ECLI:NL:RBNHO:2014:4392

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
15 mei 2014
Zaaknummer
15/800034-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in hartstreek tijdens ruzie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren in Polen en thans gedetineerd, heeft op 15 januari 2014 in Wognum, tijdens een ruzie met zijn echtgenote, het slachtoffer met een mes in de hartstreek gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet handelde, waarbij het opzet op de dood van het slachtoffer besloten lag in de aard van zijn handelingen. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging aanvoerde dat het een ongeluk was. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte doelbewust en met kracht heeft gestoken. Het slachtoffer liep levensbedreigende verwondingen op, maar overleefde het voorval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om de schade aan het slachtoffer te vergoeden. De uitspraak is gedaan in het kader van de openbare terechtzitting, waarbij de rechtbank de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800034-14 (P)
Uitspraakdatum: 7 mei 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 april 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op[geboortedatum] te[geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
[woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag, Huis van Bewaring te Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. Veldhuis en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlaste gelegd dat:
Primair
hij op 15 of 16 januari 2014 te Wognum, gemeente Medemblik in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een of meermalen met een mes, althans met een steekwapen gelijkend voorwerp, in de borst/hartstreek en/of op het lichaam van die [slachtoffer] heeft (in)gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op 15 januari of 16 januari 2014 te Wognum, gemeente Medemblik in elk geval in Nederland aan een persoon genaamd[slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een steek(ver)wond(ing)), heeft toegebracht, door deze opzettelijk een of meermalen met een mes, althans een steekwapen gelijkend voorwerp in de borst/hartstreek, althans op het lichaam (in) te steken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] bewust en gericht op het leven van die [slachtoffer] heeft gestoken. Het was een ongeluk. Verdachte is gestruikeld, waarna hij het slachtoffer eenmaal heeft gestoken. Er kan derhalve uitsluitend worden gesproken van een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hoewel bewezen kan worden verklaard dat verdachte aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, kan naar de mening van de verdediging ook de (voorwaardelijke) opzet van verdachte op het toebrengen van het zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] niet worden bewezen. Immers kan niet worden gezegd dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
3.3.
Bewijsmiddelen
Uit het dossier blijkt dat verdachte van oordeel was dat [betrokkene] en [slachtoffer] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Hoewel dat standpunt niet ter terechtzitting is herhaald, meent de rechtbank daar toch een reactie op te moeten geven. De rechtbank deelt dat standpunt van verdachte niet. [betrokkene]is op 16 januari 2014 om 02.00 uur door de politie verhoord. [slachtoffer] is op 16 januari 2014 om 14.30 uur kort door verbalisanten A.J.[verbalisant 1] en C.A.M. Hoff verhoord toen hij nog op de Intensive Care (IC) van het Academisch Medisch Centrum (AMC) te Amsterdam lag. Dat verhoor vond plaats zonder behulp van een tolk, omdat het niet was toegestaan om te bellen op de IC (dossierpagina 109). De rechtbank acht het niet meer dan logisch dat dat verhoor van [slachtoffer] op de IC, zonder tolk en op de middag na het incident, slechts summier was. Op 17 januari 2014 heeft [slachtoffer] voor het eerst na het steekincident (telefonisch) contact gehad met [betrokkene] Sulej (verklaring van getuige [slachtoffer] ter terechtzitting van 23 april 2014). Vervolgens heeft [slachtoffer] op 21 januari 2014 met behulp van een tolk in de Poolse taal aangifte gedaan, waarin hij wel uitgebreid heeft verklaard (dossierpagina 51). Naar het oordeel van de rechtbank bevat die uitgebreide verklaring van [slachtoffer] geen tegenstrijdigheden met zijn eerder summier afgelegde verklaring. De rechtbank heeft dan ook geen reden te twijfelen aan de geloofwaardigheid van aangever. Diens verklaring kan daarom bijdragen aan het bewijs.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 15 januari 2014 om 23.43 uur kregen verbalisanten C.J. [verbalisant 3] en P.[verbalisant 2] een melding om naar het adres [adres] te Wognum te gaan. Volgens de melder zou zijn vriend doodgaan. Ter plaatse gekomen werd de deur door een man geopend en zagen de verbalisanten dat in een slaapkamer met een kinderbed een andere man op zijn buik op de grond lag. Naast hem lagen bloeddruppels op de vloer. Toen de ambulancemedewerkers het slachtoffer omdraaiden en zijn bebloede shirt optilden, was een steekwond in de hartstreek zichtbaar. Volgens de in de woning aanwezige vrouw [betrokkene] had haar echtgenoot, degene die de deur voor de verbalisanten had geopend, hun gezamenlijke vriend [slachtoffer] met een mes gestoken. [betrokkene] wees naar een mes op de plank naast het aanrecht. [2] Op het mes was geen bloed zichtbaar. De punt van het lemmet is bemonsterd en positief getest op de aanwezigheid van (latent) bloed. [3]
[slachtoffer] (verder te noemen: [slachtoffer]) was op 5 januari 2014 in Nederland gekomen en verbleef tijdelijk bij verdachte, diens vrouw [betrokkene] en hun dochtertje [dochtertje]. Het was [slachtoffer] opgevallen dat het niet goed ging tussen verdachte en [betrokkene] en dat verdachte ontzettend veel alcohol dronk.
Op 15 januari 2014 kwam [slachtoffer] om 17.00 uur thuis. Verdachte en [betrokkene] bleken al om 12.00 uur te zijn thuisgekomen. Het was [slachtoffer] duidelijk dat verdachte al een aanzienlijke hoeveelheid alcohol had gedronken. Nadat [slachtoffer] had gegeten, is hij rond 19.00 uur naar zijn slaapkamer gegaan. Op een gegeven moment hoorde [slachtoffer] lawaai in de badkamer, die ook wel werd gebruikt als rookruimte. [4] [slachtoffer] hoorde [betrokkene] roepen en is ook naar de badkamer gegaan. Daar zag [slachtoffer] dat [betrokkene] en verdachte ruzie hadden en aan het vechten waren. Door de komst van [slachtoffer] stopte het vechten, waarna [slachtoffer] terugging naar zijn slaapkamer. Na ongeveer een half uur hoorde [slachtoffer] dat [betrokkene] hem weer om hulp riep. [5] [slachtoffer] trof verdachte en [betrokkene] aan in de keuken van de woning, waarbij verdachte zijn handen om de keel van [betrokkene] had. [slachtoffer] heeft verdachtes handen van de keel van [betrokkene] gehaald en gezegd dat ze moesten gaan slapen. Verdachte stemde daarmee in en zei dat [slachtoffer] weg moest gaan. [slachtoffer] ging weer naar zijn slaapkamer, waarna hij [betrokkene] hoorde roepen dat hij haar niet alleen moest laten en dat zij naar [vrienden] wilde worden gebracht. Op het moment dat [slachtoffer], zittend op het bed, zijn schoenen aantrok, kwam verdachte de slaapkamer binnenlopen met een mes in zijn rechterhand met de scherpe punt naar voren. In Poolse straattaal zei verdachte tegen [slachtoffer] dat hij zich er niet mee moest bemoeien. Nadat [slachtoffer] enkele malen had gezegd dat hij zich er niet mee bemoeide en dat verdachte het mes weg moest leggen, stortte verdachte zich op de nog op het bed zittende [slachtoffer] en stak hij in diezelfde beweging [slachtoffer] met het mes. Terwijl verdachte opstond, vroeg hij of [slachtoffer] nog een keer wilde en zei hij [slachtoffer] dat hij drie minuten de tijd had om het huis te verlaten. [slachtoffer] is door de ambulance in eerste instantie naar het ziekenhuis in Hoorn gebracht waar hij eerste hulp kreeg. Daarna is hij naar het ziekenhuis in Amsterdam gebracht, waar hij is geopereerd. [6]
In het AMC is een steekverwonding links lateraal van het hart circa 2 cm geconstateerd. [slachtoffer] is opgenomen met de indicatie hematothorax links en rechts en schil pericardvocht (maximaal 1.7 cm) na steekverwonding in thorax links. Er zijn thoraxdrains geplaatst. [7] Bij een persoon met een relatief gemiddelde lichaamsbouw, zoals [slachtoffer], bedraagt de afstand van de buitenzijde van de borstkas tot de borstholte ter plaatse van de lokalisatie van de steekwond enkele centimeters. De perforatie was zo diep dat de borstholte en het hartzakje door het perforerende voorwerp werden bereikt. Het op de foto’s afgebeelde mes is met een lemmetlengte van circa 9,3 cm lang genoeg om een dergelijk steekkanaal te veroorzaken. Het toegebrachte letsel wordt aangemerkt als levensbedreigend, acuut door de kans op het optreden van zeer uitgebreid (inwendig) bloedverlies en de kans op het ontstaan van zeer ernstige functiestoornissen van de longen en het hart, en op enig termijn door het optreden van ernstige infecties van de borstholte, het middenschot en daarin gelegen vitale organen zoals het hart, de longen, de slokdarm, de luchtwegen en diverse grote bloedvaten. [8]
Verdachte heeft bekend dat hij met het mes (bovenste foto pagina 197) naar de slaapkamer is gegaan waar [slachtoffer] was, waarna hij [slachtoffer] heeft gestoken met dat mes. [9]
Weerlegging alternatief scenario
Verdachte heeft verklaard dat er sprake was van een ongeluk. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dacht dat [slachtoffer] vanuit de slaapkamer iets tegen hem zei, waarna verdachte naar de slaapkamer is toegelopen. Het mes, waarmee hij een pizzadoos zou openen, hield verdachte in zijn hand omdat hij het vanwege de aanwezigheid van zijn dochtertje te gevaarlijk vond het in de keuken te laten liggen. In de slaapkamer zou verdachte, na duw- en trekwerk tussen hem en [slachtoffer], zijn gestruikeld en samen met [slachtoffer] op het bed zijn gevallen, waarbij het mes in de borst van [slachtoffer] kwam.
De rechtbank acht het door verdachte aangevoerde scenario niet geloofwaardig. Allereerst omdat de verklaring van verdachte op wezenlijke punten niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Voorts is het niet begrijpelijk dat verdachte in eerste instantie verklaart dat hij het mes, vanwege gevaar voor het dochtertje, heeft meegenomen naar de slaapkamer nu er nog vier andere messen zijn achtergebleven in het zich in de keuken bevindende messenblok, terwijl vervolgens datzelfde mes, na het steekincident, direct door verdachte is teruggelegd in de keuken, “zodat er niets mee kon gebeuren”. [10]
Vervolgens doet het feit dat verdachte niet direct heeft verklaard dat er sprake was van een ongeluk, afbreuk aan zijn geloofwaardigheid. Verdachte heeft aangevoerd dat hij nog dronken was en last had van een alcoholvergiftiging tijdens het verhoor op 16 januari 2014 om 14.00 uur, en daarom niet adequaat heeft verklaard. De rechtbank stelt echter vast dat verdachte ook tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 17 januari 2014 om 13.10 uur met geen enkel woord heeft gerept over een ongeluk dat zou hebben plaatsgevonden.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de redengevende feiten en omstandigheden komen vast te staan dat verdachte met een mes in zijn hand doelbewust en met kracht in de hartstreek van [slachtoffer] heeft gestoken, waarbij het mes het lichaam van die [slachtoffer] heeft gepenetreerd en daarmee het hartzakje van [slachtoffer] heeft bereikt. Dat verdachte met kracht heeft gestoken leidt de rechtbank niet slechts af uit de diepte van de penetratie van het mes in het lichaam van [slachtoffer], maar ook uit de verklaring van het slachtoffer. Verdachte viel in een beweging [slachtoffer] aan en stak hem met het mes in de hartstreek. In de aard van deze handelingen van verdachte ligt het opzet op de dood van het slachtoffer besloten.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 15 januari 2014 te Wognum, gemeente Medemblik, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk R. [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de hartstreek die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van de periode die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht de door de officier van justitie geëiste straf te matigen, althans op te leggen in een aanzienlijk voorwaardelijk deel gezien het feit dat verdachte zich direct na het incident heeft bekommerd om het slachtoffer en gezien het ontbreken van documentatie.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Tussen verdachte en diens echtgenote [betrokkene] was een echtelijke ruzie ontstaan, nadat verdachte een grote hoeveelheid alcohol had gedronken. Het bij hen inwonende slachtoffer werd verschillende malen door [betrokkene] gevraagd haar te helpen op het moment dat zij door verdachte werd belaagd. Het slachtoffer heeft getracht partijen uit elkaar te halen en sussend op te treden door te zeggen dat verdachte beter kon gaan slapen. Verdachte is uiteindelijk met een mes naar de slaapkamer van het slachtoffer gegaan en heeft hem in de hartstreek gestoken. Het mes heeft het hartzakje in de borst van slachtoffer [slachtoffer] bereikt, waardoor zowel acuut als op termijn sprake was van een levensbedreigende situatie. Gelukkig zijn complicaties uitgebleven.
Door deze handeling heeft verdachte het leven van slachtoffer [slachtoffer] ernstig in gevaar gebracht en een grove inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Het slachtoffer heeft daardoor ernstige lichamelijke en psychische gevolgen ondervonden, zoals is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Ook worden door een dergelijk misdrijf de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid bevestigd en versterkt door de lichtzinnigheid waarmee gebruik is gemaakt van een mes als steekwapen. Dat het letsel [slachtoffer] niet fataal is geworden, mag een gelukkige omstandigheid heten, die echter niet de verdienste van verdachte is.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 maart 2014, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in dat register is geregistreerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte zich na het incident direct om het slachtoffer heeft bekommerd en ter terechtzitting meerdere malen excuses heeft aangeboden aan het slachtoffer. Bij de bepaling van de omvang van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij enkele recente uitspraken van deze rechtbank in enigszins vergelijkbare zaken.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Vordering
De benadeelde partij[slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.677,11 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
- reiskosten naar AMC € 129,20
- reiskosten naar SBB advies € 66,64
- reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland € 15,34
- reiskosten naar politiebureau Hoorn € 22,51
- reiskosten naar officier van justitie € 35,50
- kleding (shirt, vest en broek) € 60,00
- medicijnen € 46,14
- eigen risico zorgverzekering 2014 € 360,00
- verlies arbeidsvermogen € 1.406,98
- kosten SBB advies € 338,80
- ziekenhuisdaggeldvergoeding
€ 196,00
Totaal materiële schade € 2.677,11
Immateriële schade
€ 3.000,00
Totale schade € 5.677,11
7.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering integraal zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
7.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, nu deze niet eenvoudig is vast te stellen.
Subsidiair heeft de raadsman van verdachte ten aanzien van de vordering van de materiële en immateriële schade het volgende standpunt ingenomen:
- afwijzing van de kosten SBB advies en de reiskosten SBB advies, nu niet duidelijk is wat daar is besproken;
- afwijzing van de kosten ten aanzien van het eigen risico van de zorgverzekering nu geen nota van de zorgverzekering is overgelegd;
- ten aanzien van de suppletie van het loon gaat het om het dagloon, zoals genoemd in de brief van het UWV. De raadsman wijst erop dat het slachtoffer heeft ingestemd met het ontslag, zoals blijkt uit de brief van de werkgever;
- de raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van de kosten van de kleding, de medicatie, het ziekenhuisdaggeld en de immateriële schade.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële en immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het primair bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de materiële kosten overweegt de rechtbank als volgt.
Het is algemeen bekend dat iedere inwoner van Nederland verplicht verzekerd dient te zijn voor ziektekosten, waarbij van overheidswege het eigen risico voor 2014 is bepaald op € 360,00. Hoewel het slachtoffer geen nota van de ziektekostenverzekering heeft overgelegd, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het slachtoffer tussen zijn komst in Nederland op 5 januari 2014 en de datum van het strafbare feit, 15 januari 2014, het eigen risico heeft moeten aanwenden voor een ander incident. De aanwending van dit eigen risico vormt daarom schade als gevolg van het strafbare feit.
De kosten van SBB advies en de reiskosten zijn naar het oordeel van de rechtbank gemaakt omdat het slachtoffer in verband met dit strafbare feit diverse Nederlandstalige correspondentie heeft ontvangen en daarover vragen heeft gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen die kosten dan ook worden beschouwd als rechtstreekse schade als gevolg van het strafbare feit.
De arbeidsovereenkomst is beëindigd ten gevolge van dit strafbare feit. Het rechtstreekse verband is daarmee gegeven. Voor de vergoeding van het verlies aan arbeidsvermogen dient naar het oordeel van de rechtbank echter uitgegaan te worden van de volgende berekening:
Uit het arbeidscontract blijkt dat het contract is afgesloten tot en met 20 april 2014 en dat is uitgegaan van een gemiddelde werkweek van 38 uur. Blijkens de brief van het UWV bedraagt het dagloon € 121,00. Het UWV heeft de bruto-uitkering vastgesteld op 70% van het dagloon.
- Het slachtoffer had kunnen verdienen tussen 3 februari 2014 en 20 april 2014:
11 weken van 38 uur = 418 uur. 418 x € 11,22 netto = € 4.689,96 netto.
- Het slachtoffer heeft ontvangen van het UWV 70% van € 121,00 bruto per dag
De rechtbank begroot deze uitkering op 70% x € 90,75 netto per dag (€ 63,52).
55 x € 63,52 = € 3.493,60
- Het slachtoffer is aan inkomen misgelopen € 4.689,96 - € 3.493,60 = € 1.196,36.
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook (gedeeltelijk) als volgt worden toegewezen:
- diverse reiskosten € 269,19
- kleding (shirt, vest en broek) € 60,00
- medicijnen € 46,14
- eigen risico zorgverzekering 2014 € 360,00
- verlies arbeidsvermogen, begroot op € 1.196,36
- kosten SBB advies € 338,80
- ziekenhuisdaggeldvergoeding
€ 196,00
Totaal materiële schade € 2.466,49
Immateriële schade
€ 3.000,00
Totaal € 5.466,49
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank is van oordeel dat de overige gestelde materiële schade (verlies aan arbeidsvermogen) niet voor vergoeding in aanmerking komt en zal de vordering ten aanzien van dat deel afwijzen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.5. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op drie jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst (gedeeltelijk) toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.466,49(zegge: vijfduizend vierhonderdzesenzestig euro en negenenveertig cent), bestaande uit € 2.466,49 voor de materiële en € 3.000,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan[slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer[slachtoffer], [adres slachtoffer], [woonplaats slachtoffer], de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.466,49 (zegge: vijfduizend vierhonderdzesenzestig euro en negenenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
62 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft. Genoemd bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.J. Saarloos, voorzitter,
mr. M.M. van Weely en mr. G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 mei 2014.
Mr. Saarloos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal met nummer PL10HR 2014005238-4 van 16 januari 2014 inhoudende de bevindingen van verbalisanten C.J. [verbalisant 3] en P.[verbalisant 2] (dossierpagina’s 95 en 96).
3.Het proces-verbaal van doorzoeking en inbeslagneming met nummer 2014005238 nr. 1 van 17 januari 2014 inhoudende de bevindingen van verbalisant G.S. [verbalisant 4] (dossierpagina 100).
4.Het proces-verbaal van verhoor met nummer 2014005238 nr. 3 van 21 januari 2014 inhoudende de verklaring van aangever R. [slachtoffer] (dossierpagina’s 52 en 53).
5.Verklaring van getuige R. [slachtoffer] ter terechtzitting van 23 april 2014.
6.Het proces-verbaal van verhoor met nummer 2014005238 nr. 3 van 21 januari 2014 inhoudende de verklaring van aangever R. [slachtoffer] (dossierpagina’s 53 en 54).
7.Een geschrift, zijnde een brief van dr. F.J.P. Beeres, chirurg, en I.E. Newsum, arts-assistent, gedateerd 28 januari 2014 en gericht aan de GGD Hollands Noorden (dossierpagina’s 62 en 63).
8.Twee geschriften, zijnde het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut met zaaknummer 2014.03.04.108, gedateerd 16 april 2014 en opgesteld door H.N.J.M. van Venrooij, forensisch arts KNMG (separaat, pagina’s 6, 7 en 9) en een brief van H. van Venrooij, voornoemd, gedateerd 17 april 2014 en inhoudende een erratum op het eerdergenoemde deskundigenrapport van 16 april 2014.
9.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 april 2014.
10.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 23 april 2014.