ECLI:NL:HR:2004:AP1368
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over termijnoverschrijding bij bezwaar tegen waardebeschikking wegens betonrot
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, gelegen aan de a-straat 1 te Z, voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. De waarde was vastgesteld op ƒ 206.000, maar belanghebbende verzocht de gemeente op 15 november 2000 om een nieuwe beschikking op basis van artikel 19, lid 1, letter c, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), omdat er betonrot was ontdekt in de woning. Dit verzoek werd door het Hoofd Afdeling heffing en invordering van de gemeente afgewezen.
Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde en de waarde vaststelde op ƒ 191.000 (€ 86.672). Het college van B en W ging in cassatie tegen deze uitspraak. In cassatie werd vastgesteld dat belanghebbende niet eerder bezwaar had kunnen maken tegen de oorspronkelijke beschikking omdat de betonrot pas kort voor de aanvraag bekend was geworden. Het Hof oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, maar de Hoge Raad oordeelde anders.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht. De Hoge Raad oordeelde dat de belanghebbende wel in staat was om binnen de wettelijke bezwaartermijn bezwaar te maken, maar dat niet had gedaan omdat zij daar geen reden voor had. Een later opgekomen reden kan niet leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De overige klachten behoefden geen behandeling, en de Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.