Uitspraak
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Vaststaande feiten
45 m², een carport van 30 m² en een aanbouw van 14 m².
3.Geschil
- of de waarde van de onroerende zaken per de waardepeildatum te hoog is vastgesteld,
- of de heffingsambtenaar ten onrechte heeft nagelaten om alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen,
- of het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel en artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ in de bezwaarfase zijn geschonden.
Beoordeling van het geschil
[naam2] (taxateur). In de taxatiematrix wordt aan de hand van een vergelijking met drie referentiewoningen geconcludeerd tot een waarde van € 194.000. Het Hof acht de door de heffingsambtenaar gehanteerde referentiewoningen ( [adres3] 52, [adres1] 27 en [adres4] 1) voldoende geschikt voor de onderbouwing van de gezochte waarde. De woning [adres3] 52 beschikt over een vergelijkbare wooninhoud (398 m³ versus
382 m³) en een vergelijkbaar kaveloppervlak (1.355 m² versus 1.514 m²), is afkomstig uit nagenoeg hetzelfde bouwjaar (1925 versus 1921) en is van hetzelfde woningtype (beide vrijstaand) als de onroerende zaak. Ook beschikt deze woning – evenals de onroerende zaak – over een aantal bijgebouwen. De referentiewoning [adres4] 1 is eveneens voldoende vergelijkbaar met de onroerende zaak, gezien de vergelijkbare wooninhoud (332 m³ versus 382 m³), het woningtype (beide vrijstaand) en de ligging op korte afstand van de onroerende zaak (ongeveer 350 meter). Ook het object [adres1] 27 is voldoende vergelijkbaar met de onroerende zaak, gezien het bouwjaar (1925 versus 1921), het aantal bijgebouwen, het woningtype (beide vrijstaand) en de ligging op korte afstand van de onroerende zaak (ongeveer 250 meter). In de matrix zijn de onderlinge verschillen in primaire en secundaire objectkenmerken vermeld tezamen met de resulterende waardering van de onderscheiden onderdelen, transactieprijs en -datum en taxatiewaarde. Op grond hiervan acht het Hof alle drie de referentiewoningen bruikbaar voor de beoordeling van de gezochte waarde.
170 meter van de RSG gelegen is – wordt ondervonden, nu ook langs die woning een fietsroute richting de RSG loopt. De onroerende zaak ligt weliswaar dichter bij de RSG (ongeveer
60 meter) en grenst aan de achterzijde aan een fietspad (hetgeen volgens belanghebbende voor meer overlast zou zorgen), maar direct grenzend aan het perceel van de [adres1] 27 is – zo heeft de heffingsambtenaar toegelicht – de gemeenteopslag gelegen. Belanghebbendes stelling dat er geen overlast van deze gemeenteopslag uitgaat omdat deze slechts beperkt wordt gebruikt, acht het Hof zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – niet aannemelijk. In de niet meer dan beperkte overlast van de RSG voor de onroerende zaak ziet het Hof onvoldoende aanleiding voor een lagere liggingsscore dan een ’goede ligging’ (4) zoals die is toegekend aan de [adres1] 27, zodat een eventuele waardedruk als gevolg hiervan voldoende is verdisconteerd in de onderlinge waardeverhouding. Het Hof is derhalve van oordeel dat de heffingsambtenaar de betere ligging van de woning in de matrix heeft onderbouwd met het vergelijkingsobject [adres1] 27.
- de buitenmuur enkelsteens is,
- de bovenverdieping een geringe hoogte heeft en maar gedeeltelijk als vliering kan worden gebruikt,
- er water in de kruipruimte is,
- de zijgevel bol loopt,
- het kozijn van de – in de garage gelegen – slaapkamer verrot is,
- de badkamer oud is en in slechte staat (slecht kitwerk en losliggende tegelvloer) verkeert,
- de hemelwaterafvoer bij de achterdeur lekt,
- de carport/ overkapping en schuur zich in slechte staat bevinden,
- de schuren asbest dakbedekking hebben.
[adres3] 52, waarbij met een zeer vergelijkbare wooninhoud en gelijke scores voor secundaire objectkenmerken met een nagenoeg gelijk eenheidsprijs van € 150/m³ is gerekend. Hetgeen belanghebbende overigens aanvoert doet aan het vorenstaande niet af.
[naam2] (taxateur). In de taxatiematrix wordt aan de hand van een vergelijking met drie referentiewoningen geconcludeerd tot een waarde van € 192.000. Het Hof acht de door de heffingsambtenaar gehanteerde referenties ( [adres5] 19, [adres6] 53 en [adres4] 1) geschikt om als vergelijking te dienen. [adres5] 19 heeft een voldoende vergelijkbaar bouwjaar (1954 versus 1931), [adres6] 53 is afkomstig uit een goed vergelijkbaar bouwjaar (1939 versus 1931) en [adres4] 1 is op korte afstand van de onroerende zaak gelegen (ongeveer 270 meter), terwijl de verschillen in woninginhoud
(332 m³ tot 540 m³) bruikbaar zijn voor de bepaling van de opstalwaarde van de woning. Daarnaast zijn de onroerende zaak en vergelijkingsobjecten alle van hetzelfde woningtype (vrijstaand). In de matrix zijn de onderlinge verschillen in primaire en secundaire objectkenmerken vermeld tezamen met de resulterende waardering van de onderscheiden onderdelen, transactieprijs en -datum en taxatiewaarde. Op grond hiervan acht het Hof alle drie de referentiewoningen bruikbaar voor de beoordeling van de gezochte waarde.
[adres7] 30-B en [adres2] 2-4. Volgens belanghebbende gaat er van deze bodemvervuiling imagoschade uit, hetgeen een negatieve invloed op de waarde heeft.
‘voldoende’ (3) kwaliteits-, onderhouds- en doelmatigheidsscore is uitgegaan. Daartoe wijst belanghebbende op de volgende – volgens hem – waardedrukkende omstandigheden:
- de toegang tot de achterzijde van het perceel is te nauw om bereikbaar te zijn met (bijvoorbeeld) een auto,
- er is geen garage bij de onroerende zaak aanwezig,
- er is geen dak- en muurisolatie aanwezig,
- op de gehele onderverdieping is enkel glas aanwezig,
- de badkamer is oud en er is sprake van ernstige schimmelvorming.
€ 200.000 (waarvan € 120.000 voor het zelfstandige woondeel en € 80.000 voor het zelfstandige winkeldeel). Belanghebbende heeft weliswaar terecht gewezen op het feit dat het woon- en winkeldeel bij dit vergelijkingsobject (anders dan bij de onroerende zaak) afzonderlijk van elkaar te gebruiken zijn, maar dit maakt naar ’s Hofs oordeel niet dat dit object in het voorliggende geval niet bruikbaar is om als vergelijking te dienen. De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof geloofwaardig toegelicht dat er in [plaats1] rond de waardepeildatum geen woon-/winkelpanden verkocht zijn, waarbij het woon- en winkeldeel onzelfstandige onderdelen zijn. Nu [adres7] 31 wat betreft het bouwjaar (beide 1935), de inhoud van het woondeel (280 m³ versus 351 m³) en de oppervlakte van het winkeldeel (155 m² versus 280 m²) voldoende vergelijkbaar is met de onroerende zaak, kon de heffingsambtenaar dit vergelijkingsobject in de waardering betrekken.
[adres2] 2-4, alsmede vanwege de bouw van elf nieuwbouwwoningen tegenover de onroerende zaak. Onder 4.17. en 4.18 (ten aanzien van de nieuwbouwwoningen), alsmede 4.23. en 4.24. (ten aanzien van de bodemverontreiniging) heeft het Hof reeds geoordeeld dat het niet aannemelijk acht dat van deze omstandigheden waardedruk uitgaat. Temeer nu de onroerende zaak verder van de betreffende locaties is gelegen en in de taxatiematrix een slechtere liggingsscore voor de onroerende zaak dan voor de vergelijkingsobjecten is gehanteerd (C versus B1 bij de vergelijkingsobjecten), komt het Hof tot hetzelfde oordeel. Dat de onroerende zaak deels in gebruik is als winkel, maakt dit oordeel niet anders.
8 juli 2014, nr. 436935, St 20.210, ziet het Hof ervan af de Staat in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen.
5.Griffierecht en proceskosten
6.Beslissing
mr. J. Hollander als griffier.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).