ECLI:NL:GHARL:2022:10076

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
21-001547-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot doodslag en diefstal in Winterswijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Gelderland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren voor een poging tot doodslag op een medebewoner van een asielzoekerscentrum in Winterswijk, evenals voor meerdere diefstallen. De steekpartij vond plaats op 10 september 2021, waarbij het slachtoffer ernstig gewond raakte. Het hof heeft de feiten opnieuw beoordeeld en komt tot de conclusie dat de poging tot doodslag bewezen kan worden verklaard, maar het noodweerberoep van de verdachte niet aannemelijk is. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, maar het hof legt een lagere straf op van vier jaren, mede gebaseerd op vergelijkbare uitspraken van andere rechters. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal en opzetheling van een rugzak, waarvoor hij eveneens is veroordeeld. Het hof heeft de straffen gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de gevoelens van onveiligheid die dergelijke delicten in de samenleving veroorzaken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001547-22
Uitspraak d.d.: 30 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 8 april 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-244196-21 en 05-230611-21, tegen

[voor- en achternamen verdachte] ,

geboren op [geboortedatum verdachte] 1985 in [geboorteplaats en -land verdachte] ,
thans verblijvende in de P.I. Ter Apel.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor – kort gezegd – een poging tot doodslag op een medebewoner van het asielzoekerscentrum in Winterswijk, een poging tot diefstal, opzetheling van een rugzak en diefstal van een fiets veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van het voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het hof zich niet geheel kan verenigen met de bewijsoverwegingen van de rechtbank en het hof tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg –tenlastegelegd dat:
In de hoofdzaak met parketnummer 05-244196-21:
hij op of omstreeks 10 september 2021 te Winterswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hartstreek, althans het (boven)lichaam van die [naam slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de gevoegde zaak met parketnummer 05-230611-21:
1.
hij op of omstreeks 22 augustus 2021 te Winterswijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit een personenauto geld en/of goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen in die personenauto naar geld en/of goederen van zijn gading heeft gezocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Primair
hij op of omstreeks 22 augustus 2021 te Winterswijk, een rugzak, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
Subsidiair
hij op of omstreeks 26 augustus 2021 te Winterswijk, in elk geval in Nederland, een rugzak, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 15 augustus 2021 tot en met 26 augustus 2021 te Winterswijk, een fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
Subsidiair
hij op of omstreeks 26 augustus 2021 te Winterswijk, in elk geval in Nederland, een fiets, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze – in geval van bewezenverklaring – in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsmiddelen

In de hoofdzaak met parketnummer 05-244196-21:
De hierna te noemen bewijsmiddelen betreffen – tenzij anders vermeld – bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de politie Oost-Nederland, genummerd ON3R021087, onderzoeksnaam BRAVIS, opgemaakt door [naam verbalisant 1] , hoofdagent van politie Oost-Nederland, gesloten en getekend op 5 december 2021, doorgenummerde pagina’s 1-299.
1. een
proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [naam verbalisant 2] , brigadier van politie Oost-Nederland, als bijlage op
pagina’s 68-69, voor zover inhoudend – zakelijk weergegeven – als
relaas van verbalisant:
Op pagina 68:
Op 10 september 2021 om 17:23 uur ontving ik, samen met collega [naam verbalisant 3] , de opdracht om met spoed naar het asielzoekerscentrum Winterswijk te gaan in verband met een steekincident. Het slachtoffer zou ernstig bloeden. Wij kwam daar om 17:28 uur aan.
Ik zag dat de deur naar perceel Amstelstraat 5-7 openstond. Ik zag dat in die ruimte een manspersoon op de grond lag. Ik zag dat die man op zijn rug lag en een deels ontbloot bovenlichaam had. Twee personen zaten geknield bij deze man en één van deze personen drukte de ernstig bloedende wond dicht. Ik zag dat de man een steekwond had in de linker bovenzijde van zijn borst. Er gulpte dik bloed uit deze wond. Ik zag dat de man niet aanspreekbaar was, niet reageerde op aanroepen en pijnprikkels en waarschijnlijk geen ademhaling meer had.
Vervolgens heb ik met collega [naam verbalisant 3] het AED-apparaat aangesloten en in werking gesteld. Tegelijkertijd (17:30 uur) zijn wij gestart met het reanimeren van dit slachtoffer in afwachting van de ambulance. Nadat deze ter plaatse waren, is de reanimatie overgedragen. Op enig moment was zichtbaar dat het slachtoffer weer ademhaalde. Hij was niet aanspreekbaar. Het slachtoffer is met spoed overgebracht naar het ziekenhuis in Winterswijk.
Tijdens onze aanwezigheid in de ruimte werd door het aanwezige COA-personeel kenbaar gemaakt dat de verdachte zich op dit perceel zou bevindingen. De verdachte is aldaar door collega’s aangehouden.
Op pagina 69:
Volgens opgave van COA betrof het slachtoffer: [naam slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 1989.
Volgens opgave van COA betrof de verdachte: [voor- en achternamen verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] 1985.
2. de
verklaring van verdachte ter terechtzittingvan de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen,
van 25 maart 2022, in het bijzonder zoals weergegeven in het proces-verbaal betreffende de terechtzitting,
pagina 2 en 4, zakelijk weergegeven inhoudend:
Ik heb op 10 september 2021 in Winterswijk [naam slachtoffer 1] met een mes in het bovenlichaam gestoken.
3. de
verklaring van verdachte ter terechtzittingvan dit hof
van 16 november 2022, in het bijzonder zoals weergegeven in het proces-verbaal betreffende de terechtzitting, zakelijk weergegeven inhoudend:
Ik heb [naam slachtoffer 1] één keer in zijn hart gestoken en twee keer daaronder bij zijn heup.
4. een verslag van een deskundige, als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4⁰ van het Wetboek van Strafrecht, te weten een
letselrapportage door de heer E. Wannee, forensisch arts KNMG, BIG-nummer 49039350701, als bijlage gevoegd bij het aanvullend proces-verbaal van de politie Oost-Nederland inzake het onderzoek BRAVIS, welk aanvullend proces-verbaal op het voorblad is voorzien van het onderwerp 'Aanvullende rapporten' en het datumstempel 29 december 2021, voor het overige ongenummerd, bestaande uit een deel met betrekking tot een letselbeschrijving van 19 pagina’s
(hierna: letselbeschrijving)kennelijk gedateerd op 16 september 2021 en uit een deel met betrekking tot de beantwoording van gestelde vragen van 4 pagina’s
(hierna: beantwoording)kennelijk gedateerd op 16 december 2021, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op pagina 1 van 19 (letselbeschrijving):
Naam: [naam slachtoffer 1] , datum letselonderzoek: 16-09-2021, datum incident: 10-09-2021.
Samenvatting medische informatie: harttamponnade en uitgebreide bloeding in het mediastinum (grofweg de ruimte tussen longen en hart) door steekverwonding waarbij beschadiging van de linkerventrikel van de apex (hartpunt) waarvoor hemostase (toppen van de bloeding) middels sternotomie (openen van de borstkas). Top pneumothorax (klaplong) links waarvoor tijdelijk thoraxdrainage.
Op pagina 2 van 19 (letselbeschrijving):
[naam slachtoffer 1] is als gevolg van een steekverwonding in de hartstreek met spoed geopereerd, waarbij een bloeding in het mediastinum en in het hartzakje werd geconstateerd en een gedeeltelijke klaplong. Tevens werd een bloedstolsel aangetroffen rondom de lever.
Op pagina 4 van 19 (letselbeschrijving):
Lichaamsdeel: borst.
Beschrijving: op de borst, circa 6 cm onder de linker tepel en circa 6 cm. links van de middenlijn, bevindt zich een diagonaal georiënteerde, circa 13 mm lange scherpe niet-gehechte huidonderbreking. De maximale breedte bedraagt circa 4 mm, maar dat komt voornamelijk doordat de wond 'wijkt'. In een gebied van ongeveer 1,5 cm rondom deze wond bevindt zich een vaag begrensde geel verkleurde zone.
Soort: steekwond.
Gemelde toedracht bij het letsel: medische informatie van de behandelaar vermeldt dat dit letsel diep doorloopt tot aan de linkerhartkamer.
Op pagina 2 van 4 (beantwoording):
Het letsel op de borst in de hartstreek is zonder twijfel een steekletsel.
Met name het penetrerende letsel in het hart
(het hof begrijpt uit de letselbeschrijving hiervoor: in de hartstreek / het hartzakje)levert een groot risico op om snel te overlijden. Dit risico is groter naarmate het langer duurt voordat er levensreddend kan worden ingegrepen.
Op pagina 3 van 4 (beantwoording):
Het geconstateerde letsel kon in potentie dodelijk zijn. Bij een harttamponnade loopt er bloed in de ruimte tussen het hart en het omhullende hartzakje. Doordat dit bloed ruimte inneemt, kan het hart zich minder goed ontplooien en wordt feitelijk steeds meer samengedrukt. Bij een pneumothorax (klaplong) vindt een vergelijkbaar mechanisme plaats, doordat er lucht komt in de ruimte tussen long en het omhullende longvlies, waardoor de long zich minder goed kan ontplooien. Met name een harttamponnade heeft een grote kans op een dodelijke afloop als er niet zeer snel operatief wordt ingegrepen.
Gesteld kan worden dat de kans dat een steekwond in de hartstreek in de acute fase dodelijk verloopt aanzienlijk is. Ook is een risico aanwezig dat bij het steken bacteriën het lichaam in worden verplaatst, waardoor zich een infectie kan voordoen. Ook dat kan op deze plaats gevaarlijk zijn.
Het slachtoffer heeft veel geluk gehad dat de bloeding die de harttamponnade veroorzaakte kennelijk vanzelf is gestopt, voordat het hart echt zodanig in de verdrukking kon komen dat het niet meer zou functioneren.
In de gevoegde zaak met parketnummer 05-230611-21:
De hierna te noemen bewijsmiddelen betreffen – tenzij anders vermeld – bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de politie Oost-Nederland, genummerd PL0600-2021400270, opgemaakt door [naam verbalisant 4] , brigadier van politie Oost-Nederland, gesloten en getekend op 2 september 2021, doorgenummerde pagina’s 1-73.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1:
1. een
proces-verbaal aangifte, opgemaakt door [naam verbalisant 4] , brigadier van politie Oost-Nederland, als bijlage op
pagina’s 20-21, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als
verklaring van aangever [naam slachtoffer 2]:
Op pagina 20:
Ik woon in Winterswijk. Op 21 augustus 2021 hadden wij voor onze woning onze Renault Modus geparkeerd. Op 22 augustus rond 06:10 uur werd ik door mijn partner wakker gemaakt. Zij hoorde een portier van onze auto opengaan. Ik keek naar buiten en zag een licht getinte man in onze auto zitten. Ik ben vervolgens naar buiten gelopen en zag op de bijrijdersstoel een onbekende man zitten. Ik sprak die man aan, waarop hij uitstapte en wegliep in de richting van het asielzoekerscentrum.
De auto heeft geen schade, hij was waarschijnlijk niet afgesloten. Er is in het dashboardkastje gekeken, maar er wordt niets vermist. Op de videobeelden van mijn videodeurbel is te zien dat de man aan de auto voelt en dat het portier direct opengaat en dat hij plaatsneemt op de bijrijdersstoel. Ik stel de beelden ter beschikking voor het politieonderzoek.
2. een
proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [naam verbalisant 5] , brigadier van politie Oost-Nederland, als bijlage op pagina 29, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als
relaas van verbalisant:
Ik bekeek de beelden die door aangever [naam slachtoffer 2] aan de politie ter beschikking waren gesteld.
Ik zag dat het beelden waren die vanaf de woning gezien, de oprit en een deel van de openbare weg in beeld brachten.
De auto van aangever staat in beeld. Te zien is dat een persoon op 22 augustus 2021 om 06:10:14 uur naar de auto van aangever loopt en aan het rechterportier van de auto voelt. Dit portier is kennelijk niet afgesloten want de persoon opent het portier en stapt in de auto. De persoon die is ingestapt sluit het portier weer en blijft in de auto zitten. Te zien is dat de persoon de zonneklep naar beneden en omhoog doet en dat hij wat aan het rommelen is in de auto.
Om 06:11:20 uur is te zien dat aangever naar de auto toeloopt en gebaren maakt naar de persoon die in de auto zit. De persoon komt uit de auto en loopt weg.
3. een
proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar, opgemaakt door [naam verbalisant 6] , brigadier van politie Oost-Nederland, als bijlage op
pagina’s 36-37, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als
relaas van verbalisant:
De persoon op still 1
(het hof begrijpt uit de als bijlage 1 bij dit proces-verbaal gevoegde still in vergelijking met de schermafbeeldingen die als bijlage bij bewijsmiddel 2 zijn gevoegd: op de videobeelden van aangever [naam slachtoffer 2] )herken ik als [voor- en achternamen verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] 1985 in [geboorteplaats en -land verdachte] . Ik herken hem omdat ik hem gisteren heb aangehouden. Ik herken hem aan het totaalbeeld van zijn kenmerken, waaronder aan de stand van zijn linkerarm. Ik herkende hem onmiddellijk toen ik de still zag.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2Subsidiair:
1. een
proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [naam verbalisant 6] , brigadier van politie Oost-Nederland, als bijlage op
pagina’s 4-5, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als
relaas van verbalisant:
Op pagina 4:
Op 26 augustus 2021 bevond ik mij op de fiets in het park in Winterswijk. De mij ambtshalve bekende [voor- en achternamen verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] 1985 in [geboorteplaats en -land verdachte] kwam mij tegemoet fietsen. Ik zag dat [voor- en achternamen verdachte] een zwarte rugtas van hert merk Eastpak droeg. Ik heb [voor- en achternamen verdachte] aangehouden.
2. een
proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [naam verbalisant 7] , hoofdagent van politie Oost-Nederland, als bijlage op
pagina 13, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als
relaas van verbalisant:
Op 26 augustus 2021 was ik belast met noodhulp in Winterswijk. Ik hoorde dat collega [naam verbalisant 6] zojuist een verdachte had aangehouden ter zake heling van een fiets
(het hof begrijpt uit bewijsmiddel 1: verdachte [voor- en achternamen verdachte] in Winterswijk). Ik hoorde hem om een collega in een bus vragen. Hierop ben ik naar hem toegereden en heb ik de verdachte en de fiets in het dienstvoertuig geplaatst en overgebracht naar politiebureau in Winterswijk. Ik zag dat [voor- en achternamen verdachte] een zwarte rugtas van het merk Eastpak bij zich droeg. Ik zag dat er in een zijvak een zwarte pen zat met de naam [naam bedrijf] erop. Hierop ben ik naar de coördinator gelopen. Ik hoorde collega [naam verbalisant 4] zeggen dat er ook een inbraak had plaatsgevonden waarbij een zwarte Eastpak-rugtas was weggenomen. Ik hoorde dat collega [naam verbalisant 4] de aangever van de diefstal van de Eastpak-tas ging bellen. Ik hoorde haar aan de aangever vragen welke goederen er in de rugtas zaten. Ik hoorde dat er een zwarte pen in zou zitten met de naam [naam bedrijf] erop.
3. een
proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt door [naam verbalisant 8] , hoofdagent van politie Oost-Nederland, als bijlage op
pagina’s 18-19, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als
verklaring van getuige [naam slachtoffer 3]:
Op pagina 18:
In de nacht van 21 augustus 2021 op 22 augustus 2021 zijn bij mijn thuis een aantal spullen weggenomen. Bij deze diefstal is onder andere een rugtas weggenomen van het merk Eastpak. Ik begreep dat u een verdachte heeft aangehouden die een rugtas bij zich had die mogelijk van mij kan zijn.
De tas is van zwart van kleur. In het grootste vak zat een zwarte pen met daarop de naam '' [naam bedrijf] ''. De pen is van het bedrijf [naam bedrijf] waar ik werkzaam ben. Het is gebruikelijk dat als je werkt bij dit bedrijf, dat je in het bezit bent van zo’n pen. De pennen worden niet aan klanten of iets uitgedeeld.
U toont mij een zwarte rugtas
(het hof begrijpt uit de context en bewijsmiddelen 1 en 2: de rugtas die de aangehouden verdachte [voor- en achternamen verdachte] bij zich droeg). Ik kan u zeggen dat dit mijn rugtas is. Ik herken de tas aan de algehele staat. Ik gebruik de tas dagelijks en weet daarom goed hoe de rugtas eruitziet. U toon mij een zwarte pen met daarop de tekst '' [naam bedrijf] ''. Ik herken de pen van het bedrijf waar ik werkzaam ben. Deze pen zat in mijn rugtas.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3Primair:
1. een
proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [naam verbalisant 6] , brigadier van politie Oost-Nederland, als bijlage op
pagina’s 4-5, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als
relaas van verbalisant:
Op pagina 4:
Op 26 augustus 2021 bevond ik mij op de fiets in het park in Winterswijk. De mij ambtshalve bekende [voor- en achternamen verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] 1985 in [geboorteplaats en -land verdachte] kwam mij tegemoet fietsen. Ik hield [voor- en achternamen verdachte] staande en wilde zijn fiets controleren. Ik bevroeg het framenummer. Ik zag dat de fiets als gestolen geregistreerd stond. Daarop heb ik [voor- en achternamen verdachte] aangehouden.
2. een
proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt door [naam verbalisant 9] , hoofdagent bij politie Oost-Nederland, als bijlage op
pagina’s 59-64, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als
verklaring van verdachte:
Op pagina 60:
Vraag verbalisant: je bent op 26 augustus 2021 aangehouden. Wat kun je hierover zeggen?
Antwoord verdachte: Ik heb de fiets gepakt en ik ben daarmee gaan fietsen.
Vraag verbalisant: hoelang ben je in het bezit van deze fiets?
Antwoord verdachte: drie dagen.
Vraag verbalisant: hoe kom je aan die fiets?
Antwoord verdachte: de fiets stond niet op slot. Ik heb de fiets toen gepakt en ben met de fiets naar huis gegaan.
Vraag verbalisant: waar stond de fiets?
Antwoord verdachte: buiten bij het station in Winterswijk. Ik heb de fiets gevonden samen met het fietsslot. Ik heb de fiets niet gekocht.
Vraag verbalisant: begrijp je dat als je iets pakt en wegneemt dat niet van jou is, dat jij je dan schuldig maakt aan diefstal?
Antwoord verdachte: heeft u gelijk in. Ik ben fout geweest.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het in de hoofdzaak impliciet subsidiair tenlastegelegde (een poging tot doodslag) en tot bewezenverklaring van drie diefstallen in de gevoegde zaak met parketnummer 05-230611-21.
Namens verdachte is aangevoerd dat hij geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood en dat hij om die reden moet worden vrijgesproken van het in de hoofdzaak met parketnummer 05-244196-21 tenlastegelegde. De kern van het verweer heeft zich daarbij gericht op het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer het leven zou laten door hem te steken. De raadsman heeft voorts geen verweer gevoerd ten aanzien van de gevoegde zaak met parketnummer 05-230611-21, nu zijns inziens tot eenzelfde bewezenverklaring als de rechtbank kan worden gekomen.
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde in de hoofdzaak met parketnummer 05-244196-21 deels wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij voor het overige als volgt.
Niet ter discussie staat dat het steken in de hartstreek, in het bijzonder zoals dat hier heeft plaatsgevonden, een aanmerkelijke kans oplevert dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. Volgens vaste jurisprudentie is voor de vraag of sprake is van een bewuste aanvaarding van zo’n aanmerkelijke kans niet voldoende de enkele omstandigheid dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. De verklaring van verdachte geeft geen inzicht in hetgeen ten tijde van de gedraging in hem is omgegaan. Verdachte heeft immers slechts verklaard dat het niet zijn intentie was om het slachtoffer te doden. In zo’n geval hangt het af van de feitelijke omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, of daaruit kan worden afgeleid dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm immers worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit bewijsmiddel 4 blijkt dat verdachte met het mes, dat door hem is omschreven als een aardappelmesje, tot in het hartzakje en tot aan de linkerhartkamer heeft kunnen doordringen. Het steekincident heeft bovendien plaatsgevonden tijdens een conflict tussen verdachte en het slachtoffer. Uit de kennelijke diepte van de steekwond en het feit dat dit plaatsvond tijdens een conflict leidt het hof af dat verdachte het slachtoffer met kracht in de hartstreek heeft gestoken. Dat is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm een gedraging die zozeer is gericht op de dood van het slachtoffer dat het hof daaruit afleidt dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Het hof acht daarmee het voorwaardelijk opzet op de dood bewezen.
Het hof ziet in het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor het bewijs van de voorbedachten rade, zodat verdachte van het impliciet primair tenlastegelegde (poging tot moord) zal worden vrijgesproken. Het hof verklaart daarom het impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen.
Voor wat betreft de gevoegde zaak met parketnummer 05-230611-21 overweegt het hof als volgt.
Met betrekking tot feit 1 volgt naar het oordeel van het hof uit de bewijsmiddelen onmiskenbaar dat de handelingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm waren gericht op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van enig goed uit die auto. Het door verdachte bij zijn ontdekking gesuggereerde alternatief – dat hij een slaapplek zocht – schuift het hof als onaannemelijk ter zijde, nu een en ander niet past bij de zoekende handelingen die verdachte in de auto heeft verricht en verder onaannemelijk is in het licht van het feit dat verdachte een slaapplek had bij het asielzoekerscentrum dat zich in de nabijheid van de plaats delict bevond.
Met betrekking tot feit 2 volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte is aangetroffen in het bezit van een rugzak die van diefstal afkomstig is. Het hof is van oordeel dat het dossier onvoldoende overtuigende aanknopingspunten bevat die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de rugzak. Van dit primair ten laste gelegde feit zal verdachte derhalve worden vrijgesproken. Voor het subsidiair tenlastegelegde – de opzet- dan wel schuldheling – is van belang wat verdachte heeft verklaard over de herkomst van de rugzak. Verdachte heeft verklaard dat hij de rugzak meer dan één week voor zijn aanhouding op 26 augustus 2021 heeft gekocht van een hem verder onbekende Syrische man op het station in Leeuwarden. De rugzak is evenwel pas weggenomen bij een diefstal die is gepleegd in de nacht van 21 op 22 augustus 2021. Het hof acht de verklaring van verdachte over het voorhanden hebben van de rugzak daarom ongeloofwaardig. Daarbij betrekt het hof ook dat verdachte wisselend heeft verklaard over het moment waarop hij de rugzak zou hebben gekocht en dat hij geen verdere gegevens over de Syrische man heeft kunnen geven. Nu verdachte daags na de diefstal van de rugzak in het bezit van de rugzak is aangetroffen en hij geen aannemelijke hem ontlastende verklaring heeft gegeven voor het voorhanden hebben van de rugzak, kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de rugzak wist dat deze rugzak van misdrijf afkomstig was (vgl. HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97,
NJ2019/313). Het hof komt daarmee tot bewezenverklaring van opzetheling.
Uit de met betrekking tot feit 3 gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte de fiets een dag of drie voor zijn aanhouding op een station heeft aangetroffen, dat hij zich die fiets wederrechtelijk heeft toegeëigend en daarover als heer en meester is gaan beschikken. Het hof acht op basis van de inhoud van die bewijsmiddelen de diefstal van die fiets bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 05-244196-21 en in de zaak met parketnummer 05-230611-21 onder 1, 2 subsidiair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
In de hoofdzaak met parketnummer 05-244196-21:
hij op
of omstreeks10 september 2021 te Winterswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 1] opzettelijk
en met voorbedachten radevan het leven te beroven, met dat opzet
meermalen, althanseenmaal, met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,in de hartstreek
, althans het (boven)lichaamvan die [naam slachtoffer 1] heeft gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de gevoegde zaak met parketnummer 05-230611-21:
1.
hij op
of omstreeks22 augustus 2021 te Winterswijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit een personenauto geld en/of goederen van zijn gading,
in elk geval enig goed,dat/die geheel of ten dele aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, in die personenauto naar geld en/of goederen van zijn gading heeft gezocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Subsidiair
hij op
of omstreeks26 augustus 2021 te Winterswijk
, in elk geval in Nederland,een rugzak
, althans een goed heeft verworven,voorhanden heeft gehad
, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van
de verwerving ofhet voorhanden krijgen van dit goed wist
, althans redelijkerwijs had moeten vermoedendat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
Primair
hij in
of omstreeksde periode van 15 augustus 2021 tot en met 26 augustus 2021 te Winterswijk, een fiets
, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [naam slachtoffer 4]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
In de hoofdzaak met parketnummer 05-244196-21:
poging tot doodslag.
In de gevoegde zaak met parketnummer 05-230611-21:
Onder 1:
poging tot diefstal.
Onder 2
Subsidiair:
opzetheling.
Onder 3
Primair:
diefstal.
Het beroep op noodweer
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat geen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen kunnen worden gedaan op basis waarvan een noodweersituatie aannemelijk kan worden geacht.
Door en namens verdachte is bepleit dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Bewijs dat de lezing van verdachte weerlegt is er niet en in dat geval moet – aldus de verdediging – verdachte het voordeel van de twijfel worden gegeven voor het antwoord op de vraag of sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaraan verdachte zich niet kon en hoefde te onttrekken.
Het hof overweegt als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie moet de rechter bij een beroep op noodweer i) de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken, ii) beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan en iii) een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer (vgl. o.m. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456,
NJ2016/316 en HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:417,
NJ2022/178). De maatstaf bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van een noodweerberoep is of die feitelijk grondslag aannemelijk is geworden. Daarbij kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn.
In deze zaak wordt het onderzoek van de feitelijke grondslag van het noodweerberoep ernstig beperkt, nu er geen objectief bewijsmateriaal voorhanden is. Met andere woorden, over de aanloop naar het steekincident is – nu het slachtoffer zich daarover niets meer herinnert – niet meer voorhanden dan het enkele feit dat verdachte en het slachtoffer die hele dag al wat onenigheid hadden en wat verdachte er verder over heeft verklaard. Dit hoeft op zichzelf geen belemmering te vormen voor de aannemelijkheid van de feitelijke grondslag van een noodweerberoep. In het onderhavige geval is dat naar het oordeel van het hof evenwel wél het geval. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat moet worden uitgegaan van de kern van de verklaringen die verdachte kort na het feit, tijdens zijn eerste en tweede verhoor bij politie en ten overstaan van de rechter-commissaris ten tijde van zijn voorgeleiding, heeft afgelegd. De verklaringen die verdachte bij de inhoudelijke behandeling voor de rechtbank en het hof heeft afgelegd, zouden buiten beschouwing moeten worden gelaten. Die eerdere verklaringen komen er in de kern op neer dat verdachte en het slachtoffer die dag ruzie hadden, dat het slachtoffer op dat moment een mes wilde pakken, dat verdachte het slachtoffer inhaalde, het slachtoffer liet vallen en verdachte vervolgens eerder een mes pakte en daarna het slachtoffer heeft gestoken. Verdachte zelf heeft ter terechtzitting in hoger beroep een nieuwe lezing van de aanloop van het incident gegeven – kort gezegd – dat het slachtoffer hem aanviel met het mes, dat zij daarbij in een worsteling raakten en dat verdachte daarbij het mes heeft kunnen afpakken en het slachtoffer toen heeft gestoken.
Het hof overweegt dat verdachte gedurende de procedure veel verschillende en op essentiële punten afwijkende lezingen heeft gegeven. Na zijn spontane eerste mededelingen, met behulp van een tolk Arabisch gedaan ten overstaan van de ter plaatse aanwezige verbalisant [naam verbalisant 10] , dat het slachtoffer alles in scène had gezet en dat het slachtoffer zichzelf had gestoken, heeft verdachte in de politieverhoren wisselend verklaard over de plaats waar het slachtoffer en hij in een worsteling zijn geraakt, het moment waarop zij in een worsteling verkeerden, wie en op welk moment één van hen het mes heeft willen pakken, wie het mes uiteindelijk als eerste te pakken heeft gekregen, de plaats in de woning waar het steekincident zou hebben plaatsgevonden en de plaats waar hij het slachtoffer in zijn lichaam heeft geraakt. Door deze wisselende verklaringen is het het hof geenszins duidelijk wat de feitelijke grondslag zou moeten zijn die ter beoordeling aan het hof voorligt. Voor zover de kern van de feitelijke grondslag van het noodweerberoep zo moet worden begrepen dat het slachtoffer verdachte zou hebben aangevallen, acht het hof op basis van wat daartoe is aangevoerd en mede gelet op de overige inhoud van het dossier die feitelijke grondslag niet aannemelijk geworden. Het hof verwerpt derhalve het beroep.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Gelderland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft bepleit dat een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren buitensporig hoog is en heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen tussen de dertig en achtenveertig maanden. Daartoe heeft de raadsman onder meer gewezen op de strafmotivering in een arrest van dit hof van 10 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8616.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn kamergenoot [naam slachtoffer 1] in het asielzoekerscentrum in Winterswijk. Het slachtoffer is daarbij in het hartzakje geraakt en er heeft een reanimatie moeten plaatsvinden. Dankzij acuut medisch ingrijpen is het in deze zaak slechts gebleven bij een poging tot doodslag. Het slachtoffer zal echter de rest van zijn leven herinnerd worden aan dit incident, nu er door het noodzakelijke operatief ingrijpen – waarbij de borstkast werd geopend – een groot litteken midden op zijn torso is ontstaan. Het steekincident heeft zich afgespeeld tegen de achtergrond van een ruzie, waarvan de precieze aanleiding niet duidelijk is geworden. Ongeacht de reden voor de ruzie, is de reactie van verdachte een volstrekt buitensporige geweest. Voor dergelijk geweld bestaat geen enkele rechtvaardiging. Het veroorzaakt behalve letsel, angst en verdriet bij de direct getroffene en de mensen die er (kort na het incident) bij aanwezig waren, grote gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving en verdient scherpe afkeuring.
Daar komt bij dat verdachte zich, in de korte tijd die hij in Nederland was, schuldig heeft gemaakt aan een drietal vermogensdelicten. Dat zijn hinderlijke feiten die naast financiële schade ook overlast veroorzaken vanwege de daarvoor benodigde tijd voor het doen van aangifte. Het versterkt ook de gevoelens van onveiligheid in de omgeving van de betrokkenen. Verdachte toont hiermee naar het oordeel van het hof aan dat hij geen respect kan opbrengen voor de eigendommen van anderen en dat hij enkel oog heeft voor zijn eigen belangen. Het hof neemt dat verdachte kwalijk.
Het hof is van oordeel dat voor de bewezenverklaarde feiten geen andere straf passend is dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof heeft geconstateerd dat voor dit soort feiten – (pogingen tot) doodslag – geen rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting zijn vastgesteld. Het hof heeft daarom gelet op de straffen die doorgaans voor (enigszins) soortgelijke zaken door Nederlandse rechters plegen te worden opgelegd. Daarbij heeft het hof onder meer de volgende uitspraken betrokken:
­ het arrest van dit hof van 10 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8616 en de in dat arrest opgenomen arresten van dit hof;
­ de arresten van het hof ‘s-Hertogenbosch van 11 september 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2831, en van 28 januari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:393;
­ het arrest van het hof Amsterdam van 16 maart 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:789;
­ het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 27 mei 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2010; en
­ de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland van 7 mei 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:4392, en van 28 maart 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:2619.
Het hof weegt mee dat uit het strafblad van verdachte niet van eerdere noemenswaardige contacten met politie en justitie is gebleken. Het hof heeft verder meegewogen dat uit het voorgeleidingsconsult geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen voor ernstige psychopathologie. Verder is uit het reclasseringsrapport van 25 november 2021 naar voren gekomen dat het gedrag van verdachte maakt dat hij af lijkt te koersen op uitzetting naar [Noord-Afrikaans land] , hetgeen verdachte zelf ook wil. Overige redenen die van invloed zijn op de aard of hoogte van de op te leggen straf, heeft het hof niet aanwezig bevonden.
Alles afwegend legt het hof aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorarrest op.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57, 63, 287, 310 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 05-230611-21 onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 05-244196-21 en in de zaak met parketnummer 05-230611-21 onder 1, 2 subsidiair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 05-244196-21 en in de zaak met parketnummer 05-230611-21 onder 1, 2 subsidiair en 3 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. K.A.J.M. Wetzels, voorzitter,
mr. W.A. Holland en mr. H.M. Braam, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Maaren, griffier,
en op 30 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.