AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Verrekening van sociale verzekeringspremies voor Rijnvarende in Nederland en Luxemburg
In deze zaak gaat het om de vraag of een Rijnvarende, die in Luxemburg werkt en daar sociale verzekeringspremies betaalt, ook in Nederland premieplichtig is voor de volksverzekeringen. De belanghebbende, geboren in 1978 en woonachtig in Nederland, heeft in 2014 gewerkt op een binnenvaartschip en was in dienst bij twee Luxemburgse werkgevers. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft A1-verklaringen afgegeven, waaruit blijkt dat de belanghebbende voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 16 november 2014 verzekerings- en premieplichtig is in Nederland. De Belastingdienst heft echter premie volksverzekeringen, wat leidt tot een dubbele heffing. Het hof oordeelt dat de inspecteur bevoegd is om te heffen, maar dat dit niet in strijd mag zijn met het Unierecht. De inspecteur heeft niet adequaat overlegd met de Luxemburgse autoriteiten, wat leidt tot een schending van de procedurevoorschriften. Het hof besluit dat de in Luxemburg ingehouden premies verrekend moeten worden met de premie volksverzekeringen in Nederland, om dubbele heffing te voorkomen. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten.
Voetnoten
1.Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen.
2.De hierna genoemde toepassingsverordening.
4.Overeenkomst krachtens artikel 16, eerste lid, van verordening (EG) 883/2004 betreffende de vaststelling van de op rijnvarenden toepasselijke wetgeving 883/2004 van 23 december 2010, Stcrt. 2011, 3397.
5.Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.
6.Besluit A1 van 12 juni 2009 betreffende de instelling van een dialoog- en bemiddelingsprocedure met betrekking tot de geldigheid van documenten, het bepalen van de toepasselijke wetgeving en het verlenen van prestaties uit hoofde van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (Pb. 2010/C 106/01) van de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels.
7.Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.
10.Vgl. HvJ 11 juli 2018, Commissie-België, C-356/15, ECLI:EU:C:2018:555, r.o. 95, 96 en 105 en HvJ van 2 april 2020, Vueling, C‑370/17 en C‑37/18, ECLI:EU:C:2020:260, randnummer 74 en 75.
11.Antwoord op vragen van het lid van de Tweede Kamer Lodders van de staatssecretaris van Financiën bij brief van 14 mei 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2659) en antwoord op vragen van de leden van de Tweede Kamer Omtzigt en Van Helvert van de staatssecretaris van Financiën bij brief van 14 mei 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2666).
14.Artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel. Zie ook: HvJ 19 juni 2003, Sante Pasquini, C-34/02, ECLI:EU:C:2003:366.
15.HvJ van 2 april 2020, Vueling, C‑370/17 en C‑37/18, ECLI:EU:C:2020:260, randnummer 74.
16.Zie ook antwoorden op vragen 2 en 3 in Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2659.
18.Zie ook: