2.2.2Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2018071117-1 van 10 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina’s 3-5.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van [slachtoffer]:
Op l0 april 2018 was ik op het Lambertus Zijlplein. Ik zag dat een man een fietspomp pakte. Hij heeft mij geslagen. Hij sloeg met de pomp op verschillende plekken. Hij raakte mij meerdere keren met de voet van de fietspomp, het houten stuk. Ik voelde tijdens de mishandeling veel pijn. Ik voelde de meeste pijn in mijn hand. De wond op mijn hand bleek in het ziekenhuis open te zijn tot de pees. Ik heb ook pijn in mijn been. Ik heb een bloeduitstorting op mijn linker onderbeen. Ik heb op mijn linkerarm ook bloeduitstortingen. Ik heb ook pijn in mijn armen en mijn ribben.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018071117-6 van 10 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4], doorgenummerde pagina’s 11-13.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van voornoemde verbalisanten:
Op 10 april 2018 omstreeks 17.05 uur waren wij op het Lambertus Zijlplein te Amsterdam. Aldaar werden wij gewenkt door een man met een rood vest aan, die genaamd bleek te zijn [slachtoffer]. Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat hij mij een bebloede linkerhand liet zien. Ik hoorde hem zeggen: “Kijk dat is de dader, hij heeft mij geslagen met een fietspomp”. Ik zag dat hij wees naar een man die ongeveer twintig meter verder op het plein stond. De verdachte die hij aanwees, beschrijf ik als een man van ongeveer 60 jaar oud, met een turquoise gewaad. De verdachte gaf aan mij op te zijn [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1952 te [geboorteplaats]. Ik hoorde portofonisch via het districtskanaal dat op de camerabeelden van het centraal cameratoezicht was te zien dat de verdachte de man met het rode vest meerdere malen had geslagen met een fietspomp.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018071117-9 van 10 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5], doorgenummerde pagina’s 17-18.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van voornoemde verbalisant:
Ik stelde een onderzoek in naar de beelden van het CTTR. Op de beelden van Cam-Wes_NWN_804 van 10 april 2018 zag ik het volgende. Om 17.04.20 uur zag ik een man in blauw lang gewaad in beeld lopen. Om 17.04.27 uur zag ik een man met rode jas en daaronder blauw lang gewaad lopen. Ik zag dat de man in het blauw een fietspomp pakte. Ik zag dat de man in het blauw een slaande beweging maakte naar het bovenlichaam van de man in het rood. Ik zag dat de man in het blauw de man in het rood driemaal raakte op het bovenlichaam terwijl de man in het rood dit trachtte te weren met zijn linkerhand. Ik zag dat de man in het blauw de man in het rood nog driemaal met de fietspomp sloeg terwijl de man in het rood op de grond lag. Om 17.05:45 zag ik dat de politie ter plaatse kwam en dat de man in het rood naar de politie loopt.
4. Een geschrift, zijnde een Poliklinisch Medisch dossier Heelkunde van 10 april 2018, doorgenummerde pagina 6. Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Patiëntnaam: [slachtoffer]
Datum: 10-04-2018
Ingevuld door: assistent [betrokkene 1] en co-assistent [betrokkene 2].
Anamnese: vandaag gevochten met een man. Is meerdere keren geslagen met een fietspomp. Nu pijnklachten aan verwondingen: basaal van linker duim, linker onderarm, linker onderbeen en linker thorax.
Conclusie: verwondingen op het linker onderbeen, linker onderarm en de basis van dig 1 wv hechtingen.”
2.2.3Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Feiten
3. Allereerst vraag ik uw aandacht voor de feiten, in het bijzonder voor een tweetal feitelijkheden die de rechtbank miskende
Confrontatie voorafgaand aan camerabeelden
4. Ten eerste miskende de rechtbank dat zich een eerdere confrontatie voordeed dan de camerabeelden laten zien. De heren kwamen elkaar tegen op het plein, achter de viswinkel. [slachtoffer] vroeg [verdachte] om geld. [verdachte] weigerde dit. Vervolgens schold [slachtoffer] [verdachte] uit en spuugde hij. [verdachte] probeerde weg te lopen maar kreeg toen klappen, onder andere op zijn gezicht en op zijn rug. (...)
5. Dat dit werkelijk zo gegaan is, blijkt niet alleen uit de aangifte en verklaringen van [verdachte]. [verdachte] heeft letsel opgelopen dat onmogelijk door de camerabeelden verklaard kan worden. Ik heb alle beelden op een rij gezet waarop [verdachte] mogelijk letsel kon oplopen, en daarbij blijkt het volgende:
• Na 39 seconden op camera 804 is te zien dat [slachtoffer] een trappende beweging richting het been van [verdachte] maakt.
• Na 47 seconden op camera 805 haalt [slachtoffer] uit naar de linkerkant van het gezicht van [verdachte], maar hij mist en komt ten val.
• Na 51 seconden op camera 805 maakt [slachtoffer] een trappende beweging naar het been van [verdachte] nadat [slachtoffer] op de grond is gevallen.
• Andere slaan of schoppende bewegingen zijn niet vastgelegd.
6. Daarentegen heeft [verdachte] aantoonbaar letsel opgelopen aan zijn been, rug en kaak. Zijn kunstgebit mist zelfs een tand. Ik verwijs daarbij naar het rapport van de GGD van 16 april 2018 met foto’s van het letsel, de foto van het kunstgebit van [verdachte] en de brief van de huisarts van 22 mei 2018.5 (...) De beelden bieden hooguit een verklaring voor het letsel aan het been. Slaan of schoppende bewegingen naar de rug van [verdachte] zijn helemaal niet vastgelegd. De slaande beweging naar het gelaat van [verdachte] kan de ontbrekende tand ook niet verklaren. Niet alleen mist [slachtoffer], ook haalt hij uit naar de linkerkant van [verdachte] terwijl het kunstgebit een tand mist aan de rechterkant. (...)
7. Er moet zich dus meer hebben afgespeeld dan de camerabeelden laten zien.
[slachtoffer] ook bij tweede confrontatie de agressor
8. Een tweede punt van feitelijke aard waarbij de rechtbank mistastte, is het feit dat [slachtoffer] ook bij de tweede confrontatie de agressor was. Dit blijkt uit een nauwkeurige analyse van de camerabeelden. De heren lopen bekvechtend het camerabeelden maar het is [verdachte] die zich zo veel mogelijk van [slachtoffer] afwendt. [verdachte] beweegt zich richting de fietsenwinkel, [slachtoffer] loopt er dreigend achteraan. (...)
9. Het lukte [verdachte] op dat moment niet om te ontkomen, terwijl hij dat wel probeerde. De vlam sloeg pas echt in de pan toen [verdachte] een schop kreeg. Pas daarna rende [verdachte] naar de fietspomp en sloeg hij terug. In de bijlage bij de pleitnota vindt u een beeld van de trap die voorafgaat aan het moment voordat [verdachte] de fietspomp pakt. Ook dit moment lijkt de rechtbank niet helder voor ogen te hebben gehad. (...)
10. Zelfs na de klappen met de fietspomp blijft [slachtoffer] de agressor. Hij staat meteen op zodra dit mogelijk is en loopt weer agressief op [verdachte] af. Op een gegeven moment trekt [slachtoffer] zelfs een sprintje om [verdachte] bij te houden. (...)
11. Niet lang daarna loopt [verdachte] weg en zwaait [slachtoffer] naar de politie. Op cliënt komt dit nogal schijnheilig over.
Noodweer(exces)
12. Wat betekent dit alles nu voor deze zaak? [verdachte] dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij handelde uit noodweer dan wel noodweerexces.”
2.2.4Het hof heeft het aangevoerde als volgt verworpen:
“Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat er voorafgaand aan het op de camerabeelden zichtbare incident, zoals beschreven door verbalisant [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina’s 17-18 van het dossier), sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door de aangever. Zo heeft de verdachte tijdens het politieverhoor enkel een blauwe plek laten zien aan verbalisant [verbalisant 6] (p. 25 van het dossier), dateert de door de verdachte overgelegde gezondheidsverklaring van de GGD pas van zes dagen na het incident, bieden de camerabeelden geen steun voor de door de raadsman en de verdachte geschetste gang van zaken en biedt het dossier ook overigens geen enkel aanknopingspunt dat sprake was van een situatie waartegen de verdachte zich diende te verdedigen.
Het hof zal dit verweer dan ook verwerpen.”
2.3.1Als door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, moet de rechter (i) de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken, (ii) beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan en (iii) een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer.
2.3.2Bij het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten. De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag echter niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd. Als de verdachte in dit verband weigert te antwoorden op nadere vragen met betrekking tot de door of namens hem gestelde gang van zaken, mag de rechter die omstandigheid in zijn beoordeling betrekken.
2.3.3Voor aanvaarding van het beroep is onder meer vereist dat de rechter de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. Ter verduidelijking van eerdere rechtspraak merkt de Hoge Raad hierover het volgende op. Voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop dat beroep steunt, geldt – anders dan voor de beslissing over de bewezenverklaring – niet als maatstaf dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg.
2.3.4Wanneer de rechter de feitelijke toedracht van het beroep niet aannemelijk geworden acht, verwerpt hij het beroep. Ook wanneer hij oordeelt dat de door hem aannemelijk geachte feitelijke toedracht het beroep niet kan doen slagen omdat niet aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat beroep is voldaan, verwerpt hij het beroep. De rechter kan overigens het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep achterwege laten, als hij tot het oordeel komt dat – veronderstellenderwijs uitgaand van de aannemelijkheid van de gestelde feitelijke toedracht – het beroep niet kan slagen. Wel moet uit de uitspraak volgen op welke grond de verwerping berust.