Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De vorderingen in hoger beroep
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
heeft verdiend”. Het bezwaar van [appellant] richt zich op de cursiveerde woorden omdat omzet niet gelijk staat aan winst, aldus [appellant] . Ook dit bezwaar gaat op en in plaats van “
heeft verdiend”dient deze zinsnede te worden gelezen als “
heeft omgezet”. Voor het overige zijn geen bezwaren aangevoerd tegen de feitenvaststelling en zal het hof daarvan uitgaan. Grief 1 slaagt daarmee deels.
maximaal5 respectievelijk 9 eurocent per pashouder duurder - dan wel moet [appellant] zich (onmiddellijk voorafgaand aan het toebrengen van de schade) bewust zijn geweest van het roekeloze karakter daarvan. Het hof verenigt zich met hetgeen de kantonrechter in de rechtsoverwegingen 4.2-4.9 van het bestreden vonnis heeft overwogen en maakt deze tot de zijne. Dat [appellant] niet bekend zou zijn met de marge van [naam2] is overigens onjuist. De kantonrechter heeft in 4.4. overwogen dat zowel op de factuur van [naam2] aan [naam3] van 30 januari 2016 als op de factuur van [BV1] aan [naam3] van 5 februari 2017 de prijs van € 0,20 per pashouder vermeld wordt (productie 21). Op beide facturen staat ook de paraaf van [appellant] . Daarmee staat de bekendheid van [appellant] vast.
Ten aanzien van het bestaan en de omvang van de schade gelden weliswaar in beginsel de gewone bewijsregels, maar daarbij is de rechter ingevolge art. 6:97 BW bevoegd de schade te begroten op de wijze die met de aard van deze schade in overeenstemming is of de schade te schatten indien deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld.’
In aanvulling op artikel 135, achtste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vordert een financiële onderneming een aan een natuurlijk persoon werkzaam onder haar verantwoordelijkheid uitgekeerde variabele beloning in ieder geval terug, indien die persoon: a. niet heeft voldaan aan passende normen inzake bekwaamheid en correct gedrag”.Op grond van art. 1:127 lid 1 Wft dient een financiële onderneming te beschikken ‘
over procedures en criteria betreffende de toepassing’van claw-back, niet alleen betreffende de toepassing van artikel 1:126 Wft maar ook de in ‘
het (…) derde lid van dit artikel(art. 1:127 Wft dus, hof)
bedoelde bevoegdheden’. Ten aanzien van de hoogte van de terugvordering is in de wetsgeschiedenis opgenomen dat deze afhankelijk is van de mate waarin de genoemde normen zijn overschreden en de omstandigheden van het specifieke geval (MvT, Kamerstukken II 2013/14, 33964, 3, p. 22). Alle gevallen laten een ruime beoordelingsruimte aan de onderneming (MvT, Kamerstukken II 2013/14, 33964, 3, p. 40). Bij de beoordeling van de omvang van de schending en matiging zijn volgens de parlementaire geschiedenis onder meer de volgende indicatoren van belang: een screening voor het uitoefenen van een integriteitsgevoelige functie, de uitkomsten van een toetsing op geschiktheid of betrouwbaarheid door de toezichthouders en verdenking van strafrechtelijke feiten of strafrechtelijke vervolging (MvT, Kamerstukken II 2013/14, 33964, 3, p. 40-41).
Ik start met de Global Reward Policy uit 2015. Op de eerste plaats verwijs ik naar pagina 7 van de 15. Dit ziet niet op de claw back, maar op de variabele beloning. In de tweede alinea onder A staat: ‘Variable compensation can exist in the form of discretionary variable compensation, Collective Labour Agreement (CLA) based variable compensation and other types of variable compensation.’ Dat tweede is de prestatieclaim uit de cao. Hier staat gedefinieerd dat de prestatiebeloning moet worden gezien als een variabele beloning.
full or partial) reclaim (clawback)’. Maar wanneer het een volledige of een gedeeltelijke claw-back zal zijn, wordt niet geëxpliciteerd. Zoals ook van de zijde van de bank is aangegeven is in de wetsgeschiedenis weinig concreets te vinden wat meer duidelijkheid verschaft over hoe deze bevoegdheid daadwerkelijk zal worden uitgeoefend. Dit laat evenwel onverlet dat het op de weg van de bank had gelegen daar toch (in elk geval in zekere mate) invulling aan te geven en daarvan in het openbaar verantwoording te doen, zoals ook volgt uit het eerste lid van artikel 1:127 Wft.
dezelfde weging die je moet maken wanneer het ontslag of berisping moet zijn. Het is een weging van de hele zaak.” Op de vraag waarom van [appellant] 100% wordt teruggevorderd werd geantwoord omdat “
de bank is opgelicht en flink ook.” Daar waar [appellant] door de bank als hoofdverantwoordelijke voor de fraude is aangemerkt, zoals zij ter zitting aldus heeft onderstreept, miskent zij evenwel dat [appellant] de fraude heeft ontkend en de strafrechter zich daarover nog niet heeft uitgesproken. Desgevraagd hebben beide partijen ter zitting verklaard dat op de strafzaak niet behoeft te worden gewacht. Daarmee kan het hof dit verwijt van de bank niet wegen en moet dit worden verworpen.