8.8.Het ligt dan ook, mede gelet op de preambule bij Vo 987/2009, punten 9 en 10, in de rede dat de Svb zich mede verantwoordelijk acht voor een verrekening van in een andere lidstaat reeds betaalde sociale verzekeringspremies als bedoeld in het tweede lid van artikel 73 van Vo 987/2009 indien naderhand blijkt dat iemand in Nederland verzekerings- en premieplichtig is en niet in een andere lidstaat, waar reeds sociale verzekeringspremies zijn betaald. Ook CAK dient − met enige nuance waar het gaat om de oplegging van boetes − bij de uitvoering van de Zorgverzekeringswet te handelen overeenkomstig de inhoud van door de Svb afgeven A1verklaringen. De Raad herinnert in dit verband aan zijn uitspraak van 9 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2467.” 20. Vast staat dat de SVB ten name van eiseres voor de in geschil zijnde periode een A1-verklaring heeft afgegeven en dat deze A1-verklaring definitief is. Het vorenstaande onder 18 en 19 leidt de rechtbank reeds daarom tot het oordeel, en anders dan eiseres betoogt, dat artikel 73 van de Toepassingsverordening geen grond kan vormen voor verweerder om in de aangifte IB/PVV verrekening van premies toe te staan. Daaraan doet dus niet af dat de SVB, na beëindiging door Liechtenstein van de dialoog- en bemiddelingsprocedure, stappen heeft gezet om te bewerkstelligen dat de door [A AG] in Liechtenstein voor eiseres afgedragen premies op de voet van artikel 73 van de Toepassingsverordening worden afgedragen aan Nederland en worden verrekend met de in Nederland verschuldigde premie volksverzekeringen.
21. Aan de teksten van artikel 73, tweede lid, van de Toepassingsverordening in het Duits, Engels en Frans, waarnaar eiseres ter zitting heeft verwezen, kan eiseres, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, evenmin een recht op verrekening van premies ontlenen. Ook de stelling van eiseres ter zitting dat sprake is van een schrijnende situatie, kan niet tot een ander oordeel leiden. Hoewel het aan eiseres kan worden toegegeven dat zij mogelijk met dubbele premieheffing blijft geconfronteerd, kan de rechtbank in deze procedures hiervoor geen oplossing bieden. Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat haar situatie vergelijkbaar is met Rijnvarenden die in dienst zijn van een onderneming in Luxemburg en dat zij op grond van het evenredigheidsbeginsel daarom recht heeft op een vergelijkbare tegemoetkoming als in de Regeling Tijdelijke Tegemoetkoming Rijnvarenden kan dit haar niet baten, nu verweerder ten aanzien van de premieheffing geen discretionaire bevoegdheid heeft en, naar hiervoor onder 15 reeds is overwogen, van schending van het evenredigheidsbeginsel geen sprake is. Bovendien is voormelde regeling niet van toepassing in de onderhavige periode (2017 en 2018).
22. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat verweerder thans [A AG] als inhoudingsplichtige heeft aangemerkt en dat dit, gelet op de uitspraak van gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 7 mei 2020 [5], meebrengt dat de door [A AG] niet afgedragen premies voor risico van de Staat dienen te komen. Deze stelling faalt, nu verweerder ter zitting slechts heeft gesteld dat [A AG] zich eigenlijk in Nederland als inhoudingsplichtige had moeten melden en verder uit de gedingstukken valt op te maken dat [A AG] niet als inhoudingsplichtige in Nederland is aangemerkt en [A AG] evenmin Nederlandse sociale premies heeft ingehouden.
Vaststelling belastbaar loon
23. Eiseres stelt voorts dat het belastbare loon te hoog is vastgesteld, omdat verweerder voorbijgaat aan artikel 3.16, negende lid, van de Wet IB 2001. Volgens eiseres dienen de in Liechtenstein betaalde sociale premies in aftrek te komen op het belastbare loon.
24. Dit betoog faalt, omdat deze bepaling geen betrekking heeft op de vaststelling van het belastbare loon waar hier sprake van is. In afdeling 3.3 van de Wet IB 2001 is voorts geen bepaling te vinden op grond waarvan buitenlandse sociale verzekeringspremies in mindering komen op het belastbare loon. Van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling tussen winstgenieters en werknemers is in dit verband geen sprake. In artikel 3.16, negende lid, van de Wet IB 2001 gaat het immers, en anders dan in het onderhavige geval, om buitenlandse sociale verzekeringspremies die aldaar zijn ingehouden omdat de toepasselijke wetgeving van het desbetreffende land is aangewezen en dat is hier met Liechtenstein niet het geval.
Verrekening van sociale premies op grond van inhouding door de werkgever?
25. Evenmin biedt de Wet IB 2001 de mogelijkheid om buitenlandse sociale premies te verrekenen met Nederlandse inkomstenbelasting. Weliswaar laat het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 14 maart 2014 [6] de door de werknemer zelf betaalde premies voor verzekeringen die naar aard en strekking vergelijkbaar zijn met de Nederlandse volks- en werknemersverzekeringen dan wel vergelijkbaar zijn met de Nederlandse Zorgverzekeringswet in aftrek toe, maar daarin zijn geen Liechtensteinse premies opgenomen. Voor zover [A AG] op het loon van eiseres heeft ingehouden die vergelijkbaar zijn met de hiervoor genoemde Nederlandse premie volks- en werknemersverzekeringen, zijn deze dus niet aftrekbaar.
26. Eiseres stelt dat haar buitenlandse inkomsten uit dienstbetrekking moeten worden verminderd met een algemene vrijstelling van 1,2% op grond van de werkkostenregeling als bedoeld in artikel 3:84, tweede lid, van de Wet IB 2001.
27. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat op eiseres de bewijslast rust dat het door haar aangegeven loon van [A AG] nog moet worden verminderd met 1,2% in verband met toepassing van de werkkostenregeling. Eiseres heeft haar stelling dat in de aangifte van een te hoog belastbaar loon is uitgegaan niet aannemelijk gemaakt, nu zij haar stelling niet nader cijfermatig heeft onderbouwd. Eiseres heeft dan ook niet inzichtelijk gemaakt of in het door haar aangegeven belastbaar loon reeds rekening is gehouden met een vermindering wegens toepassing van de werkkostenregeling. Bovendien blijkt uit de aan de hand van de loonstroken over 2017 gemaakte berekening van verweerder dat het door eiseres aangegeven loon over 2017 eerder te laag dan te hoog is vastgesteld..
28. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
29. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
[6] DGB 2014/144M, Stcrt. 2014, 9763
(…) ”