Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Waar het in deze zaak om gaat
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
5.Beslissing
13 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983, was beschuldigd van het medeplegen van de voorbereiding van moord op een persoon in Berlijn. Het hof had geoordeeld dat de verdachte samen met anderen zich schuldig had gemaakt aan deze voorbereiding, waarbij zij geladen vuurwapens, een motor en PGP-telefoons voorhanden hadden. De verdachte verbleef in Berlijn met de bedoeling om het slachtoffer van het leven te beroven, en de uitvoering van het plan vereiste een zorgvuldige samenwerking tussen de betrokkenen. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het medeplegen van het voorhanden hebben van de voorbereidingsmiddelen niet onjuist was en dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van deze middelen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij het hof voldoende gemotiveerd had geoordeeld dat de verdachte en zijn medeverdachten feitelijke macht over de voorbereidingsmiddelen hadden kunnen uitoefenen. De uitspraak benadrukt de vereisten voor het medeplegen van een misdrijf en de rol van de verdachte in de samenwerking met anderen.