ECLI:NL:HR:2024:857
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Vermogensrendementsheffing en rechtsherstel box 3 in relatie tot het EVRM
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X], hierna aangeduid als belanghebbende. De zaak betreft de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting voor de jaren 2017 en 2018, die aan belanghebbende waren opgelegd. Belanghebbende, woonachtig in Duitsland, had een woning in Nederland met een WOZ-waarde van respectievelijk € 237.000 en € 230.000 voor de jaren in kwestie. De belastingaanslagen waren gebaseerd op een lagere waarde die belanghebbende zelf had opgegeven in zijn aangiften, wat leidde tot een verzoek om ambtshalve vermindering.
De Inspecteur had de navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij de waarde van de woning werd gecorrigeerd. Het Hof diende te beoordelen of de heffing van inkomstenbelasting in box 3 in strijd was met artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Belanghebbende stelde dat zij geen inkomsten uit de woning had genoten en enkel kosten had gemaakt, en dat er daarom rechtsherstel moest worden geboden. Het Hof oordeelde dat belanghebbende geen werkelijk rendement uit de woning had genoten en vernietigde de navorderingsaanslagen.
De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof niet in stand kunnen houden. De Hoge Raad oordeelde dat het aan de wetgever is om te voorzien in het rechtstekort dat voortvloeit uit een schending van het EVRM, maar dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat belanghebbende recht had op compensatie op basis van het werkelijk rendement. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor nader onderzoek naar de hoogte van een eventuele vermogenswinst op de woning in de jaren 2017 en 2018. De uitspraak van het Hof is vernietigd, en de Hoge Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.