wetgever of de rechter is om te voorzien in het rechtstekort dat voortvloeit uit een schending van het EVRM en het EP. De Hoge Raad concludeerde dat het middel faalt, en dat de wetgever met de invoering van de Herstelwet in overeenstemming met de eisen van het EVRM heeft gehandeld. De Hoge Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en dat het griffierecht van € 548 door de Staatssecretaris van Financiën moet worden betaald.