ECLI:NL:CRVB:2018:2467
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de oplegging van een bestuurlijke boete wegens het ontbreken van een zorgverzekering onder de Zorgverzekeringswet
In deze zaak gaat het om de oplegging van een bestuurlijke boete aan appellant wegens het niet beschikken over een zorgverzekering zoals vereist onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). Appellant, werkzaam als Rijnvarende in verschillende EU-lidstaten, ontving op 18 maart 2013 een aanmaning van het CAK om binnen drie maanden een zorgverzekering af te sluiten. Ondanks deze aanmaning heeft appellant geen actie ondernomen, wat leidde tot de oplegging van een boete van € 359,51 op 5 juli 2013. Appellant stelde dat hij een zorgverzekering had afgesloten bij ONVZ, maar het CAK oordeelde dat deze verzekering niet voldeed aan de eisen van de Zvw.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat appellant verplicht was een zorgverzekering af te sluiten, gezien de besluiten van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) die bevestigden dat de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op hem van toepassing was. De Raad stelde vast dat de verzekering bij ONVZ niet als een zorgverzekering in de zin van de Zvw kon worden beschouwd, en dat appellant derhalve niet voldeed aan de wettelijke verplichtingen.
De Raad concludeerde dat het CAK terecht de boete had opgelegd, aangezien appellant niet tijdig een zorgverzekering had afgesloten die voldeed aan de Zvw. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.