6.3.2.4.
De rol van [medeverdachte 14]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 14] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 21] op 7 juli 2017 in Breukelen. [medeverdachte 14] heeft voor, tijdens en na de liquidatie een belangrijke rol vervuld. Hij heeft de opdracht om [slachtoffer 21] te vermoorden aangenomen en heeft samen met [kroongetuige] een voorverkenning gedaan. Hij heeft de uitvoering van de liquidatie uitgezet bij [kroongetuige] en [naam 24] en via [medeverdachte 4] de auto’s en een wapen geregeld. Na de afgebroken actie op 5 juli 2017 heeft [medeverdachte 14] de druk bij
[kroongetuige] opgevoerd om de liquidatie alsnog te plegen. Met [medeverdachte 4] heeft [medeverdachte 14] afgestemd dat het op 7 juli 2017 om 15.00 uur zou gebeuren. Op 7 juli 2017 heeft [medeverdachte 14] regie gevoerd bij de uitvoering van de liquidatie en na afloop verslag uitgebracht aan [medeverdachte 4] en de opdrachtgever. Op 8 juli 2017 heeft [medeverdachte 14] de uitvoerders betaald.
Hoewel uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 14] niet aanwezig was bij de feitelijke uitvoering van de moord op [slachtoffer 21] , is hiermee sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] , [kroongetuige] en [naam 24] , waarbij de bijdrage van [medeverdachte 14] van voldoende gewicht is geweest om van medeplegen te kunnen spreken.
Bij [medeverdachte 14] is ook sprake geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 21] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.2.5.
De rol van [medeverdachte 4]
De verdediging van [medeverdachte 4] heeft vrijspraak bepleit, omdat [medeverdachte 4] in de ten laste gelegde periode naar eigen zeggen niet meer over de PGPtelefoon met het ‘B.I.G’-account beschikte en het tegendeel
–zeker voor de tijd na 18 juni 2017
–niet is vast te stellen.
In bijlage 3 (veredelingen en identificaties) bij dit arrest heeft het hof anders geconcludeerd. Voor het deelonderzoek Breuk gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 4] de gebruiker van het
‘B.I.G’-account was.
Subsidiair heeft de verdediging van [medeverdachte 4] zich op het standpunt gesteld dat de gefilmde berichten een te gefragmenteerd beeld geven en dat er daarom geen bewijs is voor strafbare betrokkenheid van [medeverdachte 4] .
Het klopt op zich dat de gefilmde berichten geen volledig beeld geven van alles wat de betrokkenen (mogelijk) hebben besproken. Het hof gebruikt deze berichten dan ook alleen voor het bewijs voor zover zij in combinatie met andere bewijsmiddelen voldoende betekenis hebben.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 4] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 21] op 7 juli 2017 in Breukelen. Uit de deelonderzoeken Mus, Barbera en Arford blijkt dat [medeverdachte 4] zich samen met de criminele organisatie van de opdrachtgever bezighield met het uitlokken van [medeverdachte 14] tot het plegen van liquidaties. Uit het samenstel van gedragingen in het deelonderzoek Breuk blijkt dat de betrokkenheid van [medeverdachte 4] bij de uitvoering van de moord op [slachtoffer 21] verder strekte dan de uitlokking vooraf en de betaling achteraf. Uit het bericht van 27 april 2017 komt naar voren dat [medeverdachte 4] toen al met [medeverdachte 14] over het lokken van [slachtoffer 21] heeft gesproken. [kroongetuige] heeft verklaard dat de organisatie van de opdrachtgever alles regelde, de gestolen auto’s, de wapens en de lokkers. Dat dit ook in het deelonderzoek Breuk is gebeurd en dat [medeverdachte 4] daaraan een bijdrage van betekenis heeft geleverd, vindt bevestiging in de chat van [medeverdachte 4] van 9 juli 2017 inhoudende dat hij eigenlijk al het werk doet: “Ik betaal lokkers spotters alles bro fietsen ijzers”. [medeverdachte 4] werd bovendien direct ervan op de hoogte gebracht dat het op 5 juli 2017 niet was gelukt en stuurde op
6 juli 2017 berichten door van de opdrachtgever over een nieuw te maken afspraak. [medeverdachte 14] gaf in de chat aan dat het 6 juli 2017 stroef ging maar “morgen 1000%” en vroeg [medeverdachte 4] of hij het bericht doorstuurde. [medeverdachte 4] stuurde vervolgens een bericht van ‘Sir’, de opdrachtgever, door dat [medeverdachte 14] een tijd moet zeggen als hij heel zeker is en dat ze daar dan moeten staan. “Als die hond aan komt, moet hij meteen weg.”
Op 7 juli 2017 liet [medeverdachte 14] om 15.21 uur en 15.22 uur aan [medeverdachte 4] weten dat behalve het branden (van de vluchtauto) de actie was gelukt. [medeverdachte 4] reageerde door [medeverdachte 14] sterkte te wensen. Op
8 juli 2017 heeft [medeverdachte 4] de beloning voor de moord uitbetaald via een van de mannen van [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 14] .
Bovenstaande omstandigheden houden in dat [medeverdachte 4] een zodanig significante bijdrage aan de uitvoering van de moord op [slachtoffer 21] heeft geleverd dat hij als medepleger van die moord kan worden gezien. Ook volgt daaruit dat er bij [medeverdachte 4] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 21] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.2.6.
De rol van [verdachte]
De verdediging heeft bepleit dat [verdachte] van alle ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken, op de grond dat er geen ondersteunend bewijs is voor de wisselende verklaringen van [kroongetuige] .
Uit het dossier is niet af te leiden dat [verdachte] een zodanig substantiële bijdrage heeft geleverd aan de moord op [slachtoffer 21] dat kan worden gesproken van het medeplegen van moord of medeplichtigheid daaraan. Het hof zal [verdachte] daarom vrijspreken van het primair en het subsidiair tenlastegelegde.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor moord door in de ten laste gelegde periode samen met anderen auto’s en wapens die bestemd waren tot het begaan van dat misdrijf voorhanden te hebben.
In een geval als dit, waarin het medeplegen van het voorhanden hebben van een voorwerp als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht is ten laste gelegd, moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen, die was gericht op het voorhanden hebben van zo’n voorwerp. De verdachte moet het voorwerp opzettelijk voorhanden hebben gehad. Daarvoor is vereist dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het voorwerp, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp of tot de exacte locatie daarvan. Voor het bewijs van een dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Daarnaast moet vaststaan dat de verdachte tezamen met de mededader(s) feitelijke macht over het voorwerp heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken. Daarvoor hoeft het voorwerp zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden (zie HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:193). Om tot een bewezenverklaring van de in artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld te komen, is het voldoende dat het opzet van de verdachte op het begaan van dat misdrijf is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist (zie HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416). Het hof gaat er op grond van de bewijsmiddelen van uit dat [verdachte] voor Caloh Wagoh heeft bemiddeld bij de huur van de loods aan de [adres] in Mijdrecht. [verdachte] woonde op dat moment vlakbij dat adres, boven de loods aan de [adres] , en kende de eigenaar van de loods aan de [adres] . Kort nadat de vorige huurder het pand had verlaten
–op 20 juni 2017
–is [adres] gehuurd. [verdachte] beschikte aanvankelijk over beide sleutels van de loods. Eén daarvan heeft hij aan [kroongetuige] gegeven. Medewerkers van een in de buurt gelegen bedrijf hebben gezien dat een oudere man de deur van de loods op de [adres] opende, zodat anderen (mannen met hesjes) met hem naar binnen konden. Deze mannen kwamen daar om in het pand te klussen en dit was vanaf augustus 2017. De oudere man die vlakbij woonde, ‘ [naam gelijkend op medeverdachte 13] ’, was op de zaak geweest om te vertellen dat zij bij hem moesten zijn als er problemen waren en dat zij niet de politie moesten bellen. Het hof gaat ervan uit dat [verdachte] die man is waarover de getuigen hebben verklaard.
[kroongetuige] heeft verklaard dat de wapens en de auto’s die voor de liquidatie van [slachtoffer 21] zijn gebruikt in de loods aan de [adres] in Mijdrecht lagen/stonden opgeslagen. Deze verklaring vindt bevestiging in objectieve onderzoeksbevindingen. Zo is de Seat Leon met het kenteken [kenteken] daar door een werknemer van een tegenover de loods gelegen bedrijf gezien en op beelden van 5 juli 2017 van een camera in de buurt van de loods is een voorbijrijdende auto te zien die volgens de politie op een Peugeot 308 SW lijkt.
[medeverdachte 14] heeft tegen [kroongetuige] gezegd dat hij [verdachte] had gevraagd of het goed was dat de loods tijdelijk voor de opslag van wapens en auto’s werd gebruikt. [kroongetuige] heeft ook verklaard dat [verdachte] vaak kwam kijken als hij iets naar de loods bracht en dan vroeg wat hij nu weer had gebracht. [verdachte] had volgens [kroongetuige] in ieder geval wetenschap van de aanwezigheid van de Peugeot 308 SW en de wapens in de loods. [kroongetuige] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij toen hij de Scorpion bracht tegen [verdachte] heeft gezegd dat hij wapens had gebracht. Ook herinnerde hij zich dat hij tegen [verdachte] heeft gezegd dat hij de Peugeot 308 SW in de loods heeft neergezet toen hij deze auto bracht. [kroongetuige] heeft verder verklaard dat hij op 4 juli 2017 een handvuurwapen heeft opgehaald bij [naam 9] in Malden en dat hij dat wapen in de loods in Mijdrecht in een tas bij de Scorpion heeft gelegd.
Naar het oordeel van het hof is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van de bij de moord op [slachtoffer 21] gebruikte auto’s en wapens. [verdachte] heeft deze voorwerpen opzettelijk voorhanden gehad. Uit de verklaringen van [kroongetuige] is af te leiden dat [verdachte] zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van die voorwerpen, met dien verstande dat als [verdachte] zich niet bewust is geweest van de specifieke eigenschappen en kenmerken of de exacte locatie (in de loods) van (al) die voorwerpen, dit een bewezenverklaring niet in de weg staat. [verdachte] wist dat er vuurwapens en gestolen auto’s in de loods waren gestald. [verdachte] beschikte over een sleutel van de loods waarin die voorwerpen waren opgeslagen en heeft samen met [kroongetuige] en [medeverdachte 14] feitelijke macht over de voorwerpen kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken. Uit de verklaringen van de medewerkers van een tegenover de loods gelegen bedrijf leidt het hof af dat [verdachte] zich ook naar derden toe presenteerde als het aanspreekpunt voor het adres [adres] . [verdachte] benadrukte dat als er iets was zij niet de politie moesten bellen maar naar hem moesten komen. Ook die gedragingen brengen tot uitdrukking dat [verdachte] feitelijke macht over de loods en de daarin opgeslagen voorwerpen kon uitoefenen.
[kroongetuige] weet niet of [medeverdachte 14] tegen [verdachte] heeft gezegd dat de auto’s en wapens voor liquidaties waren bestemd. [verdachte] was volgens [kroongetuige] van tevoren niet ervan op de hoogte dat [slachtoffer 21] zou worden geliquideerd. Op 7 juli 2017 vroeg hij wel of [slachtoffer 23] was gedaan toen [kroongetuige] en [naam 24] na de liquidatie van [slachtoffer 21] bij hem kwamen schuilen.
Dat zij bij [verdachte] hebben geschuild en toen, zoals [kroongetuige] heeft verklaard, de telefoon van [verdachte] hebben gebruikt, wordt onder andere ondersteund door de historische verkeersgegevens waaruit blijkt dat met het nummer van [verdachte] is gebeld naar telefoonnummers die aan [kroongetuige] en [naam 24] zijn te linken en die eerder niet of nauwelijks door het nummer van [verdachte] werden gebeld.
[kroongetuige] heeft verklaard dat [verdachte] van tevoren op de hoogte was van de liquidaties die [medeverdachte 14] in opdracht van anderen uitvoerde. Deze verklaring van [kroongetuige] vindt steun in het gegeven dat [verdachte] betrokken was bij het contact tussen [medeverdachte 14] en de opdrachtgever van de liquidatie van [slachtoffer 23] , zoals dat uit de bewijsmiddelen van het deelonderzoek Langenhorst is af te leiden.
Het hof ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [kroongetuige] over de wetenschap van [verdachte] van het uitvoeren van liquidaties door [medeverdachte 14] en personen uit diens omgeving. In die wetenschap in combinatie met de gezamenlijke beschikbaarheid in de loods van gestolen auto’s en vuurwapens waaronder een semiautomatische Scorpion met munitie, ligt besloten dat [verdachte] die voorwerpen, die bestemd waren voor de liquidatie van een of meer personen waaronder [slachtoffer 21] , tezamen en in vereniging met de mededaders opzettelijk voorhanden heeft gehad.
Dat [verdachte] niet wist dat [slachtoffer 21] een van de beoogde slachtoffers was, staat een bewezenverklaring niet in de weg, in aanmerking genomen dat voor toepassing van artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht een concretisering van het voor te bereiden misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering niet is vereist.
6.3.2.7.
De rol van [medeverdachte 16]
De verdediging heeft vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit. [medeverdachte 16] was niet de lokker van [slachtoffer 21] . Als al bewezen kan worden dat hij op 5 juli 2017 is meegereden met [slachtoffer 21] , dan was er geen sprake van het vereiste opzet op de moord, ook niet in voorwaardelijke zin. Ook is er geen bewijs dat [medeverdachte 16] een rol heeft gespeeld op 7 juli 2017, aldus de verdediging.
Uit wat hiervoor onder het feitenrelaas is besproken, heeft het hof het volgende afgeleid. De opdrachtgever regelde de lokkers voor de liquidaties. [medeverdachte 16] was een contact in de telefoon van [slachtoffer 21] (onder de naam ‘ [contactnaam] ’). [medeverdachte 16] heeft op 5 juli 2017 met [slachtoffer 21] met de Renault Kangoo voorzien van het kenteken [kenteken] een waterscooter opgehaald op het kamp aan de [adres] in Utrecht en hij is daarmee met [slachtoffer 21] naar Zoetermeer gereden waar de waterscooter is opgeslagen. Daarna zijn zij doorgereden naar Rotterdam. Uiteindelijk zijn [medeverdachte 16] en [slachtoffer 21] weer teruggereden naar Breukelen, waar [slachtoffer 21] om 19.42 uur is vertrokken met zijn eigen auto vanaf een parkeerplaats bij NSstation Breukelen. [kroongetuige] had de instructie gekregen om die dag twee auto’s in de gaten te houden: de auto van [slachtoffer 21] en een witte of grijze bestelauto. De Renault Kangoo voorzien van het kenteken [kenteken] past binnen de beschrijving van deze bestelauto. [slachtoffer 21] zou volgens [kroongetuige] worden gelokt door iemand met een dergelijke auto. De lokker en [slachtoffer 21] zouden die dag eerst nog een afspraak hebben in Rotterdam. [kroongetuige] heeft ook verklaard dat achter de bestelauto van de lokker een volgauto uit de groep van de opdrachtgever reed om de boel in de gaten te houden. [kroongetuige] moest oppassen om de lokker niet te raken. De telefoon van [medeverdachte 16] stond op 5 juli 2017 vanaf ongeveer 13.00 uur
tot na de terugkeer van [slachtoffer 21] in Breukelen uit, terwijl zijn PGPtelefoon aanstond.
Volgens [kroongetuige] heeft dezelfde persoon als degene die [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 heeft gelokt de afspraak met [slachtoffer 21] voor 7 juli 2017 gemaakt. De lokker en de witte/grijze bestelauto zouden er dit keer alleen niet bij zijn. Op 6 juli 2017 werd in de chat tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] gesproken over een nieuwe afspraak voor 7 juli 2017 en over ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ die hem
–[slachtoffer 21]
–laat wachten maar er zelf niet zou zijn. ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ is veredeld als [medeverdachte 16] ( [medeverdachte 16] is 1.92 m lang en heeft zelf verklaard dat ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ zijn bijnaam is, getuigen waaronder [naam 19] hebben verklaard dat [medeverdachte 16] ‘(de) [bijnaam medeverdachte 16] ’ wordt genoemd en [medeverdachte 16] stond onder de naam ‘ [contactnaam] ’ in de telefoon van [slachtoffer 21] ). Het hof constateert dat het chatgesprek tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] van 6 juli 2017 erop duidt dat [bijnaam medeverdachte 16] en dus [medeverdachte 16] vanuit de groep van de opdrachtgever als lokker was betrokken bij de liquidatie van [slachtoffer 21] en dat hij er op 7 juli 2017 zelf niet bij zou zijn, maar [slachtoffer 21] wel zou laten wachten. Deze constatering past bij de verklaring van getuige [getuige 11] dat [slachtoffer 21] 7 juli 2017 ’s middags nog een afspraak had en bij wat [kroongetuige] over 7 juli 2017 heeft verklaard.
De chat tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] op 6 juli 2017 is ook in overeenstemming met wat op 7 juli 2017 omstreeks 15.00 uur is gebeurd. [slachtoffer 21] kwam om ongeveer 15.00 uur aan op parkeerplaats P2 bij NSstation Breukelen en werd vrijwel direct daarna neergeschoten. Vlak na de moord, om 15.21 uur, zijn twee oproepen op de telefoon van [medeverdachte 16] (*9904) naar zijn voicemail doorgeschakeld, wat erop duidt dat zijn telefoon op dat moment was uitgeschakeld. [medeverdachte 16] reed omstreeks 15.32 uur langs de plaats delict, waar op dat moment nog werd geprobeerd het leven van [slachtoffer 21] te redden. Om 16.09 uur is de telefoon van [medeverdachte 16] weer in gebruik. In de nacht van 7 op 8 juli 2017 is het PGPaccount van [medeverdachte 16] voor het laatst gebruikt.
Zowel in de periode voor als na de liquidatie van [slachtoffer 21] is [medeverdachte 16] meermalen door de politie aangetroffen bij het plaatsten van camera’s en met bakens, PGPtoestellen,
SD-kaartjes (met foto’s van personen, voertuigen en kentekens), verrekijkers, bivakmutsen, zaklampen, de app TrackIt en de app BlueEye die waarschuwt als er hulpdiensten naderen. Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 16] zich (onder andere) bezighield met het spotten van personen. De bedoeling daarvan kan zijn het in kaart brengen van de gewoonten en bezigheden van een doelwit van een liquidatie. [medeverdachte 16] heeft de beschikking gehad over een PGPtoestel waarvan de gegevens in de administratie van de organisatie van de opdrachtgever stonden vermeld. [medeverdachte 16] stond dus in contact met personen die gelieerd waren aan de criminele organisatie van de opdrachtgever.
Op basis van deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien kan de conclusie worden getrokken dat [medeverdachte 16] de lokker was en dat de liquidatie van [slachtoffer 21] het doel was van de afspraken op 5 en 7 juli 2017.
Voor zover de verdediging van [medeverdachte 16] met de stelling dat de verklaringen van [kroongetuige] over de moord op [slachtoffer 21] en de rol daarin van de lokker geen basis kunnen bieden voor een verantwoorde vaststelling van de feiten heeft bedoeld te betogen dat deze verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden uitgesloten van het bewijs, wijst het hof op wat het hiervoor heeft overwogen over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige in dit zaaksdossier, die op belangrijke onderdelen bevestiging vinden in meerdere bewijsmiddelen en daarin vervatte objectieve onderzoeksresultaten.
De verdediging van [medeverdachte 16] heeft gesteld dat het PGPaccount dat in combinatie met het toestel #6650 werd gebruikt en het PGPaccount ‘C murder’ van [medeverdachte 14] verschillende providers hadden, respectievelijk No.1 BC en SkyECC, en dat tussen die accounts geen direct berichtenverkeer mogelijk was. In het midden kan blijven of die gestelde omstandigheden aannemelijk zijn geworden. Zij doen naar het oordeel van het hof niet af aan de redengevende kracht van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden waaraan het hof de conclusie verbindt dat [medeverdachte 16] de lokker van [slachtoffer 21] is geweest. Van belang hierbij is dat er meerdere niet op voorhand onaannemelijke mogelijkheden zijn geweest om de informatie over (de tijden van) de verplaatsing van [slachtoffer 21] en de lokker naar Breukelen aan [medeverdachte 14] door te geven anders dan door direct berichtenverkeer tussen het account van de #6650PGP en het ‘C murder’account. Zo is er de mogelijkheid dat de auto van [medeverdachte 16] en [slachtoffer 21] werd gevolgd door een andere auto
–[kroongetuige] heeft begrepen dat de lokker in de gaten werd gehouden door een volgauto van de organisatie van de opdrachtgever
–en dat een inzittende van die auto informatie over de reis naar Breukelen heeft doorgegeven aan de organisatie van de opdrachtgever, die de informatie weer aan [medeverdachte 14] heeft doorgegeven. Een inzittende van die auto kan die informatie ook rechtstreeks aan [medeverdachte 14] hebben doorgegeven. Een andere mogelijkheid is dat [medeverdachte 16] gebruik heeft gemaakt van een ander account dan het No.1 BCaccount om informatie aan [medeverdachte 14] door te geven of dat [medeverdachte 16] die informatie met het No.1 BCaccount heeft doorgegeven maar niet rechtstreeks aan [medeverdachte 14] , maar aan iemand binnen de organisatie van de opdrachtgever, die deze informatie weer aan [medeverdachte 14] heeft doorgegeven. In dit verband wijst het hof op het op 6 juli 2017 om 16.32 uur door [medeverdachte 4] doorgestuurde bericht aan ‘C murder’ inhoudende: ‘Luister het kan wanneer staan ze daar we gaan zeggen kom daar zeg jij een tijd dan is hij daar wij zijn er niet [bijnaam medeverdachte 16] laat hem even wachte maar zorg echt bro dat het niet’. Dit bericht steunt de gevolgtrekking dat de lokker door de organisatie van de opdrachtgever was geregeld en daaruit werd aangestuurd en laat zien dat die organisatie met de lokker direct contact had.
De verdediging van [medeverdachte 16] heeft nog een aantal andere argumenten aangedragen die volgens haar een contraindicatie vormen voor een scenario waarin de gebruiker van de #6650PGP de lokker was en op 5 juli 2017 met [slachtoffer 21] naar Breukelen is gereisd, te weten dat:
- de uitvoerders over weinig informatie over de bestelauto beschikten;
- [slachtoffer 21] volgens de verdediging in een andere auto van Rotterdam naar Breukelen is gereisd;
- de lokker en [slachtoffer 21] een ingewikkelde route hebben afgelegd;
- [kroongetuige] niets weet over het ophalen van een waterscooter;
- [slachtoffer 21] rond 19.00 uur vanuit Rotterdam en om 19.42 uur vanuit Breukelen is vertrokken en op het tussenliggende traject dus niet in een file kan hebben gestaan;
- in het ergste geval ook de lokker het leven zou moeten laten;
- de organisatie van de opdrachtgever niet met ‘blanke Hollanders’ samenwerkt.
Naar het oordeel van het hof staan deze (gestelde) feiten en omstandigheden, waaronder ook de omstandigheid dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de lokker in direct contact stond met ‘C murder’, – gelet op wat het hof uit het feitenrelaas afleidt – niet in de weg aan een bewezenverklaring van het tenlastegelegde ( [medeverdachte 16] heeft [slachtoffer 21] gelokt om hem te liquideren). Het hof heeft hierbij ook het volgende in aanmerking genomen. De uitvoerders moesten de auto van [slachtoffer 21] en een witte of grijze bestelauto en niet een ander type auto of een auto met een andere kleur in de gaten houden. Zij beschikten over een foto van het beoogde slachtoffer en met hen was afgesproken dat de liquidatie zou worden uitgevoerd op de parkeerplaats bij NSstation Breukelen waarnaartoe het slachtoffer zou worden gelokt. Onder die omstandigheden valt niet goed in te zien waarom het ontbreken van extra informatie over de bestelauto een aanwijzing vormt dat het scenario van het openbaar ministerie niet juist is. Dat [slachtoffer 21] in een andere auto van Rotterdam naar Breukelen is gereisd, zoals de verdediging heeft gesteld, vindt daarnaast onvoldoende steun in het beschikbare bewijsmateriaal (het hof gaat bij de bespreking van het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario hierop nader in). [slachtoffer 21] is op 5 juli 2017 aanwezig geweest op het kamp aan de [adres] in Utrecht om een waterscooter op te halen. Die waterscooter heeft hij vervolgens in Zoetermeer gestald. De daarover gemaakte afspraak verklaart voor een belangrijk deel de reisbewegingen van de lokker en [slachtoffer 21] op 5 juli 2017. Waarom zou [kroongetuige] als een van de uitvoerders van de liquidatie over informatie over die waterscooter hebben moeten beschikken?
De lokker en [slachtoffer 21] hebben naar het zich laat aanzien tussen Rotterdam en Breukelen inderdaad niet in een file gestaan, althans niet in een file van enige betekenis. Het is met het oog daarop niet duidelijk waarop de melding aan [kroongetuige] dat de lokker en [slachtoffer 21] door een file vertraging hebben opgelopen betrekking heeft. Denkbaar is dat een file tot een later vertrek uit Rotterdam heeft geleid of dat een file alleen is aangevoerd als reden waarom de lokker en [slachtoffer 21] later in Breukelen zouden zijn. In ieder geval is er geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [kroongetuige] dat de lokker en [slachtoffer 21] later dan verwacht terug waren in Breukelen.
[kroongetuige] heeft verklaard dat zij moesten opletten dat de lokker niet zou worden geraakt. Bovendien wisten de uitvoerders hoe het slachtoffer eruit zag. Tegen die achtergrond is het niet onlogisch dat de lokker [slachtoffer 21] heeft teruggebracht naar de parkeerplaats bij NSstation Breukelen, waar zijn auto waarop de uitvoerders moesten letten stond geparkeerd en waar de liquidatie zou worden uitgevoerd.
Verder kan het zijn dat over de teams van de opdrachtgever is gezegd dat zij niet uit ‘tata’s’ bestaan, maar dit neemt niet weg dat [medeverdachte 16] in contact stond met personen die gelieerd waren aan de organisatie van de opdrachtgever en dat hij de beschikking heeft gehad over een PGP van die organisatie.
De verdediging heeft in hoger beroep het volgende alternatieve scenario geschetst. Uit de ARSgegevens van 5 juli 2017 blijkt dat naast de Renault Kangoo voorzien van het kenteken [kenteken] op vrijwel hetzelfde moment nog een voertuig langs drie camera’s op de route vanuit het centrum van Rotterdam naar de A20 is gereden. Dit betrof een Mazda CX3 voorzien van het kenteken [kenteken] . Deze auto is gehuurd door
[naam 36] en werd gebruikt door [naam 2] . Zowel [naam 36] als [naam 2] stond in contact met [slachtoffer 21] . Volgens [medeverdachte 16] was [naam 2] op 5 juli 2017 in Rotterdam voor een afspraak met onder anderen [slachtoffer 21] . Deze afspraak ging volgens [medeverdachte 16] over een geripte partij cocaïne, waarvoor [slachtoffer 21] verantwoordelijk werd gehouden. De Mazda CX3 voorzien van het kenteken [kenteken] bewoog net als de Renault Kangoo vanaf 19.00 uur in de richting van Utrecht/Breukelen. Diezelfde auto is in de namiddag van 5 juli 2017 via een andere route, maar ongeveer op hetzelfde moment als de Renault Kangoo Rotterdam binnengereden. De kroongetuige heeft verklaard dat [slachtoffer 21] een afspraak had in Rotterdam, dat hij op de terugweg moest worden geliquideerd, dat hij niet in een bestelauto maar in een personenauto in Breukelen zou aankomen en dat [medeverdachte 14] door de inzittende(n) van die personenauto op de hoogte werd gehouden. Het komt erop neer volgens de verdediging dat of 1) [slachtoffer 21] door de inzittende(n) van de Mazda in Breukelen is afgezet en dat er ook vanuit die Mazda werd gecommuniceerd met [medeverdachte 14] over het verloop van de terugreis vanuit Rotterdam of dat 2) [slachtoffer 21] zich in de Renault Kangoo vanuit Rotterdam naar Breukelen verplaatste en door de Mazda is gevolgd waarbij de inzittende(n) van de Mazda informatie aan [medeverdachte 14] over het verloop van de reis van [slachtoffer 21] heeft/hebben doorgegeven.
Voor een door de verdediging geschetst scenario dat een bewezenverklaring van wat aan [medeverdachte 16] is ten laste gelegd uitsluit, heeft het hof in het dossier geen aanknopingspunten kunnen vinden. Het hof acht dit dan ook niet aannemelijk geworden.
Uit het dossier valt op te maken dat niet het kenteken [kenteken] maar het kenteken
[kenteken] op 5 juli 2017 om 16.27 uur door een ARScamera in Rotterdam is geregistreerd. Van de Mazda CX3 voorzien van het kenteken [kenteken] zijn geen trackentracegegevens beschikbaar. Niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, wanneer de Mazda CX3 met het kenteken [kenteken] op 5 juli 2017 Rotterdam is binnengereden. Op 5 juli 2017 zijn de kentekens [kenteken] en [kenteken] rond 19.00 uur over een afstand van ongeveer 22,5 km van RotterdamCentrum naar de A20 met tussenpozen van één tot vijf seconden door drie ARScamera’s geregistreerd.Naast deze registraties zijn er echter geen andere gegevens waaruit is af te leiden dat de auto met het kenteken [kenteken] dezelfde reisbeweging als de telefoons van [slachtoffer 21] heeft gemaakt.
Opvallend zijn inderdaad de ARSregistraties van rond 19.00 uur en de link tussen de huurster en de mogelijke gebruiker van de Mazda CX3 met het kenteken [kenteken] met [slachtoffer 21] . Opvallend is echter ook dat, zoals uit de bewijsmiddelen volgt, de mogelijke gebruiker van deze Mazda eveneens een bekende is van [medeverdachte 16] . [medeverdachte 16] en [naam 2] zijn door opsporingsambtenaren gecontroleerd op 16 februari 2017, 15 maart 2017, 4 juni 2017 en 20 november 2017 en op 9 juli 2017 is er contact geweest tussen hun telefoonnummers.
Van de voorhanden onderzoeksgegevens over 5 juli 2017 laten alleen de gegevens van de PGPtelefoon van [medeverdachte 16] en de door hem gebruikte Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] net zoals de telefoons van [slachtoffer 21] een reisbeweging van Breukelen via Utrecht en Zoetermeer naar Rotterdam en terug zien. Niet is vast te stellen dat de – blauwe – Mazda CX3 voorzien van het kenteken [kenteken] , zoals de verdediging van [medeverdachte 16] heeft aangenomen, vanuit Rotterdam naar Utrecht/Breukelen is gereisd. Maar met name is in de hiervoor weergegeven verklaringen van [kroongetuige] en het andere beschikbare bewijsmateriaal onvoldoende steun te vinden voor de gestelde omstandigheid dat [slachtoffer 21] zich onderweg naar Breukelen in een andere auto (met een andere kleur) dan de witte/grijze bestelauto van de lokker zou hebben bevonden. Daarbij komt dat uit de aan het alternatieve scenario ten grondslag gelegde – gestelde – feiten de twee door de verdediging geformuleerde conclusies niet dwingend volgen en dat deze (gestelde) feiten zonder meer, gelet op wat het hof over de rol van [medeverdachte 16] als lokker op niet alleen 5 juli 2017 maar ook 7 juli 2017 heeft vastgesteld, een bewezenverklaring niet in de weg staan. Ook als de Mazda CX3 voorzien van het kenteken [kenteken] op (een deel van) de route RotterdamBreukelen de Renault Kangoo met [medeverdachte 16] en [slachtoffer 21] heeft gevolgd of daar bij in de buurt heeft gereden en de inzittende(n) van die Mazda informatie over de verwachte aankomsttijd van [slachtoffer 21] in Breukelen heeft/hebben doorgegeven, sluit dat een rol van [medeverdachte 16] als lokker zoals die is ten laste gelegd niet uit. Het zou, integendeel, passen bij de verklaring van [kroongetuige] dat de lokker in de gaten werd gehouden door een volgauto van de organisatie van de opdrachtgever.
[naam 2] is in hoger beroep als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij op een dag in 2017 op een plein in de omgeving van het centrum van Rotterdam een bespreking heeft gehad. [slachtoffer 21] en [medeverdachte 16] waren daar, naast drie anderen, bij aanwezig. Het ging om een geripte partij drugs waar [slachtoffer 21] op werd aangesproken. Bij veel nadere vragen heeft de getuige zich op zijn verschoningsrecht beroepen. Wel heeft hij nog verklaard dat [medeverdachte 16] apart vertrok en dat hij hem in zijn eentje heeft zien instappen in een auto. De getuige kon zich geen bijzonderheden van die auto herinneren.
Na het verhoor als getuige van [naam 2] op 8 oktober 2024 heeft [medeverdachte 16] een schriftelijke verklaring opgesteld die op 10 november 2024 is overgelegd en op de zitting van 11 november 2024 is voorgelezen. [medeverdachte 16] was inderdaad aanwezig bij een bespreking op 5 juli 2017 in Rotterdam, waar naast [slachtoffer 21] ook [naam 2] , [naam 6] , een vriend van [slachtoffer 21] en een jongen uit Rotterdam aanwezig waren. [slachtoffer 21] werd ervan verdacht een partij cocaïne te hebben geript en [medeverdachte 16] , [naam 2] en die vriend van [slachtoffer 21] konden bevestigen dat [slachtoffer 21] dat niet kon hebben gedaan omdat hij op dat moment niet in Nederland was. [medeverdachte 16] was de gebruiker van de #6650-PGP en op 5 juli 2017 van de Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] . Hij heeft [slachtoffer 21] op diens verzoek opgehaald bij NSstation Breukelen, hij heeft met hem een waterscooter opgehaald in Utrecht en deze weggebracht naar een opslaglocatie in Zoetermeer en hij is daarna met [slachtoffer 21] naar de afspraak in Rotterdam gegaan. Daar is hij na het gesprek alleen vertrokken om de geleende Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] weer in te leveren. [slachtoffer 21] had in Rotterdam gezegd dat hij zich wel door een van de anderen in Breukelen zou laten afzetten. [medeverdachte 16] weet niet meer of dit [naam 2] of [naam 6] was. Hij heeft niets te maken met de afspraak die voor 7 juli 2017 met [slachtoffer 21] in Breukelen is gemaakt. Het kan zijn dat hij op 7 juli 2017 net zoals de dagen daarvoor gebruik heeft gemaakt van de BMW 330E met het kenteken [kenteken] en dat hij omstreeks 15.30 uur in de buurt van de plaats delict is geweest. Hij reed daar vaker omdat hij in de buurt woonde. Gelet op de door de BMW 330E met het kenteken [kenteken] op 7 juli 2017 afgelegde route, lijkt het erop dat hij die dag zijn dochter bij een vriendin aan de [adres] in Utrecht heeft opgehaald en naar Breukelen heeft teruggebracht of omgekeerd.
Als de door [naam 2] op 8 oktober 2024 beschreven gebeurtenis over 5 juli 2017 gaat, heeft hij het scenario van het openbaar ministerie in die zin bevestigd dat [medeverdachte 16] , die dat zelf op 11 november 2024 aan de hand van zijn schriftelijke verklaring uiteindelijk ook heeft verklaard, die dag samen met [slachtoffer 21] is geweest. In het licht van de overige hiervoor besproken bewijsmiddelen is het enkele gegeven dat de getuige ook heeft verklaard dat hij [medeverdachte 16] in Rotterdam niet samen met iemand anders in een auto heeft zien stappen
–wat [medeverdachte 16] in zijn verklaring van 11 november 2024 heeft bevestigd
–onvoldoende reden om uit te gaan van een alternatief scenario op grond waarvan het is uitgesloten dat [medeverdachte 16] [slachtoffer 21] heeft gelokt om hem te liquideren. In dit verband wijst het hof nogmaals op het op 6 juli 2017 om 16.32 uur door [medeverdachte 4] doorgestuurde bericht aan ‘C murder’, inhoudende: “Luister het kan wanneer staan ze daar we gaan zeggen kom daar zeg jij een tijd dan is hij daar wij zijn er niet [bijnaam medeverdachte 16] laat hem even wachte maar zorg echt bro dat het niet”. Het hof heeft vastgesteld dat [medeverdachte 16] deze ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ is en dat dit bericht gaat over de afspraak die voor 7 juli 2017 met [slachtoffer 21] is gemaakt. Van [medeverdachte 14] hoorde [kroongetuige] dat het slachtoffer zou worden gelokt door een persoon die van een grijze of witte bestelauto gebruikmaakte. De Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] voldoet aan deze beschrijving en ook [medeverdachte 16] heeft nu verklaard dat hij van die auto heeft gebruikgemaakt. Zoals gezegd, heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [kroongetuige] over (de voorbereiding en de uitvoering van) de liquidatie van [slachtoffer 21] , waaraan [kroongetuige] op 7 juli 2017 als een van de uitvoerders zelf heeft deelgenomen.
Overigens gaat de verdediging van [medeverdachte 16] ervan uit dat, gezien een gpslog van de iPhone van [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 omstreeks 17.00 uur, de Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] is geparkeerd in parkeergarage [adres] in Rotterdam. Ook [medeverdachte 16] zelf heeft verklaard dat hij de auto in een parkeergarage heeft geparkeerd. Dat roept de vraag op hoe [naam 2] dan heeft kunnen zien dat [medeverdachte 16] van het plein waar zij de afspraak hadden is afgelopen, in een auto is gestapt en is weggereden.
De zendmastgegevens van de *9098 van [slachtoffer 21] en de #6650 van [medeverdachte 16] passen bij het zich tegelijkertijd verplaatsen naar Utrecht/Breukelen vanaf 19.00 uur: de *9098 straalt om 19.15 uur een mast in Waddinxveen aan, de #6650 om 19.20 uur een mast in Bodegraven en om 19.22 uur een mast in Waarder en de *9098 straalt om 19.34 uur een mast in Utrecht aan. Dat vervolgens het weer geactiveerde privénummer van [medeverdachte 16] (*9904) om 20.08 uur een mast in de buurt van het kamp aan de [adres] in Utrecht aanstraalt, past naar het oordeel van het hof
–anders dan de verdediging van [medeverdachte 16] naar aanleiding van diens verklaring van 11 november 2024 heeft betoogd
–niet beter bij het scenario dat [medeverdachte 16] vanuit Rotterdam direct naar het kamp aan de [adres] zou zijn gereden dan bij het scenario van het openbaar ministerie waarin [medeverdachte 16] via NSstation Breukelen is teruggereden. [slachtoffer 21] is om 19.42 uur vertrokken vanaf de parkeerplaats bij NSstation Breukelen wat voldoende tijd laat aan [medeverdachte 16] om zich naar het kamp aan de [adres] in Utrecht te verplaatsen en daar om 20.08 uur met de *9904 een zendmast aan te stralen (ter vergelijking: [slachtoffer 21] heeft zijn Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] op 5 juli 2017 om 14.16 uur bij NSstation Breukelen geparkeerd en om 14.35 uur op het kamp aan de [adres] met zijn iPhone foto’s van een waterscooter gemaakt).
Dat de zendmastgegevens van de #6650 en de *9904 en de trackentracegegevens van de BMW 330E met het kenteken [kenteken] van 7 juli 2017 zich laten verklaren doordat [medeverdachte 16] zijn dochter heeft weggebracht of opgehaald bij een vriendin aan de [adres] in Utrecht, is zonder meer niet plausibel: als [medeverdachte 16] zijn dochter tussen 14.52 uur en 15.20 uur in Overvecht – waar de auto om 15.11 uur heeft stilgestaan – heeft opgehaald, heeft hij zich via de A2, het NSstation Breukelen, waar hij om 15.22/33 uur met de BMW 330E met het kenteken [kenteken] is langs gereden, en de N402 zonder tussenstop naar het kamp aan de [adres] in Utrecht verplaatst en dus niet (eerst) naar zijn woning in Breukelen, en als hij zijn dochter vanaf 15.59 uur naar Overvecht heeft weggebracht, is hij vertrokken vanaf het kamp aan de [adres] in Utrecht waarnaartoe hij zich dus vanaf 15.20 uur via de A2, het NSstation Breukelen en de N402 had verplaatst, wat evenmin in de verklaring van [medeverdachte 16] past, omdat daarin besloten ligt dat hij met zijn dochter vanaf zijn woning in Breukelen zou zijn vertrokken. Bovendien is in dat geval opvallend dat de BWM 330E met het kenteken [kenteken] om 16.09 uur op precies dezelfde plek aan de [adres] als om 15.11 uur heeft stilgestaan, terwijl hij naar eigen zeggen op 7 juli 2017 maar één keer voor het ophalen of wegbrengen van zijn dochter in Utrecht Overvecht (op een adres aan de [adres] ) is geweest.
Het door de verdediging in hoger beroep onder verwijzing naar de getuigenverklaring van [naam 2] en uiteindelijk ook de verklaring van [medeverdachte 16] zelf gepresenteerde alternatieve scenario acht het hof niet alleen op zichzelf beschouwd op onderdelen dus niet aannemelijk geworden, maar ook acht het hof de verklaring van [medeverdachte 16] , mede gelet op het moment waarop die verklaring is afgelegd en de beperkte bereidheid bij [medeverdachte 16] om aanvullende vragen te beantwoorden, niet geloofwaardig. [medeverdachte 16] heeft niet eerder dan in hoger beroep en dan pas een dag voor de terechtzitting van 11 november 2024 een schriftelijke verklaring overgelegd. Dat [medeverdachte 16] heeft gewacht totdat [naam 2] een verklaring die [medeverdachte 16] in aanwezigheid van [slachtoffer 21] plaatst had afgelegd, overtuigt naar het oordeel van het hof als uitleg daarvoor niet. Al jarenlang zijn er bewijsmiddelen, mede op basis waarvan [medeverdachte 16] door de rechtbank is veroordeeld, voorhanden die redelijkerwijs geen andere conclusie toelaten dan dat [medeverdachte 16] met [slachtoffer 21] samen was op 5 juli 2017 en die dag van Breukelen/Utrecht, via Zoetermeer naar Rotterdam en terug is gereisd.
In het scenario van de verdediging ligt de suggestie besloten dat een of meer anderen die mogelijk ook bij een afspraak met [slachtoffer 21] in Rotterdam aanwezig zijn geweest, iets te maken hebben met het lokken van [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 of op een andere manier bij diens voor die datum geplande liquidatie op de parkeerplaats bij NSstation Breukelen betrokken zouden zijn geweest. Met die suggestie alleen is er naar het oordeel van het hof echter nog geen reden om te twijfelen aan de hiervoor besproken bewijsmiddelen waaruit is af te leiden dat [medeverdachte 16] zowel op 5 als 7 juli 2017 het slachtoffer heeft gelokt naar de locatie waar op 5 juli 2017 de liquidatie zou worden uitgevoerd en op 7 juli 2017 is uitgevoerd.
Het komt erop neer dat het hiervoor weergegeven alternatieve scenario geen afbreuk doet aan de bewijswaarde van die bewijsmiddelen: de verschillende varianten van dit alternatieve scenario zijn, als zij al aannemelijk zijn geworden en niet in strijd zijn met de inhoud van de bewijsmiddelen, niet onverenigbaar met een bewezenverklaring van de feiten die aan [medeverdachte 16] zijn ten laste gelegd.
Het hof is van oordeel dat de liquidatie van [slachtoffer 21] het doel van de door [medeverdachte 16] met [slachtoffer 21] op 5 en 7 juli 2017 gemaakte afspraken was. Dit betekent dat er bij [medeverdachte 16] als lokker sprake was van het opzet op de dood van [slachtoffer 21] . Het hof verwerpt het scenario van de verdediging dat [medeverdachte 16] niet op de hoogte was van de liquidatieplannen en buiten zijn medeweten als lokker is gebruikt. Dit scenario wordt weersproken door de gedragingen van [medeverdachte 16] en het feit dat hij als lokker wel een afspraak maakt op 7 juli 2017 maar zoals blijkt uit een chatbericht niet van plan is geweest bij die afspraak te verschijnen, terwijl hij wel in de gaten houdt wat er op de afgesproken plek rond het tijdstip van de afspraak gebeurt.
Uit het dossier blijkt niet dat er op 5 juli 2017 sprake was van een begin van uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 21] . [slachtoffer 21] was nog niet aangekomen op de parkeerplaats bij NSstation Breukelen toen de actie door [kroongetuige] werd afgebroken. [medeverdachte 16] wordt daarom vrijgesproken van de hem primair en subsidiair ten laste gelegde poging tot moord en medeplichtigheid bij een poging tot moord op 5 juli 2017.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [medeverdachte 16] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van moord op [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 en aan medeplichtigheid bij het medeplegen van moord op [slachtoffer 21] op 7 juli 2017.
5 juli 2017
[medeverdachte 16] beschikte op 5 juli 2017 over de Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] (met trekhaak) waarmee de waterscooter is opgehaald, terwijl die waterscooter voor [slachtoffer 21] kennelijk (een van) de reden(en) was om een afspraak met [medeverdachte 16] te maken. Dit was ook de auto waarmee [slachtoffer 21] is vervoerd naar de parkeerplaats bij NSstation Breukelen waar hij bij aankomst zou worden geliquideerd. De Renault Kangoo was zodoende bestemd voor de moord op [slachtoffer 21] .
7 juli 2017
[medeverdachte 16] heeft zelf niet deelgenomen aan de uitvoering van de moord op [slachtoffer 21] . Zijn bijdrage daaraan – het maken van een afspraak met [slachtoffer 21] om op 7 juli 2017 om 15.00 uur opnieuw naar het parkeerterrein bij NSstation Breukelen te komen – is belangrijk om de uitvoerders in de gelegenheid te stellen [slachtoffer 21] daar alsnog te liquideren. Die bijdrage is op zichzelf echter niet van zodanig gewicht dat [medeverdachte 16] als medepleger van de moord op [slachtoffer 21] kan worden gezien, zodat hij van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Wel levert die bijdrage medeplichtigheid bij de moord op [slachtoffer 21] op.
Bij [medeverdachte 16] is, gezien het kennelijke plan op basis waarvan is gehandeld, sprake geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 21] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.2.7.1.
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging van [medeverdachte 16] heeft op de zitting op 11 november 2024 gevraagd om [naam 6] als getuige te horen als het hof niet komt tot een integrale vrijspraak van de aan [medeverdachte 16] ten laste gelegde feiten. Deze persoon zou volgens de verdediging kunnen bevestigen dat het ophalen van [slachtoffer 21] op de parkeerplaats bij NSstation Breukelen in verband met het wegbrengen van een waterscooter met een geleend busje van tevoren ook bij anderen bekend was en dat [medeverdachte 16] na de afspraak in Rotterdam alleen is vertrokken.
Naar het oordeel van het hof is het horen van [naam 6] als getuige niet noodzakelijk met het oog op de volledigheid van het onderzoek. Het hof acht op basis van de voorhanden bewijsmiddelen bewezen dat [medeverdachte 16] het tenlastegelegde in de zoeven bedoelde varianten heeft begaan, waarbij het hof heeft geoordeeld dat een door de verdediging geschetst scenario dat een bewezenverklaring van wat aan [medeverdachte 16] is ten laste gelegd uitsluit, niet aannemelijk is geworden. Wat [naam 6] die volgens [medeverdachte 16] en [naam 2] ook bij een bespreking met [slachtoffer 21] in Rotterdam aanwezig is geweest zou kunnen verklaren, zou naar het oordeel van het hof – de stellingen van de verdediging volgend – gedeeltelijk een nadere bevestiging kunnen vormen van de gang van zaken op 5 juli 2017 zoals de verdediging die heeft gepresenteerd. Maar ook dan dwingt het alternatieve scenario van de verdediging niet tot de conclusie dat [medeverdachte 16] [slachtoffer 21] niet heeft gelokt. Het hof heeft hierbij ook nog in aanmerking genomen dat als [slachtoffer 21] zoals de verdediging veronderstelt in de Mazda CX3 met het kenteken [kenteken] naar Breukelen zou zijn teruggereden hij en [medeverdachte 16] vrijwel gelijktijdig uit Rotterdam zijn vertrokken, over een afstand van 22,5 km in Rotterdam heel dicht bij elkaar in de buurt zijn gebleven en gezien de zendmastgegevens van de *9098 en de #6650 ook daarna tussen Rotterdam en Utrecht/Breukelen bij elkaar in de buurt zijn geweest. Zoals gezegd, gaat het hof er echter van uit dat – in lijn met wat [kroongetuige] heeft verklaard – [medeverdachte 16] [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 met gebruikmaking van een grijze/witte bestelauto naar NSstation Breukelen heeft gelokt en dat hij vervolgens ook voor 7 juli 2017 met [slachtoffer 21] een afspraak heeft gemaakt om hem daarnaartoe te lokken.
Voordat het hof uitspraak doet heeft het zich ervan vergewist dat de procedure tegen [medeverdachte 16] in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces ondanks dat [naam 6] niet als getuige is gehoord. De getuige is een zogenoemde ‘defence witness’ en geen getuige die al een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd die de rechter eventueel voor het bewijs zou kunnen gebruiken. Daarbij komt dat [naam 2] al is gehoord als getuige over een afspraak in Rotterdam waarbij [slachtoffer 21] en [medeverdachte 16] aanwezig waren en dat er geen op objectieve gegevens berustende aanwijzingen zijn dat [naam 6] uit eigen wetenschap iets zou kunnen verklaren over de aan [medeverdachte 16] ten laste gelegde feiten.
Ondanks dat [naam 6] niet is gehoord voldoet de procedure tegen [medeverdachte 16] in haar geheel naar het oordeel van het hof aan het recht op een eerlijk proces.
6.3.3.1.
De liquidatie van [slachtoffer 23]
Op 26 juli 2017 omstreeks 00.00 uur is [slachtoffer 23] in zijn auto in Rotterdam neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde nacht overleden.
6.3.3.2.
De verklaringen van [kroongetuige]
heeft over deze liquidatie verklaard dat [medeverdachte 14] hem een A4’tje heeft getoond met daarop een foto van [slachtoffer 23] , die samen met een andere persoon poseerde op een soort bruiloftsfeest. Om het hoofd van [slachtoffer 23] was een cirkel getekend. Op dit A4’tje stonden ook handgeschreven adressen waaraan [slachtoffer 23] te linken was. [medeverdachte 14] vroeg hem of hij deze persoon kende. Nadat [kroongetuige] aangaf dat hij [slachtoffer 23] kende, vroeg [medeverdachte 14] aan [kroongetuige] om [slachtoffer 23] te benaderen voor “handel”. Op verzoek van [kroongetuige] heeft zijn vader,
[getuige 4] , vervolgens contact met [slachtoffer 23] gezocht, via Facebook. Dat contact heeft geleid tot een afspraak tussen [kroongetuige] , [getuige 4] en [slachtoffer 23] bij de [winkel] in Barendrecht. [slachtoffer 23] heeft tijdens deze afspraak aangegeven dat hij aanvankelijk geen zaken wilde doen met [kroongetuige] , omdat hij op de hoogte was van de problemen van [kroongetuige] .
[getuige 4] heeft toen aangegeven dat de zaken via hem konden gaan. Om het ijs te breken heeft [getuige 4] toegezegd een auto te huren bij [slachtoffer 23] . [kroongetuige] heeft bij deze afspraak een foto gemaakt van zijn vader al lopend met [slachtoffer 23] . Hij heeft deze aan [medeverdachte 14] teruggekoppeld als bewijs dat hij in contact kon komen met [slachtoffer 23] .
[medeverdachte 14] heeft op enig moment tegen [kroongetuige] gezegd dat [slachtoffer 23] niet moest worden benaderd voor “handel”, maar dat hij moest worden geliquideerd. [medeverdachte 14] had, via [verdachte] als tussenpersoon, de opdracht hiervoor aangenomen vanuit een Turkse criminele organisatie. [kroongetuige] moest deze liquidatie samen met [naam 24] uitvoeren. [kroongetuige] wist vanaf het begin dat hij deze opdracht niet zou gaan uitvoeren. Hij heeft geprobeerd [medeverdachte 14] aan het lijntje te houden, omdat hij dacht dat hij de enige directe link was naar [slachtoffer 23] . Een paar dagen na de ontmoeting bij de [winkel] in Barendrecht heeft [getuige 4] (die volgens
[kroongetuige] nog niet wist dat [slachtoffer 23] moest worden geliquideerd) een zwarte Seat Leon gehuurd bij [slachtoffer 23] . [medeverdachte 14] is vervolgens naar het kamp in Spijkenisse gekomen om te zien of het echt was gelukt om een auto te huren. Daarna is de opdracht op een laag pitje gezet, omdat [medeverdachte 14] de beloning voor de liquidatie te laag vond. Opdrachten vanuit de organisatie van [naam 45] hadden voorrang, aldus [kroongetuige] .
Na de liquidatie van [slachtoffer 21] (deelonderzoek Breuk) is echter druk gezet vanuit [medeverdachte 14] : de liquidatie van [slachtoffer 23] moest snel worden uitgevoerd. [kroongetuige] stond toen volgens [medeverdachte 14] toch al met één been in de gevangenis.
Na de liquidatie van [slachtoffer 21] is [kroongetuige] in opdracht van [medeverdachte 14] in een weekend met [medeverdachte 3] naar Delft gegaan om daar van [medeverdachte 3] een Glock overhandigd te krijgen, het vuurwapen dat voor de liquidatie van [slachtoffer 23] was bestemd. Daarna heeft [medeverdachte 3] een aansturende rol gespeeld bij de liquidatie. [kroongetuige] heeft van [medeverdachte 14] en [medeverdachte 3] te horen gekregen dat [slachtoffer 23] direct moest worden geliquideerd nadat [kroongetuige] het wapen had ontvangen.
[kroongetuige] heeft samen met [naam 24] echter beslist dat ze de liquidatie niet gingen uitvoeren. Zij hebben een verhaal verzonnen dat ze waren aangehouden en werden vastgehouden op het politiebureau [adres] in Rotterdam. Daarna heeft [kroongetuige] al het contact met iedereen van Caloh Wagoh verbroken. Hij is met zijn gezin vertrokken naar een vakantiepark. [kroongetuige] heeft daarna via de media begrepen dat [slachtoffer 23] enkele dagen na zijn vertrek alsnog is geliquideerd. Nadat hij is teruggekomen van het vakantiepark heeft
[kroongetuige] van [getuige 4] gehoord dat [medeverdachte 3] op de dag van de liquidatie samen met een ander bij [getuige 4] is langs geweest om de Facebook-pagina van [slachtoffer 23] te bekijken en te fotograferen.
[kroongetuige] heeft ook verklaard dat [medeverdachte 3] gebruikmaakt van een blauwe Suzuki Wagon R.
Met de rechtbank acht het hof deze verklaring van [kroongetuige] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen, zoals hierna nog wordt uitgewerkt. Net als de rechtbank gebruikt het hof deze verklaring van [kroongetuige] dan ook voor het bewijs.
6.3.3.3.
De onderbouwing van de verklaringen van [kroongetuige] en overige
bewijsoverwegingen
Uit het onderzoek naar deze liquidatie en de daarover door [kroongetuige] afgelegde verklaringen is het volgende gebleken.
6.3.3.3.1.
[medeverdachte 14] beschikt over persoonsgegevens van [slachtoffer 23]
Onder [medeverdachte 14] is een LaCie harde schijf inbeslaggenomen met daarop foto’s van [slachtoffer 23] . Het gaat onder meer om foto’s, gemaakt op 5 maart 2017, van een A4’tje met daarop geprint een foto van [slachtoffer 23] met daarbij getypte en handgeschreven tekst. Op de geprinte foto zit [slachtoffer 23] met een onbekende man aan een tafel op kennelijk een feestlocatie. Het hoofd van [slachtoffer 23] is daarbij omcirkeld en rondom de foto zijn handgeschreven adressen te lezen van [slachtoffer 23] zelf, van zijn vrouw met het adres [adres] in Rotterdam en van een restaurant genaamd [restaurant] aan de [adres] in Rotterdam (waar [slachtoffer 23] vaak zou zijn). Verder zijn er foto’s aangetroffen die zijn gemaakt op 7 maart 2017. Op deze foto’s is te zien dat er op Google Maps is gezocht naar het adres [adres] in Rotterdam. [adres] ligt schuin tegenover het adres [adres] in Rotterdam. Er is een foto gemaakt van Google Maps van een plattegrond rondom het adres [adres] . Uit onderzoek is gebleken dat op dit adres een persoon woont met dezelfde achternaam als de ex-vrouw van [slachtoffer 23] . Er is ook een foto aangetroffen van Google Street View van restaurant [restaurant] op de [adres] in Rotterdam.
Uit nader onderzoek is gebleken dat de hiervoor genoemde foto’s zijn gemaakt op 5 en
7 maart 2017 met een aan [medeverdachte 14] toegeschreven Samsung-telefoon. Er is vastgesteld dat [medeverdachte 14] op deze data de gebruiker was van zowel de harde schijf van LaCie als deze
Samsung-telefoon.
Onder [medeverdachte 14] is ook een harde schijf van Toshiba inbeslaggenomen. Op deze harde schijf is een foto aangetroffen van een papiertje met daarop handgeschreven het telefoonnummer “ [telefoonnummer] ”. Dit telefoonnummer bleek toe te behoren aan [slachtoffer 23] .
Het hof stelt vast dat [kroongetuige] ten tijde van het afleggen van de kluisverklaring niet bekend kon zijn met deze onderzoeksbevindingen, omdat die van latere datum zijn. De onderzoeksbevindingen bevestigen dus de verklaring van [kroongetuige] over het hem getoonde A4’tje met de gegevens van [slachtoffer 23] .
6.3.3.3.2.
Contactleggen met [slachtoffer 23]
Uit een onder hem inbeslaggenomen iPhone 6S is gebleken dat [slachtoffer 23] op 9 juni 2017 om 23.56 uur via Facebook een bericht heeft ontvangen van [getuige 4] .
Op 13 juni 2017 heeft [slachtoffer 23] [getuige 4] als contact toegevoegd onder de naam
‘ [getuige 4] ’, met het telefoonnummer *1710. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [getuige 4] (*1710) en [slachtoffer 23] (*0660) blijkt dat er op 13 en
19 juni 2017 veelvuldig onderling contact tussen hen is geweest.
Uit nader onderzoek naar de zendmastgegevens van beide telefoonnummers blijkt dat het nummer van [getuige 4] (*1710) op 19 juni 2017 om 14.09 uur uitbelde naar het nummer van [slachtoffer 23] (*0660). Het nummer *1710 maakte daarbij verbinding met een zendmast aan de [adres] in Barendrecht en het nummer *0660 straalde een zendmast aan op het adres [adres] in Barendrecht. Beide zendmasten bevinden zich in de directe omgeving van de [winkel] in Barendrecht. Het telefoonnummer van [kroongetuige] (*3990) maakte om 13.59 uur verbinding met een zendmast aan de [adres] in Rotterdam. Deze zendmast staat links van de A4 in de richting van de A15. Vanaf dit punt is het ongeveer tien minuten rijden naar de [winkel] in Barendrecht.
Uit historische verkeersgegevens blijkt dat op 21 juni 2017 sprake is van een vergelijkbaar patroon van de telefoonnummers *1710 en *0660 als op 19 juni 2017. Beide nummers straalden bij een onderling belmoment om 11.24 uur een zendmast aan in de directe nabijheid van de [winkel] in Barendrecht.
Uit de inbeslaggenomen administratie van huurcontracten van [slachtoffer 23] is gebleken dat
[getuige 4] op 21 juni 2017 vanaf 11.40 uur een Seat Leon met het kenteken [kenteken] heeft gehuurd van [slachtoffer 23] . Uit de historische gegevens van zijn iPhone 6S blijkt verder dat [slachtoffer 23] [kroongetuige] op 21 juni 2017 om 10.38 uur als contact heeft toegevoegd met de naam ‘ [contactnaam] ’.
Diezelfde dag (21 juni 2017) straalde het telefoonnummer van [medeverdachte 14] (*6325) om 16.06 uur een zendmast aan op de [adres] in Spijkenisse. Deze zendmast staat op ongeveer 260 m afstand van de [adres] , het woonadres van [getuige 4] . Ook het telefoonnummer van [kroongetuige] (*3990) straalde om 15.19 uur een mast aan in Spijkenisse.
Deze onderzoeksbevindingen bevestigen de verklaring van [kroongetuige] over het leggen van contact met [slachtoffer 23] en het afreizen van [medeverdachte 14] naar Spijkenisse ter controle.
6.3.3.3.3.
Vuurwapen ophalen in Delft
Uit een tap op het telefoonnummer *7116, in gebruik bij [kroongetuige] , volgt dat hij op
22 juli 2017, een zaterdag, aan zijn moeder doorgeeft dat hij wat later bij de kapper is. Hij zegt daarbij onder meer het volgende: “Nee, maar we zijn in Delft, sta te wachten op iemand. Die is er met tien minuten, kwartiertje”.
Hierin wordt bevestiging gevonden voor de verklaring van [kroongetuige] dat hij het wapen voor de liquidatie in het weekend in Delft heeft opgehaald en dat hij daarbij niet alleen was.
6.3.3.3.4.
[adres]
Uit een tap op het telefoonnummer *2037 van (de vriendin van) [kroongetuige] blijkt dat
[kroongetuige] op 24 juli 2017 belt naar de huislijn van de woning van [naam 24] . [kroongetuige] zegt in dat gesprek: “Hee, jij zit vast sinds zondag he. Zondagmiddag is je vrouw gebeld door politiebureau [adres] ok?”.
Dit tapgesprek bevestigt de verklaring van [kroongetuige] dat hij met [naam 24] had afgesproken dat [naam 24] en hij zouden onderduiken en daarvoor de smoes hadden bedacht dat zij waren aangehouden.
6.3.3.3.5.
Verzamelen informatie over [slachtoffer 23]
Op 25 juli 2017 is de moeder van [kroongetuige] , [naam 18] , getapt op het telefoonnummer *4625. [naam 18] wordt om 17.07 uur gebeld door [naam 15] , de oma van [kroongetuige] , die op het adres [adres] in Spijkenisse woont. In dit tapgesprek zegt [naam 15] dat er een man genaamd ‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’ langs is geweest en dat dit tegen ‘ [getuige 4] ’ moet worden gezegd. [naam 18] antwoordt daarop dat dit al geregeld is.
Op een telefoon die in gebruik was bij [naam 41] is een foto aangetroffen van een scherm met daarop de adresgegevens van het bedrijf [bedrijf] . Dit bedrijf was van [slachtoffer 23] , die woonde op het adres [adres] in Barendrecht.
6.3.3.3.6.
Suzuki Wagon R in gebruik bij [medeverdachte 3] op de plaats delict
Uit ARS-gegevens blijkt dat er op 26 juli 2017 tussen 00.19 uur en 00.23 uur, ongeveer twintig minuten na de liquidatie, een Suzuki Wagon R met het kenteken [kenteken] over de [adres] en de [adres] in Rotterdam richting de plaats delict reed. Tussen 00.27 uur en 00.31 uur reed deze Suzuki via de [adres] en de [adres] dezelfde route terug.
Op camerabeelden is te zien dat een op een Suzuki Wagon R gelijkend voertuig, komende vanaf de [adres] , de rotonde oprijdt, vervolgens de rotonde helemaal rondrijdt en daarna terug de [adres] oprijdt, in de richting van waar deze vandaan was gekomen.
Uit nader onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 3] gebruikmaakte van een Suzuki Wagon R met het kenteken [kenteken] .
6.3.3.3.7.
Uitbetaling
Uit een inbeslaggenomen telefoon is gebleken dat [naam 42] op 26 juli 2017 whatsappgesprekken heeft gevoerd met [medeverdachte 14] en op 27 juli en 28 juli 2017 met zijn zoon, [naam 41] . Op 26 juli 2017 laat [medeverdachte 14] aan [naam 42] weten dat ze op ‘ [bijnaam] ’ moeten wachten. De volgende ochtend, op 27 juli 2017, zegt [medeverdachte 14] tegen [naam 42] dat ze nog moeten wachten. [naam 42] reageert met: “Als maar komt [bijnaam] moet wel snel verdelen”. Diezelfde dag zegt [naam 42] tegen [naam 41] onder meer: “Wacht nog steeds op mijn ten”, “Hij zei ik hit je was vanmiddag ben dag kwijt met storten” en “Wordt direct afgehaald volgende dag”. Hierop stuurt [naam 41] : “2 broden moet je krijgen toch in plaats van 1” en “Zal cap wel even vragen of die al loon gehad heeft”. [naam 42] vraagt vervolgens om 19.50 uur: “Eindigt zijn nummer met 75”, wat door [naam 41] wordt bevestigd.
Om 19.52 uur stuurt [naam 42] het volgende whatsappbericht naar het telefoonnummer van [medeverdachte 3] (*5975): “Cuzz, bel mij even?”. Hierop belt het nummer van [medeverdachte 3] (*5975) om 19.54 uur uit naar het telefoonnummer van [naam 42] .
De volgende dag praten [naam 42] en [naam 41] over ‘afstorten’ bij verschillende machines. [naam 41] vraagt: “Klopt het met 5?”, waarop [naam 42] antwoordt: “Onder de 15 blijven was het altijd”. Hierop antwoordt [naam 41] : “Doe ik 2 keer hier.
2 keer ypenburg”. Enkele minuten later stuurt [naam 41] een screenshot van een gesprek tussen hem en een persoon met de contactnaam ‘ [contactnaam] ’. [naam 41] vraagt aan
‘ [contactnaam] ’: “Vroeger was 15 melding hoorde net vanaf 5. Klopt dat?”. Hierop antwoordt ‘ [contactnaam] ’: “Klopt. Dan zit je goed. Nog even gecheckt. Dacht ook 5, maar is nog altijd 15. Dus nog worrie. Anders melding FIOD ivm witwassen”.
Uit bankgegevens van [naam 42] en zijn echtgenote, [naam 14] , blijkt dat er op
27 juli 2017 in contanten € 1.000,- werd gestort op de rekening van [naam 14] en dat dit vervolgens werd doorgeboekt naar [naam 42] . Op 28 juli 2017 werd er op de bankrekening van [naam 41] € 10.000,- in contanten gestort en doorgeboekt naar de rekening van [naam 42] . Op 28 juli 2017 werd er eveneens € 10.000,- in contanten gestort op de rekening van [naam 42] . De € 20.000,- werd vervolgens overgeboekt naar een Turkse bankrekening van [naam 42] .