ECLI:NL:HR:2006:AW4062
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Pos
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over verschoonbare termijnoverschrijding bij bezwaar tegen onroerendezaakbelastingen na wetswijziging
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 februari 2004, betreffende aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2000, opgelegd door de gemeente Grubbenvorst. De Teamleider belastingen van de gemeente Horst aan de Maas had het bezwaar van belanghebbende tegen deze aanslagen niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad behandelt de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is, met verwijzing naar artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel biedt ruimte voor gevallen waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was om tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. De Hoge Raad concludeert dat de stukken van het geding geen andere conclusie toelaten dan dat belanghebbende wel in staat was om binnen de wettelijke bezwaartermijn bezwaar te maken, maar dit niet heeft gedaan omdat er destijds geen reden was om bezwaar aan te tekenen. Een later opgekomen reden, zoals een wetswijziging met terugwerkende kracht, kan de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken.
De Hoge Raad wijst erop dat de indieners van het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet ervan uitgingen dat belastingplichtigen in dergelijke gevallen een verzoek tot ambtshalve herziening van de aanslag konden indienen. De Raad van State heeft echter opgemerkt dat tegen ambtshalve herzieningen geen rechtsmiddelen openstaan. De Hoge Raad concludeert dat de rechtmatigheid van de aanslag, die is vastgesteld op basis van de wet die ten tijde van de aanslag niet kon worden toegepast, geen beslissende weigeringsgrond vormt voor het verzoek tot teruggaaf op basis van de gewijzigde wet.
Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep ongegrond en ziet geen termen voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en is openbaar uitgesproken op 28 april 2006.