ECLI:NL:HR:2024:860
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Hoge Raad oordeelt over vermogensrendementsheffing en rechtsherstel box 3 in relatie tot het EVRM
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X], de belanghebbende. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2017, waarbij de belanghebbende een rendementsgrondslag in box 3 had aangegeven van € 1.113.200. De Inspecteur had het belastbare inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op € 51.003, wat leidde tot een aanslag van € 4.304 in box 3. De belanghebbende had bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door de Inspecteur.
De belanghebbende stelde dat bij de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen rekening gehouden moest worden met het werkelijke rendement, in plaats van het forfaitaire stelsel dat in box 3 wordt gehanteerd. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de belanghebbende recht had op compensatie voor het forfaitaire stelsel, maar dat de Wet rechtsherstel box 3 hierin niet voldeed. De Hoge Raad heeft in cassatie de klachten van de Staatssecretaris gegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Hof ten onrechte geen rekening had gehouden met de ongerealiseerde waardestijging van het onroerend goed in Nederland.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de aanslag verminderd tot een inkomen uit sparen en beleggen van € 28.089. Dit arrest benadrukt de noodzaak om bij de belastingheffing in box 3 rekening te houden met het werkelijke rendement, in overeenstemming met de eisen van het EVRM en het Eerste Protocol bij het EVRM. De Hoge Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, en de uitspraak is openbaar gemaakt op 14 juni 2024.