6.3.3.Arford
Het hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
6.3.3.1.
De aangetroffen chats
Op 16 maart 2017 vindt er vanaf ongeveer 16.41 uur een PGP-chatgesprek plaats tussen
‘C murder’, veredeld als [medeverdachte 14] , en ‘The wizzard’, veredeld als [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] stuurt een foto en zegt “die 2” en geeft als adres [adres] . Op een harde schijf die onder [medeverdachte 14] in beslag is genomen staan twee foto’s die op 16 maart 2017 om 19.07 uur en 19.08 uur van een mobiele telefoon zijn gemaakt. Via het genoemde adres komt de politie uit bij
[slachtoffer 14] , mede omdat zijn vriendin en hun kind op dat adres woonden.
[slachtoffer 14] herkent zichzelf op een van de door [medeverdachte 2] gestuurde foto’s. Zijn vriend [slachtoffer 5] herkent zichzelf van de andere foto. [medeverdachte 2] geeft [medeverdachte 14] nog de volgende informatie: “vrouw rijdt zwarte golf 6 met zwarte velgen blondje en heeft dochtertje 2 a 3 jaar”, “niet in die straat staan want hij ziet alles als hij thuis is”, “rijdt meestal vanaf de [adres] , dan verder na [adres] , komt vanaf de [adres] meestal!”, “hij woont op 3 hoog witte luxa flex daar kan hij heel stiekem door kijken zonder dat je het door hebt bro”, “hij gaat meestal via die deur rechts als je in de straat komt rijden soort brandtrapje niet bij de hoofdingang”, “hij traint ook bij die [sportschool] bij [adres] is 3 min lopen van z’n huis!”, “z’n vrouw werkt tot 3 uur” en “weet ook waar ze eten in West, tussen 5 en 7 uur”. [slachtoffer 14] herkent zichzelf in deze informatie als de persoon om wie het gaat.
Zowel [slachtoffer 14] als [slachtoffer 5] geeft aan dat er maar één persoon is die over al deze informatie beschikt. Het gaat om een persoon met wie zij tot voorheen dagelijks samen waren en die zij ‘ [bijnaam medeverdachte 2] ’ noemen. [slachtoffer 14] wijst [medeverdachte 2] op een foto aan als de persoon die hij kent als die ‘ [bijnaam medeverdachte 2] ’.
[medeverdachte 2] laat aan [medeverdachte 14] weten dat de prijs voor de twee mannen “140 allebei op snelheid 160” is. [medeverdachte 14] mag deze personen ook een “drive by geven”. Volgens [medeverdachte 2] stapt “hij uit voor zijn deur”, dan moet [medeverdachte 14] “hem pakken”. Als ze “met z’n 3tjes zijn ook”, dan “Pak je ze alle 3”. [medeverdachte 14] mag hem ook pakken “als hij naar huis loopt van gym”. [medeverdachte 2] tipt nog dat ze “in die [adres] tegen over [sportschool] moeten staan, zie je iedereen erin of eruit rijden”.
Het hof stelt op basis hiervan vast dat [medeverdachte 2] via de chat een opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] uitzet, daarover inlichtingen aan [medeverdachte 14] verschaft en er een prijs van € 140.000,- of € 160.000,- tegenover zet.
Later in het chatgesprek laat [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 14] weten dat het als het “vandaag niks is dan morgen op scherp” en dat “deze binnen nu en paar dagen max klaar moet zijn”. [medeverdachte 14] antwoordt dat hij het “morgen 200% doet”, “als sportschool klopt of niet klopt hebben we savonds nog”. Hij “laat ze morgen hele dag daar zijn”. Ook noemt [medeverdachte 14] dat ze in een bus kunnen om te ‘timeren’ (observeren) en heeft hij het over een Clio.
6.3.3.2.
De aanhouding van verdachten en het aantreffen van goederen
Op 17 maart 2017 omstreeks 15.45 uur werden [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] bij de ingang van het [adres] aan de [adres] tegenover de [sportschool] aan de [adres] aangetroffen. Eerst enige tijd [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] en daarna ook [verdachte] hielden zich daar op en waren met elkaar aan het praten. Daarbij keken [medeverdachte 7] en [verdachte] geregeld in de richting van de bloemenkiosk, met in het verlengde daarvan zichtbaar de [sportschool] aan de
[adres] . Op een gegeven moment liepen zij naar een parkeerplaats en reden zij weg in een gestolen Renault Clio met valse kentekenplaten. De politie heeft hen vervolgens gecontroleerd en daarna aangehouden.
Tijdens de fouillering van [medeverdachte 12] werd een sleutel aangetroffen van een gestolen Volkswagen Caddy met valse kentekenplaten, die naast de Renault Clio op de parkeerplaats stond. Een Volkswagen Caddy is een bestelauto. In deze bestelauto bevonden zich meerdere wapens: twee automatische aanvalsgeweren (waarvan één met ontbrekende onderdelen) en twee pistolen, een geluidsdemper die op een van de pistolen paste en munitie voor de aanvalsgeweren en de pistolen. Daarnaast bevonden zich in de bestelauto een bivakmuts, een jerrycan en twee flessen motorbenzine. Die omstandigheden hebben alle kenmerken van een voorgenomen liquidatie waarbij de vluchtauto in brand wordt gestoken om eventuele sporen te vernietigen en de opsporing van de daders te bemoeilijken. Op een deel van de goederen is het DNA van [medeverdachte 12] en [medeverdachte 7] aangetroffen. Ook werd er een tv in de bestelbus aangetroffen. Daarop zat een handafdruk van [verdachte] . De kroongetuige heeft verklaard dat leden van Caloh Wagoh wapens in tv’s verstopten. Ook [verdachte] heeft dat verklaard. Hij heeft in dat verband ook verklaard dat hij zelf wapens inbouwde.
Tijdens de fouillering van [medeverdachte 7] is een PGP-toestel aangetroffen. Uit de uitgelezen data van dit toestel blijkt dat er op 17 maart 2017 164 berichten zijn gewisseld met een PGPaccount van [medeverdachte 14] . Er zijn ook vlak voor de aanhouding nog berichten gewisseld met dat account.
Het hof leidt hieruit af dat [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] op 17 maart 2017 bezig waren met de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] en dat zij daarbij in nauw contact stonden met [medeverdachte 14] , die de opdracht tot het liquideren van deze personen eerder van [medeverdachte 2] had aangenomen. In dit verband is ook van belang dat de plek waar [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] zijn aangetroffen precies de locatie is die [medeverdachte 2] in de chat met [medeverdachte 14] noemt als de plek waar hij moet staan. Dat maakt ook andere aangevoerde scenario’s, waaronder de overdracht van wapens na een filmopname, onaannemelijk.
6.3.3.3.
De rol van [medeverdachte 2]
Aan [medeverdachte 2] is primair het medeplegen van een poging tot moord en subsidiair het uitlokken van het medeplegen van een poging tot moord ten laste gelegd. Van een strafbare poging is pas sprake als er een begin is gemaakt met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Daarvoor is vereist dat er een handeling is geweest die direct was gericht op de voltooiing van het delict. Op het moment dat [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] werden aangehouden, was van een dergelijke handeling nog geen sprake. Dit betekent dat geen sprake is van een strafbare poging. Het hof spreekt [medeverdachte 2] daarom vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Meer subsidiair is aan [medeverdachte 2] ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot het uitlokken van het medeplegen van moord. Het hof acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden blijkt dat [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 14] heeft laten weten dat hij [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] wilde laten liquideren en dat hij geld in het vooruitzicht heeft gesteld voor deze liquidatie door [medeverdachte 14] “140 allebei op snelheid 160” te bieden. Verder heeft hij inlichtingen over [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] ten behoeve van de liquidatie aan [medeverdachte 14] verstrekt.
Uit de chat van 16 maart 2017 tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] blijkt dat het opzet van [medeverdachte 2] was gericht op de dood van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] . Het openbaar ministerie heeft gesteld dat uit het chatgesprek verder blijkt dat [medeverdachte 2] op de koop toenam dat [slachtoffer 13] (de dochter van [slachtoffer 14] ) en/of [slachtoffer 20] (de partner van [slachtoffer 14] ) bij de liquidatie om het leven zouden kunnen komen. Volgens de rechtbank berust deze opvatting op een onjuiste lezing van het chatbericht en zou met “Pak je ze alle 3” worden bedoeld: [slachtoffer 14] , [slachtoffer 5] en een eventuele taxichauffeur.
Het hof is van oordeel dat niet met zekerheid uit de chats valt af te leiden wie er bedoeld worden met “alle 3”. Wat er wél met zekerheid uit valt af te leiden is dat [medeverdachte 2] ‘collateral damage’ niet schuwt. Sterker nog, hij geeft aan dat er meer slachtoffers mogen vallen dan alleen de beoogde doelwitten. Omdat niet met zekerheid valt vast te stellen dat met “alle 3” [slachtoffer 14] , zijn partner en zijn dochter worden bedoeld, zal het hof net als de rechtbank [medeverdachte 2] wel vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot uitlokking van de moord op de partner en dochter van [slachtoffer 14] .
Uit het dossier blijkt verder dat er sprake was van een samenwerkingsverband tussen de criminele organisatie van [medeverdachte 14] en de criminele organisatie van de opdrachtgever, waarbij [medeverdachte 14] in opdracht van die opdrachtgever liquidaties uitvoerde. In dit verband wordt verwezen naar de bewijsmiddelen zoals besproken in de overwegingen over de criminele organisatie. Het dossier bevat geen aanknopingspunt voor het oordeel dat in afwijking van de gebruikelijke gang van zaken [medeverdachte 2] in deze zaak voor zichzelf heeft gehandeld. In deze fase van de samenwerking verliep de communicatie tussen de vermoedelijke opdrachtgever en [medeverdachte 14] (nog) niet rechtstreeks met de opdrachtgever maar via ( [medeverdachte 4] en) [medeverdachte 2] , zodat [medeverdachte 2] een belangrijke schakel was in het contact met de opdrachtgever. Het hof acht daarom bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en ten minste één mededader uit de organisatie van de opdrachtgever, waarbij de bijdrage van [medeverdachte 2] van voldoende gewicht was om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Er was bij [medeverdachte 2] ook sprake van voorbedachte raad. Omdat de moord destijds niet daadwerkelijk is uitgevoerd, acht het hof op grond van het bovenstaande als gezegd het aan [medeverdachte 2] ten laste gelegde medeplegen van een poging tot uitlokking van het medeplegen van moord op [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] wettig en overtuigend bewezen.
6.3.3.4.
De rol van [medeverdachte 14]
Aan [medeverdachte 14] is primair het medeplegen van een poging tot moord en subsidiair het uitlokken van het medeplegen van een poging tot moord ten laste gelegd. Van een strafbare poging is pas sprake als er een begin is gemaakt met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Daarvoor is vereist dat er een handeling is verricht die direct was gericht op de voltooiing van het delict. Op het moment dat [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] werden aangehouden, was van een dergelijke handeling nog geen sprake. Dit betekent dat ook geen sprake is van een strafbare poging. [medeverdachte 14] wordt daarom vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
[medeverdachte 14] wordt ook vrijgesproken van het meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot het uitlokken van het medeplegen van moord, omdat uit het dossier niet blijkt dat [medeverdachte 14] met de specifieke in de tenlastelegging omschreven uitlokkingsmiddelen [verdachte] , [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 12] heeft proberen uit te lokken tot het medeplegen van de moord op [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 14] de opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] heeft aangenomen via [medeverdachte 2] . Hij heeft met [medeverdachte 2] besproken hoe en waar deze liquidatie het beste kon plaatsvinden. Hij heeft de opdracht vervolgens uitgezet bij [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] . Daarbij heeft [medeverdachte 14] via een PGPtelefoon contact onderhouden met in ieder geval [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 12] op het moment dat zij in de buurt waren van de plek waar een van de beoogde slachtoffers kon komen en de liquidatie eventueel zou kunnen worden uitgevoerd. Zij hadden daarbij de beschikking over vuurwapens met bijbehorende munitie en gestolen auto’s met valse kentekenplaten.
De liquidaties hebben niet daadwerkelijk plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat wel sprake is van het plegen van voorbereidingen daartoe. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 14] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereiding van de moord op [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] . Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 14] , [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] , waarbij de bijdrage van [medeverdachte 14] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Het hof acht het meest subsidiair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat [medeverdachte 14] wordt vrijgesproken van het voorhanden hebben van PGP-telefoons. Omdat niet is komen vast te staan dat deze PGP-telefoons bestemd waren tot het begaan van het misdrijf – het uitvoeren van de voorgenomen liquidatie(s) – is niet voldaan aan het vereiste dat het object waarop een in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gedraging betrekking heeft, is bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid (zie HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198). [medeverdachte 14] heeft verklaard dat de aangetroffen wapens waren gebruikt voor de documentaire die hij aan het maken was en niet waren bestemd voor het plegen van een liquidatie. Hij had geregeld dat de wapens zouden worden teruggebracht. Het hof acht deze verklaring in het licht van het beschikbare bewijsmateriaal niet aannemelijk geworden. Daarbij komt dat de [getuige 14] heeft verklaard dat hij de op 17 maart 2017 inbeslaggenomen wapens niet herkent als voorwerpen die zijn gebruikt bij filmopnames en deze niet eerder heeft gezien.
6.3.3.5.
De rol van [verdachte]
Aan [verdachte] is primair het medeplegen van een poging tot moord ten laste gelegd. Van een strafbare poging is pas sprake als er een begin is gemaakt met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Daarvoor is vereist dat er een handeling is verricht die direct was gericht op de voltooiing van het delict. Op het moment dat [verdachte] samen met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] werd aangehouden, was van een dergelijke handeling nog geen sprake. Dit betekent dat geen sprake is van een strafbare poging. [verdachte] wordt daarom vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [verdachte] bezig was met de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] . [verdachte] heeft opdracht gegeven een tv naar [medeverdachte 12] (‘ [naam gelijkend op medeverdachte 12] ’) te laten brengen, wat op 16 maart 2017 ook is gebeurd. Hij was op 17 maart 2017 samen met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] aanwezig op de door [medeverdachte 14] besproken plek en hij had daarbij samen met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] de beschikking over gestolen voertuigen met valse kentekenplaten. In de Volkswagen Caddy lagen bovendien vuurwapens met bijbehorende munitie, plastic flessen en een jerrycan met benzine. Deze laatste twee voorwerpen kunnen worden gebruikt om een vluchtauto in brand te steken. Er is in de Volkswagen Caddy ook een televisietoestel met een handpalmafdruk van [verdachte] aangetroffen. Zowel [kroongetuige] als [verdachte] heeft verklaard dat er vaker televisies/televisieschermen werden gebruikt om daarin wapens te verstoppen/vervoeren.
[verdachte] heeft verklaard dat hij op geen enkele wijze betrokken was bij de voorbereiding van een liquidatie op 17 maart 2017, dat hij alleen naar Amsterdam was gekomen om [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] op te halen, dat hij niet wist dat hij in een gestolen auto reed en dat hij ook geen enkele betrokkenheid had bij de aangetroffen wapens. De verdediging van [verdachte] heeft ook aangevoerd dat de aangetroffen wapens ook voor een ander misdadig doel dan een liquidatie gebruikt hadden kunnen worden.
Het hof volgt [verdachte] hierin niet. De gedragingen van [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] op 17 maart 2017 in combinatie met de PGP-berichten tussen ‘The wizzard’ en ‘C murder’ laten geen andere conclusie toe dan dat zij bezig waren om een moord op [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] voor te bereiden. In de chats tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] over de liquidatie van
[slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] wordt gezegd dat het “200%” de bedoeling was dat het 17 maart 2017 zou gebeuren en dat [medeverdachte 14] ze daar de hele dag zou laten staan. Daarnaast waren alle benodigdheden voor een liquidatie die dag voorhanden.
Het is wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair aan hem ten laste gelegde medeplegen met [medeverdachte 14] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] van het voorbereiden van moord, met dien verstande dat hij wordt vrijgesproken van het voorhanden hebben van PGPtelefoons. Omdat niet is komen vast te staan dat deze
PGP-telefoons bestemd waren tot het begaan van het misdrijf – het uitvoeren van de voorgenomen liquidatie(s) – is niet voldaan aan het vereiste dat het object waarop een in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gedraging betrekking heeft, is bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid (zie HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198). [verdachte] wordt veroordeeld voor kort gezegd voorbereiding van moord. Een onderdeel van de bewezenverklaring is het voorhanden hebben van wapens en bijbehorende munitie. Daarvoor is [verdachte] in de zaak 13Armonk in 2017 apart bestraft. Het hof zal daarom, zoals hierna bij de strafmaatoverwegingen nader wordt overwogen, de straf die aan [verdachte] in de zaak 13Armonk is opgelegd in mindering brengen op de straf die het anders van plan was geweest op te leggen.
6.3.3.6.
De rol van [medeverdachte 7]
Aan [medeverdachte 7] is primair het medeplegen van een poging tot moord ten laste gelegd. Van een strafbare poging is pas sprake als er een begin is gemaakt met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Daarvoor is vereist dat er een handeling is verricht die direct was gericht op de voltooiing van het delict. Op het moment dat [medeverdachte 7] samen met [verdachte] en [medeverdachte 12] werd aangehouden, was van een dergelijke handeling nog geen sprake. Dit betekent dat geen sprake is van een strafbare poging. [medeverdachte 7] wordt daarom vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte 7] bezig was met de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] . Hij was samen met [medeverdachte 12] en – na enige tijd – ook met [verdachte] aanwezig op de door [medeverdachte 14] besproken plek. Ze hadden op dat moment de beschikking over gestolen voertuigen met valse kentekenplaten en vuurwapens met bijbehorende munitie. In de Volkswagen Caddy waren ook plastic flessen en een jerrycan met benzine voorhanden, die kunnen worden gebruikt om een vluchtauto in brand te steken.
[medeverdachte 7] heeft verklaard dat hij geen wetenschap had van een voorgenomen liquidatie en dat hij daar ook verder op geen enkele wijze bij was betrokken. Het hof volgt [medeverdachte 7] hierin niet. De gedragingen van [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] op 17 maart 2017 in combinatie met de
PGP-berichten tussen ‘The wizzard’ en ‘C murder’ laten geen andere conclusie toe dan dat zij bezig waren om een moord op [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] voor te bereiden. In de chats tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] over de liquidatie van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] wordt gezegd dat het “200%” de bedoeling was dat het 17 maart 2017 zou gebeuren en dat [medeverdachte 14] ze daar de hele dag zou laten staan. Daarnaast waren alle benodigdheden voor een liquidatie die dag aanwezig en stonden in ieder geval [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] via de aangetroffen PGP die dag tot het moment van de aanhouding in contact met [medeverdachte 14] . Bovendien heeft [medeverdachte 7] zich, zoals is vastgesteld in het zaaksdossier Barbera, kort daarvoor samen met onder meer [medeverdachte 12] schuldig gemaakt aan het voorbereiden van een andere liquidatie. De stelling van [medeverdachte 7] dat hij niet op de hoogte was van de voorgenomen liquidatie wordt weersproken door de bewijsmiddelen.
Het verweer dat de aangetroffen wapens ook voor een ander misdadig doel dan een liquidatie gebruikt hadden kunnen worden, kan om dezelfde redenen evenmin slagen. Hierbij is ook van belang dat op geen enkele manier is gebleken of aannemelijk geworden om wat voor ander misdadig doel het dan wel zou gaan.
Wettig en overtuigend is bewezen dat [medeverdachte 7] zich samen met [medeverdachte 14] , [verdachte] en [medeverdachte 12] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorbereiden van moord, met dien verstande dat hij wordt vrijgesproken van het voorhanden hebben van PGP-telefoons. Omdat niet is komen vast te staan dat deze PGPtelefoons bestemd waren tot het begaan van het misdrijf – de uitvoering van de voorgenomen liquidatie(s) – is niet voldaan aan het vereiste dat het object waarop een in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gedraging betrekking heeft, is bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid (zie HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198). 6.3.3.7.
De rol van [medeverdachte 12]
Aan [medeverdachte 12] is primair het medeplegen van een poging tot moord ten laste gelegd. Van een strafbare poging is pas sprake als er een begin is gemaakt met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Daarvoor is vereist dat er een handeling is verricht die direct was gericht op de voltooiing van het delict. Op het moment dat [medeverdachte 12] samen met [verdachte] en [medeverdachte 7] werd aangehouden, was van een dergelijke handeling nog geen sprake. Dit betekent dat geen sprake is van een strafbare poging. [medeverdachte 12] wordt daarom vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte 12] bezig was met de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] . Hij was samen met [medeverdachte 7] en – na enige tijd – ook met [verdachte] aanwezig op de door [medeverdachte 14] besproken plek. Ze hadden op dat moment de beschikking over gestolen voertuigen met valse kentekenplaten en vuurwapens met bijbehorende munitie. In de Volkswagen Caddy waren ook plastic flessen en een jerrycan met benzine voorhanden, die kunnen worden gebruikt om een vluchtauto in brand te steken.
[medeverdachte 12] heeft verklaard dat hem is gevraagd of hij de auto waarin later de wapens zijn aangetroffen naar Amsterdam wilde rijden en op een parkeerplaats bij het Amstelpark [
het hof begrijpt: [adres]] wilde neerzetten. Vervolgens moest hij richting de ingang van het park lopen waar iemand de sleutel zou komen ophalen. [medeverdachte 12] wist naar eigen zeggen niet waarom hij de auto daar moest neerzetten en dacht dat dit mogelijk te maken had met opnames voor een pilotfilm.
Het hof volgt [medeverdachte 12] hierin niet. De gedragingen van [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] op 17 maart 2017 in combinatie met de PGP-berichten tussen ‘The wizzard’ en ‘C murder’ laten geen andere conclusie toe dan dat zij bezig waren om een moord op [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] voor te bereiden. In de chats tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] over de liquidatie van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] wordt gezegd dat het “200%” de bedoeling was dat het 17 maart 2017 zou gebeuren en dat [medeverdachte 14] ze daar de hele dag zou laten staan. Daarnaast waren alle benodigdheden voor een liquidatie die dag aanwezig en stonden in ieder geval [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] via de aangetroffen PGP die dag tot het moment van de aanhouding in contact met [medeverdachte 14] . Het hof betrekt hierbij ook nog dat [medeverdachte 12] , zoals is vastgesteld in het zaaksdossier Barbera, zich kort daarvoor samen met – onder meer – [medeverdachte 7] heeft schuldig gemaakt aan het voorbereiden van eveneens een liquidatie.
Dat de aangetroffen wapens mogelijk ook voor een ander misdadig doel gebruikt hadden kunnen worden dan een liquidatie is, gelet op al het voorgaande, evenmin aannemelijk geworden. Het hof overweegt in dit licht nog dat op geen enkele wijze is gebleken of aannemelijk geworden om wat voor ander misdadig doel het dan wel zou gaan. Tot slot geldt ook dat niet aannemelijk is geworden dat [medeverdachte 12] dacht of had kunnen denken dat de inbeslaggenomen wapens mogelijkerwijs bestemd waren voor opnames van een pilotfilm [
naar het hof begrijpt die van [medeverdachte 14]], alleen al vanwege het ontbreken van enige onderbouwing van die verklaring van [medeverdachte 12] .
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 12] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorbereiden van moord met [medeverdachte 14] , [medeverdachte 7] en [verdachte] , met dien verstande dat hij wordt vrijgesproken van de in de tenlastelegging genoemde
PGP-telefoons. Omdat niet is komen vast te staan dat deze PGP-telefoons bestemd waren tot het begaan van het misdrijf – de uitvoering van de voorgenomen liquidatie(s) – is niet voldaan aan het vereiste dat het object waarop een in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gedraging betrekking heeft, is bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid (zie HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198). 6.3.4.Langenhorst
Het hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
6.3.4.1.
De liquidatie van [slachtoffer 23]
Op 26 juli 2017 omstreeks 00.00 uur is [slachtoffer 23] in zijn auto in Rotterdam neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde nacht overleden.
6.3.4.2.
De verklaringen van [kroongetuige]
heeft over deze liquidatie verklaard dat [medeverdachte 14] hem een A4’tje heeft getoond met daarop een foto van [slachtoffer 23] , die samen met een andere persoon poseerde op een soort bruiloftsfeest. Om het hoofd van [slachtoffer 23] was een cirkel getekend. Op dit A4’tje stonden ook handgeschreven adressen waaraan [slachtoffer 23] te linken was. [medeverdachte 14] vroeg hem of hij deze persoon kende. Nadat [kroongetuige] aangaf dat hij [slachtoffer 23] kende, vroeg [medeverdachte 14] aan [kroongetuige] om [slachtoffer 23] te benaderen voor “handel”. Op verzoek van [kroongetuige] heeft zijn vader,
[getuige 4] , vervolgens contact met [slachtoffer 23] gezocht, via Facebook. Dat contact heeft geleid tot een afspraak tussen [kroongetuige] , [getuige 4] en [slachtoffer 23] bij de [winkel] in Barendrecht. [slachtoffer 23] heeft tijdens deze afspraak aangegeven dat hij aanvankelijk geen zaken wilde doen met [kroongetuige] , omdat hij op de hoogte was van de problemen van [kroongetuige] .
[getuige 4] heeft toen aangegeven dat de zaken via hem konden gaan. Om het ijs te breken heeft [getuige 4] toegezegd een auto te huren bij [slachtoffer 23] . [kroongetuige] heeft bij deze afspraak een foto gemaakt van zijn vader al lopend met [slachtoffer 23] . Hij heeft deze aan [medeverdachte 14] teruggekoppeld als bewijs dat hij in contact kon komen met [slachtoffer 23] .
[medeverdachte 14] heeft op enig moment tegen [kroongetuige] gezegd dat [slachtoffer 23] niet moest worden benaderd voor “handel”, maar dat hij moest worden geliquideerd. [medeverdachte 14] had, via [medeverdachte 13] als tussenpersoon, de opdracht hiervoor aangenomen vanuit een Turkse criminele organisatie. [kroongetuige] moest deze liquidatie samen met [naam 24] uitvoeren. [kroongetuige] wist vanaf het begin dat hij deze opdracht niet zou gaan uitvoeren. Hij heeft geprobeerd [medeverdachte 14] aan het lijntje te houden, omdat hij dacht dat hij de enige directe link was naar [slachtoffer 23] . Een paar dagen na de ontmoeting bij de [winkel] in Barendrecht heeft [getuige 4] (die volgens
[kroongetuige] nog niet wist dat [slachtoffer 23] moest worden geliquideerd) een zwarte Seat Leon gehuurd bij [slachtoffer 23] . [medeverdachte 14] is vervolgens naar het kamp in Spijkenisse gekomen om te zien of het echt was gelukt om een auto te huren. Daarna is de opdracht op een laag pitje gezet, omdat [medeverdachte 14] de beloning voor de liquidatie te laag vond. Opdrachten vanuit de organisatie van [naam 45] hadden voorrang, aldus [kroongetuige] .
Na de liquidatie van [slachtoffer 21] (deelonderzoek Breuk) is echter druk gezet vanuit [medeverdachte 14] : de liquidatie van [slachtoffer 23] moest snel worden uitgevoerd. [kroongetuige] stond toen volgens [medeverdachte 14] toch al met één been in de gevangenis.
Na de liquidatie van [slachtoffer 21] is [kroongetuige] in opdracht van [medeverdachte 14] in een weekend met [verdachte] naar Delft gegaan om daar van [verdachte] een Glock overhandigd te krijgen, het vuurwapen dat voor de liquidatie van [slachtoffer 23] was bestemd. Daarna heeft [verdachte] een aansturende rol gespeeld bij de liquidatie. [kroongetuige] heeft van [medeverdachte 14] en [verdachte] te horen gekregen dat [slachtoffer 23] direct moest worden geliquideerd nadat [kroongetuige] het wapen had ontvangen.
[kroongetuige] heeft samen met [naam 24] echter beslist dat ze de liquidatie niet gingen uitvoeren. Zij hebben een verhaal verzonnen dat ze waren aangehouden en werden vastgehouden op het politiebureau [adres] in Rotterdam. Daarna heeft [kroongetuige] al het contact met iedereen van Caloh Wagoh verbroken. Hij is met zijn gezin vertrokken naar een vakantiepark. [kroongetuige] heeft daarna via de media begrepen dat [slachtoffer 23] enkele dagen na zijn vertrek alsnog is geliquideerd. Nadat hij is teruggekomen van het vakantiepark heeft
[kroongetuige] van [getuige 4] gehoord dat [verdachte] op de dag van de liquidatie samen met een ander bij [getuige 4] is langs geweest om de Facebook-pagina van [slachtoffer 23] te bekijken en te fotograferen.
[kroongetuige] heeft ook verklaard dat [verdachte] gebruikmaakte van een blauwe Suzuki Wagon R.
Met de rechtbank acht het hof deze verklaring van [kroongetuige] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen, zoals hierna nog wordt uitgewerkt. Net als de rechtbank gebruikt het hof deze verklaring van [kroongetuige] dan ook voor het bewijs.
6.3.4.3.
De onderbouwing van de verklaringen van [kroongetuige] en overige
bewijsoverwegingen
Uit het onderzoek naar deze liquidatie en de daarover door [kroongetuige] afgelegde verklaringen is het volgende gebleken.
6.3.4.3.1.
[medeverdachte 14] beschikt over persoonsgegevens van [slachtoffer 23]
Onder [medeverdachte 14] is een LaCie harde schijf inbeslaggenomen met daarop foto’s van [slachtoffer 23] . Het gaat onder meer om foto’s, gemaakt op 5 maart 2017, van een A4’tje met daarop geprint een foto van [slachtoffer 23] met daarbij getypte en handgeschreven tekst. Op de geprinte foto zit [slachtoffer 23] met een onbekende man aan een tafel op kennelijk een feestlocatie. Het hoofd van [slachtoffer 23] is daarbij omcirkeld en rondom de foto zijn handgeschreven adressen te lezen van [slachtoffer 23] zelf, van zijn vrouw met het adres [adres] in Rotterdam en van een restaurant genaamd [restaurant] aan de [adres] in Rotterdam (waar [slachtoffer 23] vaak zou zijn). Verder zijn er foto’s aangetroffen die zijn gemaakt op 7 maart 2017. Op deze foto’s is te zien dat er op Google Maps is gezocht naar het adres [adres] in Rotterdam. [adres] ligt schuin tegenover het adres [adres] in Rotterdam. Er is een foto gemaakt van Google Maps van een plattegrond rondom het adres [adres] . Uit onderzoek is gebleken dat op dit adres een persoon woont met dezelfde achternaam als de ex-vrouw van [slachtoffer 23] . Er is ook een foto aangetroffen van Google Street View van restaurant [restaurant] op de [adres] in Rotterdam.
Uit nader onderzoek is gebleken dat de hiervoor genoemde foto’s zijn gemaakt op 5 en
7 maart 2017 met een aan [medeverdachte 14] toegeschreven Samsung-telefoon. Er is vastgesteld dat [medeverdachte 14] op deze data de gebruiker was van zowel de harde schijf van LaCie als deze
Samsung-telefoon.
Onder [medeverdachte 14] is ook een harde schijf van Toshiba inbeslaggenomen. Op deze harde schijf is een foto aangetroffen van een papiertje met daarop handgeschreven het telefoonnummer “ [telefoonnummer] ”. Dit telefoonnummer bleek toe te behoren aan [slachtoffer 23] .
Het hof stelt vast dat [kroongetuige] ten tijde van het afleggen van de kluisverklaring niet bekend kon zijn met deze onderzoeksbevindingen, omdat die van latere datum zijn. De onderzoeksbevindingen bevestigen dus de verklaring van [kroongetuige] over het hem getoonde A4’tje met de gegevens van [slachtoffer 23] .
6.3.4.3.2.
Contactleggen met [slachtoffer 23]
Uit een onder hem inbeslaggenomen iPhone 6S is gebleken dat [slachtoffer 23] op 9 juni 2017 om 23.56 uur via Facebook een bericht heeft ontvangen van [getuige 4] .
Op 13 juni 2017 heeft [slachtoffer 23] [getuige 4] als contact toegevoegd onder de naam
‘ [getuige 4] ’, met het telefoonnummer *1710. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [getuige 4] (*1710) en [slachtoffer 23] (*0660) blijkt dat er op 13 en
19 juni 2017 veelvuldig onderling contact tussen hen is geweest.
Uit nader onderzoek naar de zendmastgegevens van beide telefoonnummers blijkt dat het nummer van [getuige 4] (*1710) op 19 juni 2017 om 14.09 uur uitbelde naar het nummer van [slachtoffer 23] (*0660). Het nummer *1710 maakte daarbij verbinding met een zendmast aan de [adres] in Barendrecht en het nummer *0660 straalde een zendmast aan op het adres [adres] in Barendrecht. Beide zendmasten bevinden zich in de directe omgeving van de [winkel] in Barendrecht. Het telefoonnummer van [kroongetuige] (*3990) maakte om 13.59 uur verbinding met een zendmast aan de [adres] in Rotterdam. Deze zendmast staat links van de A4 in de richting van de A15. Vanaf dit punt is het ongeveer tien minuten rijden naar de [winkel] in Barendrecht.
Uit historische verkeersgegevens blijkt dat op 21 juni 2017 sprake is van een vergelijkbaar patroon van de telefoonnummers *1710 en *0660 als op 19 juni 2017. Beide nummers straalden bij een onderling belmoment om 11.24 uur een zendmast aan in de directe nabijheid van de [winkel] in Barendrecht.
Uit de inbeslaggenomen administratie van huurcontracten van [slachtoffer 23] is gebleken dat
[getuige 4] op 21 juni 2017 vanaf 11.40 uur een Seat Leon met het kenteken [kenteken] heeft gehuurd van [slachtoffer 23] . Uit de historische gegevens van zijn iPhone 6S blijkt verder dat [slachtoffer 23] [kroongetuige] op 21 juni 2017 om 10.38 uur als contact heeft toegevoegd met de naam ‘ [contactnaam] ’.
Diezelfde dag (21 juni 2017) straalde het telefoonnummer van [medeverdachte 14] (*6325) om 16.06 uur een zendmast aan op de [adres] in Spijkenisse. Deze zendmast staat op ongeveer 260 m afstand van de [adres] , het woonadres van [getuige 4] . Ook het telefoonnummer van [kroongetuige] (*3990) straalde om 15.19 uur een mast aan in Spijkenisse.
Deze onderzoeksbevindingen bevestigen de verklaring van [kroongetuige] over het leggen van contact met [slachtoffer 23] en het afreizen van [medeverdachte 14] naar Spijkenisse ter controle.
6.3.4.3.3.
Vuurwapen ophalen in Delft
Uit een tap op het telefoonnummer *7116, in gebruik bij [kroongetuige] , volgt dat hij op
22 juli 2017, een zaterdag, aan zijn moeder doorgeeft dat hij wat later bij de kapper is. Hij zegt daarbij onder meer het volgende: “Nee, maar we zijn in Delft, sta te wachten op iemand. Die is er met tien minuten, kwartiertje”.
Hierin wordt bevestiging gevonden voor de verklaring van [kroongetuige] dat hij het wapen voor de liquidatie in het weekend in Delft heeft opgehaald en dat hij daarbij niet alleen was.
6.3.4.3.4.
[adres]
Uit een tap op het telefoonnummer *2037 van (de vriendin van) [kroongetuige] blijkt dat
[kroongetuige] op 24 juli 2017 belt naar de huislijn van de woning van [naam 24] . [kroongetuige] zegt in dat gesprek: “Hee, jij zit vast sinds zondag he. Zondagmiddag is je vrouw gebeld door politiebureau [adres] ok?”.
Dit tapgesprek bevestigt de verklaring van [kroongetuige] dat hij met [naam 24] had afgesproken dat [naam 24] en hij zouden onderduiken en daarvoor de smoes hadden bedacht dat zij waren aangehouden.
6.3.4.3.5.
Verzamelen informatie over [slachtoffer 23]
Op 25 juli 2017 is de moeder van [kroongetuige] , [naam 18] , getapt op het telefoonnummer *4625. [naam 18] wordt om 17.07 uur gebeld door [naam 15] , de oma van [kroongetuige] , die op het adres [adres] in Spijkenisse woont. In dit tapgesprek zegt [naam 15] dat er een man genaamd ‘ [bijnaam verdachte] ’ langs is geweest en dat dit tegen ‘ [getuige 4] ’ moet worden gezegd. [naam 18] antwoordt daarop dat dit al geregeld is.
Op een telefoon die in gebruik was bij [naam 41] is een foto aangetroffen van een scherm met daarop de adresgegevens van het bedrijf [bedrijf] . Dit bedrijf was van [slachtoffer 23] , die woonde op het adres [adres] in Barendrecht.
6.3.4.3.6.
Suzuki Wagon R in gebruik bij [verdachte] op de plaats delict
Uit ARS-gegevens blijkt dat er op 26 juli 2017 tussen 00.19 uur en 00.23 uur, ongeveer twintig minuten na de liquidatie, een Suzuki Wagon R met het kenteken [kenteken] over de [adres] en [adres] in Rotterdam richting de plaats delict reed. Tussen 00.27 uur en 00.31 uur reed deze Suzuki via [adres] en de [adres] dezelfde route terug.
Op camerabeelden is te zien dat een op een Suzuki Wagon R gelijkend voertuig, komende vanaf [adres] , de rotonde oprijdt, vervolgens de rotonde helemaal rondrijdt en daarna terug [adres] oprijdt, in de richting van waar deze vandaan was gekomen.
Uit nader onderzoek is gebleken dat [verdachte] gebruikmaakte van een Suzuki Wagon R met het kenteken [kenteken] .
6.3.4.3.7.
Uitbetaling
Uit een inbeslaggenomen telefoon is gebleken dat [naam 42] op 26 juli 2017 whatsappgesprekken heeft gevoerd met [medeverdachte 14] en op 27 juli en 28 juli 2017 met zijn zoon, [naam 41] . Op 26 juli 2017 laat [medeverdachte 14] aan [naam 42] weten dat ze op ‘ [bijnaam] ’ moeten wachten. De volgende ochtend, op 27 juli 2017, zegt [medeverdachte 14] tegen [naam 42] dat ze nog moeten wachten. [naam 42] reageert met: “Als maar komt [bijnaam] moet wel snel verdelen”. Diezelfde dag zegt [naam 42] tegen [naam 41] onder meer: “Wacht nog steeds op mijn ten”, “Hij zei ik hit je was vanmiddag ben dag kwijt met storten” en “Wordt direct afgehaald volgende dag”. Hierop stuurt [naam 41] : “2 broden moet je krijgen toch in plaats van 1” en “Zal cap wel even vragen of die al loon gehad heeft”. [naam 42] vraagt vervolgens om 19.50 uur: “Eindigt zijn nummer met 75”, wat door [naam 41] wordt bevestigd.
Om 19.52 uur stuurt [naam 42] het volgende whatsappbericht naar het telefoonnummer van [verdachte] (*5975): “Cuzz, bel mij even?”. Hierop belt het nummer van [verdachte] (*5975) om 19.54 uur uit naar het telefoonnummer van [naam 42] .
De volgende dag praten [naam 42] en [naam 41] over ‘afstorten’ bij verschillende machines. [naam 41] vraagt: “Klopt het met 5?”, waarop [naam 42] antwoordt: “Onder de 15 blijven was het altijd”. Hierop antwoordt [naam 41] : “Doe ik 2 keer hier. 2 keer ypenburg”. Enkele minuten later stuurt [naam 41] een screenshot van een gesprek tussen hem en een persoon met de contactnaam ‘ [contactnaam] ’. [naam 41] vraagt aan ‘ [contactnaam] ’: “Vroeger was 15 melding hoorde net vanaf 5. Klopt dat?”. Hierop antwoordt ‘ [contactnaam] ’: “Klopt. Dan zit je goed. Nog even gecheckt. Dacht ook 5, maar is nog altijd 15. Dus nog worrie. Anders melding FIOD ivm witwassen”.
Uit bankgegevens van [naam 42] en zijn echtgenote, [naam 14] , blijkt dat er op
27 juli 2017 in contanten € 1.000,- werd gestort op de rekening van [naam 14] en dat dit vervolgens werd doorgeboekt naar [naam 42] . Op 28 juli 2017 werd er op de bankrekening van [naam 41] € 10.000,- in contanten gestort en doorgeboekt naar de rekening van [naam 42] . Op 28 juli 2017 werd er eveneens € 10.000,- in contanten gestort op de rekening van [naam 42] . De € 20.000,- werd vervolgens overgeboekt naar een Turkse bankrekening van [naam 42] .
6.3.4.4.
De rol van [medeverdachte 14]
Met de rechtbank stelt het hof op basis van de bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte 14] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord op [slachtoffer 23] , zoals aan hem primair is ten laste gelegd.
[medeverdachte 14] heeft de opdracht tot de liquidatie van [slachtoffer 23] vanuit een Turkse criminele organisatie aangenomen. Hij heeft voor de liquidatie een A4’tje met daarop een foto van [slachtoffer 23] en diens persoonsgegevens voorhanden gehad. Hij heeft dat aan [kroongetuige] getoond en de opdracht tot liquidatie bij hem uitgezet. Hij heeft aan [kroongetuige] de opdracht gegeven om contact te leggen met [slachtoffer 23] . Ook heeft hij de opdracht gegeven om samen met [verdachte] in Delft een vuurwapen op te halen voor de liquidatie. Na de liquidatie van [slachtoffer 21] (zaaksdossier Breuk) is [medeverdachte 14] samen met [verdachte] druk gaan zetten op [kroongetuige] om de liquidatie van [slachtoffer 23] uit te voeren. Na de liquidatie van [slachtoffer 23] heeft [medeverdachte 14] contact gehad met [naam 42] over het afstorten van geld dat voor de liquidatie van [slachtoffer 23] is (of zou worden) betaald. Gelet op het tijdstip en de inhoud van de tapgesprekken, bezien in onderling verband en samenhang met de andere onderzoeksbevindingen, kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat die gesprekken zien op betalingen voor de liquidatie.
[medeverdachte 14] heeft dus de opdracht tot deze moord aangenomen, hij heeft informatie over het slachtoffer verzameld, voorhanden gehad en gedeeld, hij heeft via [kroongetuige] ervoor gezorgd dat er contact met [slachtoffer 23] werd gelegd en hij heeft gezorgd voor een wapen voor de moord. Hij heeft daarmee de andere betrokkenen aangestuurd, wat ook blijkt uit de druk die hij heeft uitgeoefend op [kroongetuige] .
Kort nadat [kroongetuige] zich had teruggetrokken (door voor te wenden dat hij met [naam 24] door de politie was aangehouden) en geen contact meer had met [medeverdachte 14] , heeft de liquidatie van [slachtoffer 23] niettemin plaatsgevonden, onder meer als gevolg van bemoeienis van [verdachte] , die deel uitmaakte van de criminele organisatie van [medeverdachte 14] . Ten slotte is in dit verband ook van belang dat [medeverdachte 14] ook betrokken is geweest bij de betalingen voor de moord, wat zijn wezenlijke rol onderstreept en waaruit het hof afleidt dat de terugtrekking door [kroongetuige] de rol van [medeverdachte 14] niet heeft veranderd en dat hij ( [medeverdachte 14] ) daarbij betrokken is gebleven.
Zoals hiervoor al is overwogen, acht het hof de verklaring van [kroongetuige] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Dat geldt ook voor zijn verklaring over de strafbare betrokkenheid van [medeverdachte 14] , aangezien ook deze op belangrijke punten wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen. Dat [kroongetuige] in zijn kluisverklaring heeft aangegeven dat hij pas
nabovengenoemde ontmoeting bij de [winkel] van [medeverdachte 14] hoorde dat [slachtoffer 23] dood moest, terwijl hij in latere verklaringen heeft verklaard dat hij al
vóórdeze ontmoeting moet hebben geweten dat het de bedoeling was om [slachtoffer 23] te liquideren, maakt dit niet anders.
[kroongetuige] heeft vaker benoemd dat hij soms moeite heeft om bepaalde feiten en omstandigheden ten opzichte van elkaar goed in de tijd te plaatsen. Deze discrepantie tussen de kluisverklaring en de latere verklaringen doet niets af aan de wezenlijke belastende punten uit de verklaringen van [kroongetuige] die bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen. Het hof gebruikt dus ook de verklaringen van [kroongetuige] over de rol van [medeverdachte 14] voor het bewijs.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen in ieder geval [medeverdachte 14] , [verdachte] en een of meer andere betrokkenen bij de liquidatie, waarbij de bijdrage van [medeverdachte 14] van zodanig gewicht is dat van medeplegen kan worden gesproken. Dat [medeverdachte 14] gehandeld heeft met voorbedachte raad is evident. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan om [slachtoffer 23] van het leven te beroven kon worden afgezien. Dit alles maakt dat het primair aan [medeverdachte 14] ten laste gelegde medeplegen van moord wettig en overtuigend bewezen is.
6.3.4.5.
De rol van [verdachte]
Met de rechtbank stelt het hof op basis van de bewijsmiddelen vast dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord op [slachtoffer 23] , zoals aan hem ten laste is gelegd onder 4 primair. Hij heeft nauw en bewust samengewerkt met anderen en door zijn aansturende rol een bijdrage van voldoende gewicht aan de moord op [slachtoffer 23] geleverd om van medeplegen te kunnen spreken.
[verdachte] heeft samen met [kroongetuige] in Delft een vuurwapen bestemd voor de liquidatie van [slachtoffer 23] opgehaald en dat overgedragen aan [kroongetuige] . Hij heeft er dus voor gezorgd dat [kroongetuige] daadwerkelijk over een wapen voor de moord kwam te beschikken. Dat [kroongetuige] zich aan de moord heeft onttrokken vóór de uitvoering en dat het aan [kroongetuige] verstrekte wapen uiteindelijk niet voor de moord is gebruikt, neemt niet weg dat uit dit handelen van [verdachte] (al) blijkt dat hij het opzet had op de moord op [slachtoffer 23] en zich heeft beziggehouden met de organisatie daarvan.
[verdachte] is vervolgens in opdracht van [medeverdachte 14] druk gaan uitoefenen op [kroongetuige] , een van de door [medeverdachte 14] aangewezen uitvoerders, om de liquidatie uit te voeren.
Nadat [kroongetuige] zich naar eigen zeggen had onttrokken aan de uitvoering van de liquidatie en was vertrokken, is de bemoeienis van [verdachte] doorgegaan. Kort vóórdat de liquidatie werd uitgevoerd, is [verdachte] voor informatie over [slachtoffer 23] (met anderen) naar de woning van
[getuige 4] gegaan. Dat hij daar, zoals de verdediging heeft opgemerkt, wellicht alleen informatie heeft gekregen die (ook) openbaar en algemeen beschikbaar was (via Facebook) maakt niet dat het bezoek aan de vader van [kroongetuige] anders geduid zou moeten worden. Dat het bezoek uitsluitend zou zijn geweest in verband met een andere criminele activiteit die [verdachte] met [getuige 4] aan het plannen was (een overval op een parenclub), acht het hof niet aannemelijk geworden. Het hof wijst in dit verband op het moment van het inwinnen van de inlichtingen: vlak nadat [kroongetuige] zich had onttrokken aan de uitvoering van de moord en vlak vóór de daadwerkelijke uitvoering. De uitleg van [verdachte] over het bezoek wordt bovendien op geen enkele wijze ondersteund.
Zeer kort nadat de liquidatie had plaatsgevonden, was [verdachte] bij de plaats delict om daar de stand van zaken op te nemen en door te geven aan [medeverdachte 14] . Ongeveer twintig minuten na de liquidatie reed hij in de auto van zijn moeder tot vlak bij de plaats delict, om vervolgens de rotonde rond te rijden en rechtsomkeert te maken. Het hof acht de verklaring van [verdachte] dat hij daar is gaan kijken maar niet wist wat er gaande was, mede in het licht van wat hiervoor al is vastgesteld, niet geloofwaardig.
Tot slot stelt het hof in dit verband vast dat [verdachte] na de liquidatie betaald is, of in ieder geval betaald zou worden voor zijn werkzaamheden (‘loon’). Op het moment dat
[naam 42] en [naam 41] praten over het afstorten van geld en zich afvragen of ‘Cap’ al ‘loon’ heeft gehad, zoekt [naam 42] contact met [verdachte] . Het hof leidt hieruit af dat met ‘Cap’ [verdachte] wordt bedoeld. Gelet op het tijdstip en de inhoud van de tapgesprekken, bezien in onderling verband en samenhang met de andere onderzoeksbevindingen, kan het niet anders dan dat de gesprekken zien op betalingen voor de liquidatie van [slachtoffer 23] .
De verdediging van [verdachte] heeft aangevoerd dat [kroongetuige] zodanig ongeloofwaardig heeft verklaard over zijn eigen rol bij de liquidatie, dat de voor [verdachte] belastende elementen uit zijn verklaring evenmin geloofwaardig zijn. Bovendien zou sprake zijn van tegenstrijdigheden in de verklaring van [kroongetuige] , die ook maken dat zijn verklaring niet bruikbaar is voor het bewijs.
Zoals hiervoor in de bewijsoverwegingen al is overwogen, acht het hof de verklaring van
[kroongetuige] betrouwbaar. Dat geldt ook voor de strafbare betrokkenheid van [verdachte] . De verklaring van [kroongetuige] wordt ook op dit onderdeel op belangrijke punten bevestigd door andere bewijsmiddelen. Dat geldt in het bijzonder voor het bezoek van [verdachte] aan de vader van [kroongetuige] waarover [kroongetuige] heeft verklaard.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen in ieder geval [verdachte] en [medeverdachte 14] en een of meer andere betrokkenen bij de liquidatie, waarbij de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen. Dat bij [verdachte] sprake was van voorbedachte raad om [slachtoffer 23] van het leven te beroven is evident. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien. Dit alles maakt dat het primair aan [verdachte] ten laste gelegde medeplegen van moord wettig en overtuigend is bewezen.
6.3.4.6.
De rol van [medeverdachte 13]
Het hof zal [medeverdachte 13] vrijspreken van wat aan hem ten laste is gelegd in het deelonderzoek Langenhorst. Net zoals de rechtbank acht het hof aannemelijk dat [medeverdachte 13] een van de personen is geweest tussen enerzijds de (onbekend gebleven) opdrachtgever van de liquidatie van [slachtoffer 23] en anderzijds [medeverdachte 14] , die de liquidatieopdracht heeft aangenomen. Het dossier bevat op zijn minst sterke aanwijzingen dat het contact tussen de opdrachtgever en [medeverdachte 14] mede via [medeverdachte 13] tot stand is gekomen. Maar om strafbare betrokkenheid van [medeverdachte 13] vast te stellen, zoals die door het openbaar ministerie ten laste is gelegd, moet voldoende duidelijk zijn welke rol [medeverdachte 13] feitelijk heeft gespeeld, wat niet het geval is.
Uit het dossier blijkt niet meer dan dat [medeverdachte 13] een tussenschakel is geweest bij het contact tussen de opdrachtgever van de liquidatie van [slachtoffer 23] en [medeverdachte 14] . Een feitelijke invulling van de wijze waarop hij als tussenpersoon heeft gefungeerd ontbreekt echter. Het openbaar ministerie heeft erop gewezen dat [kroongetuige] heeft verklaard dat er op 18 mei 2017 een ontmoeting in Leiden is geweest waarbij [medeverdachte 13] , een Turkse man, die door [kroongetuige] later is herkend als [medeverdachte 19] , en [kroongetuige] aanwezig waren. Tijdens die ontmoeting zou [medeverdachte 13] [kroongetuige] tegenover de Turkse man hebben aangewezen als degene die de liquidatie op [slachtoffer 23] zou gaan uitvoeren. Of [medeverdachte 13] daarbij een rol had, laat staan welke, is niet aan de orde geweest of anderszins gebleken. Daarnaast zou [medeverdachte 13] enkele malen bij [kroongetuige] hebben geïnformeerd hoe het ervoor stond met de voorgenomen liquidatie. Zoals is overwogen in het zaaksdossier Breuk, zou hij na de moord op [slachtoffer 21] hebben gevraagd of ‘ [slachtoffer 23] gedaan’ was. Dit wijst er echter eerder op dat [medeverdachte 13] van de feitelijke gang van zaken en de voortgang van de voorbereidingen en de uitvoering juist geen weet had, dan dat hij daarbij een rol (van enige betekenis) zou hebben gehad. Ten slotte is in dit verband van belang dat [medeverdachte 13] (als ‘ [bijnaam] ’) ook betrokken lijkt te zijn geweest bij het ontvangen van geld voor de liquidatie. Maar uit het dossier blijkt niet voor welke specifieke rol [medeverdachte 13] dat geld dan zou ontvangen.
Dit betekent het volgende voor het tenlastegelegde.
Er zijn in het dossier onvoldoende aanwijzingen dat [medeverdachte 13] de liquidatie van [slachtoffer 23] heeft medegepleegd. Een bijdrage van voldoende gewicht van de zijde van [medeverdachte 13] is niet komen vast te staan. Datzelfde geldt voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 13] en de andere verdachten van de uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 23] . Daarom zal [medeverdachte 13] van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Voor het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van het uitlokken van de moord op [slachtoffer 23] geldt dat niet is gebleken dat [medeverdachte 13] enige van de in de tenlastelegging genoemde uitlokkingsmiddelen (giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen) aan de plegers van de liquidatie van [slachtoffer 23] in het vooruitzicht heeft gesteld. Evenmin is gebleken dat hij een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan het in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen uitlokken van de liquidatie. Om die reden wordt [medeverdachte 13] ook vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van uitlokking.
Meer subsidiair is ten laste gelegd dat [medeverdachte 13] (tezamen en in vereniging) medeplichtig zou zijn geweest aan de moord op [slachtoffer 23] , door al dan niet met een ander of anderen daarvoor opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen of behulpzaam te zijn geweest door auto’s, wapens of munitie aan de plegers van de liquidatie te verstrekken. Daarvan is echter niet gebleken. [medeverdachte 13] wordt dus ook vrijgesproken van het meer subsidiair tenlastegelegde.
Ten overvloede overweegt het hof nog dat – zoals hiervoor al is gezegd – uit de feitelijke handelingen van [medeverdachte 13] zoals die naar voren komen uit het dossier en ook zijn benadrukt door het openbaar ministerie, misschien kan blijken dat [medeverdachte 13] de opdrachtgever al dan niet rechtstreeks in contact heeft gebracht met [medeverdachte 14] als de opdrachtnemer van de liquidatie. In dat licht zou wellicht ook een eventuele betaling aan [medeverdachte 13] kunnen worden gezien. Het in contact brengen van de opdrachtgever met de opdrachtnemer is echter niet in de tenlastelegging als een van de verwijtbare gedragingen opgenomen. Daarbij komt dat, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, in dit verband mogelijk ook sprake is van strafbare medeplichtigheid aan het uitlokken van de moord op [slachtoffer 23] , welke variant niet aan [medeverdachte 13] is ten laste gelegd.
Op de rol van [medeverdachte 13] in dit zaakdossier wordt overigens ook nog ingegaan bij de bespreking van de criminele organisatie.
6.3.4.7.
De rol van [medeverdachte 19]
Net zoals de rechtbank zal het hof [medeverdachte 19] vrijspreken van wat aan hem ten laste is gelegd in het deelonderzoek Langenhorst.
[kroongetuige] heeft verklaard dat een Turkse man, die hij heeft herkend als [medeverdachte 19] , aanwezig is geweest tijdens een ontmoeting met [medeverdachte 14] , [medeverdachte 13] en hemzelf in een parkje in Leiden op 18 mei 2017. [medeverdachte 13] zou hem ( [kroongetuige] ) toen hebben aangewezen als degene die [slachtoffer 23] ging “regelen” of “zou gaan doen”. Hieruit zou wellicht kunnen worden afgeleid dat [medeverdachte 19] op enige wijze betrokken was bij (de opdracht tot) het liquideren van [slachtoffer 23] . Om strafbare betrokkenheid van [medeverdachte 19] zoals die door het openbaar ministerie ten laste is gelegd vast te stellen, moet voldoende duidelijk zijn welke rol hij feitelijk heeft gespeeld. Bewijsmiddelen waaruit een feitelijke invulling van de wijze waarop [medeverdachte 19] betrokken is geweest naar voren komt, ontbreken echter.
6.3.5.Criminele organisatie (140 SR)
6.3.5.1.
De criminele organisatie
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
Het hof hanteert het volgende juridisch kader. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie heeft samengewerkt met, althans bekend is geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is
(zie HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van meer misdrijven (zie HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (zie HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in de diverse deelonderzoeken en wat daarover in het kader van de verschillende deelonderzoeken is overwogen, en ook op grond van de aanvullende bewijsmiddelen over de criminele organisatie en bijlage 3 bij dit arrest (veredelingen en identificaties) komt het hof tot de conclusie dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende meer dan een jaar in wisselende samenstelling maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie.
Sleutelfiguur van de criminele organisatie was [medeverdachte 14] . Hij organiseerde liquidaties en maakte daarvoor gebruik van personen uit zijn netwerk. Veel van die personen waren op een of andere manier verbonden met motorclub Caloh Wagoh. Toch kan Caloh Wagoh niet met de criminele organisatie worden vereenzelvigd. Aan de criminele organisatie werd ook deelgenomen door personen die niet of nauwelijks met Caloh Wagoh te maken hadden. Andersom was niet elk lid van Caloh Wagoh bij de activiteiten van de criminele organisatie betrokken.
De opdrachten tot liquidatie werden verstrekt door meerdere opdrachtgevers. Drie van de vijf in het dossier Eris behandelde moordonderzoeken zijn uitgevoerd in opdracht van één organisatie. Vanuit diezelfde organisatie zijn ook tal van opdrachten verstrekt tot het vermoorden van andere personen. Deze opdrachten hebben niet geleid tot voltooide liquidaties, maar wel tot voorbereidingen dan wel pogingen daartoe. Ook is er opdracht gegeven tot het beschieten van een huis in Doorn.
Het contact met die organisatie werd onderhouden via PGP-telefoons met de accountnamen ‘The wizzard’ en ‘B.I.G’. Zowel bij [medeverdachte 2] als [medeverdachte 4] gaat het om meerdere berichten over liquidaties die door hen zijn (door)gestuurd aan [medeverdachte 14] in de periode dat zij over het account ‘The wizzard’ of ‘B.I.G’ beschikten. Er was sprake van een duurzame samenwerking met [medeverdachte 14] . Om die reden maken de personen uit de organisatie van de opdrachtgever die regelmatig contact hadden met [medeverdachte 14] ook deel uit van de criminele organisatie rondom [medeverdachte 14] .
De moorden op [slachtoffer 23] (deelonderzoek Langenhorst) en [slachtoffer 4] (deelonderzoek Lis) zijn uitgevoerd in opdracht van anderen. [medeverdachte 14] zorgde bij alle liquidaties voor teams die de liquidaties of daarmee samenhangende opdrachten gingen uitvoeren.
Veelzeggend over het professionele karakter van de criminele organisatie zijn de woorden van [medeverdachte 14] tegen [medeverdachte 2] in februari 2017 over de overname van de liquidatiewerkzaamheden van [medeverdachte 17] : “Ik zei geef die bv over”. In
december 2017 spraken [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] over het verder professionaliseren van hun organisatie, de taakverdeling en de vergroting van de efficiëntie van hun bedrijfsplan in 2018.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen, valse kentekenplaten en lokkers, zoals in de afzonderlijke deelonderzoeken bewezen is verklaard. Verder werden wapens en auto’s ten behoeve van liquidaties verborgen in een loods in Mijdrecht en werden wapens ingebouwd in elektronische apparatuur. Ook werden er bij liquidaties gebruikte auto’s in brand gestoken.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt al uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Hierbij roept het hof in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk en daarmee door de organisatie gewild gevolg dat ook overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan. Een aantal delicten wordt niet in de tenlastelegging genoemd als doel van de organisatie, maar het plegen daarvan kan wel bijdragen aan het verwezenlijken van het in de tenlastelegging genoemde doel van de organisatie. Zo is het gebruik van gestolen auto’s en kentekenplaten en het in brand steken van auto’s na een liquidatie bedoeld om de opsporing van de daders te bemoeilijken. Daardoor kan de organisatie haar activiteiten voortzetten.
6.3.5.2.
De deelnemers aan de criminele organisatie
Het hof hanteert hierbij het volgende juridisch kader. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is slechts sprake als de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband; en
een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel deze gedragingen ondersteunt.
In het bestanddeel ‘deelneming aan’ een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht ligt ook een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (zie HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1998:ZD0858). Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (zie HR 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651). Niet is vereist dat een deelnemer weet hoe de organisatie is samengesteld. 6.3.5.2.1.
De rol van [verdachte]
De verdediging van [verdachte] heeft geconcludeerd tot vrijspraak voor dit feit, omdat [verdachte] van de onderliggende feiten moet worden vrijgesproken. De verdediging meent dat er ook geen reden is om aan te nemen dat [verdachte] buiten de vermeende feiten om lid was van een criminele organisatie.
Het hof volgt de verdediging hierin niet. Dat [verdachte] heeft behoord tot de criminele organisatie en dat hij wist dat de organisatie het plegen van liquidaties en aanverwante misdrijven tot oogmerk had, volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam uit wat hiervoor is overwogen in de deelonderzoeken Arford en Langenhorst. Ook heeft het hof de aanvullende overwegingen zoals hiervoor opgenomen en de bewijsmiddelen over de criminele organisatie in zijn oordeel betrokken. [verdachte] heeft voor zover hier nog van belang verklaard dat hij wapens heeft verborgen in elektronische apparatuur.
Het hof acht bewezen dat [verdachte] in de periode van 1 maart 2017 (deelonderzoek Arford) tot en met 21 november 2018 (toen in Eris verdachten zijn aangehouden en doorzoekingen zijn gedaan) heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. [verdachte] heeft als deelnemer aan de voorbereiding van de liquidaties van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] en als medepleger van de liquidatie van [slachtoffer 23] een belangrijke bijdrage geleverd aan de doelstelling van de criminele organisatie. Dat de opdrachtgever voor de liquidatie van [slachtoffer 23] een andere was dan die voor de voorgenomen liquidaties van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 5] is niet relevant. Niet vereist is dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
[verdachte] is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten in de deelonderzoeken Barbera en Mus, maar de bewijsmiddelen in die zaken dragen wel bij aan het oordeel van het hof dat sprake was van een criminele organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.