ECLI:NL:RBMNE:2022:2010

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
16.260180.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in Lelystad

Op 27 mei 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 25 september 2021 in Zeewolde het slachtoffer met een mes gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat het letsel van het slachtoffer, dat onder andere een steekwond in de borststreek en de linkerarm omvatte, potentieel dodelijk was. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij het slachtoffer met een mes heeft gestoken, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte rade, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord maar wel schuldig werd bevonden aan poging tot doodslag. De rechtbank weegt de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar mee in de strafoplegging. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de spijtbetuiging van de verdachte en het feit dat hij in een stressvolle situatie verkeerde, maar concludeerde dat er geen ruimte was voor een lichtere straf. Daarnaast werden er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor het slachtoffer en zijn partner.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.260180.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
gedetineerd in de [verblijfplaats] te [plaatsnaam 1] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.G.M. Rijkhoff, advocaat te Almere, alsmede de benadeelde partij [A] en haar advocaat mr. W. van Egmond, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er op neer dat verdachte:
op 25 september 2021 in Zeewolde heeft geprobeerd om [slachtoffer] (met voorbedachten rade) van het leven te beroven door met een mes in de (linker)borst en/of de/het hart(streek) en/of de (linker)arm te steken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de poging tot moord.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak poging tot moord
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria, op basis van het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van de voorbedachten rade te komen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van de poging doodslag [1]
Aangever heeft in een
proces-verbaal van verhoor aangeveronder meer het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik ken die jongen die mij neer gestoken heeft. [verdachte (voornaam)] heet die jongen. Ik stond bij het hek bij de achterdeur van [verdachte (voornaam)] . Ik zag dat [verdachte (voornaam)] met een mes naar buiten kwam en probeerde mij te steken over het hek, maar dit lukte niet en ik duwde hem weg. Opeens ging hij over het hekje en hij stak mij. Hij stak zo dwars door mij heen. [2]
Ik zag toen ik naast het hekje aan de achterkant van de woning stond dat mes, het was echt een flink mes, een groot keukenmes. Ik zag duidelijk dat hij een mes in zijn handen had. Hij had het mes in zijn rechterhand. Hij heeft er heel erg mee gezwaaid. Het was echt een flink mes, want hij heeft door mijn arm zo in mijn hart gestoken, dus dan is het een lang mes. Ik ben in ieder geval in mijn hart gestoken en meerdere keren in mijn arm. [3]
De
LetselrapportageForensisch Geneeskunde GGD Flevoland van 4 april 2022 opgemaakt door drs. [C] , forensisch arts, voor zover van belang, zakelijk weergegeven:
Naam: [slachtoffer]
Geboortedatum: [1979]
Beantwoording vragen
- Interpreteer het letsel;
Er was sprake van meerdere steekverwondingen bij dhr. [slachtoffer] .
Dit waren steekverwondingen in de borststreek (inclusief het hart) en de linker
bovenarm.
- In hoeverre is het letsel potentieel dodelijk?
Dhr. [slachtoffer] is twee keer gereanimeerd en had tijdens ieder van deze reanimaties kunnen overlijden.
- In hoeverre kan het steken richting de bovenarm / het bovenlichaam dodelijk
zijn?
Dit is afhankelijk van de delen en structuren van het lichaam die geraakt worden en
de mate waarin deze geraakt worden.
De delen en structuren, die geraakt werden bij dhr. [slachtoffer] zijn essentieel.
Zonder de behandelingen die meneer heeft gehad, was hij zeker komen te overlijden.
- Wat is de gevaarzetting / het risico van het letsel?
Dhr. [slachtoffer] heeft een aanzienlijk risico gehad om te komen te overlijden.
Adequaat handelen van de politie (het aanleggen van de tourniquet) en de ambulance (reanimatie en geven van vloeistoffen via infuus) heeft voorkomen dat meneer ter plaatse overleed.
Medisch chirurgisch ingrijpen in het ziekenhuis heeft voorkomen dat dhr. [slachtoffer]
daar alsnog is komen te overlijden. [4]
De
bekennende verklaringvan verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 13 mei 2022 inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik [slachtoffer] op 25 september 2021 met een mes heb gestoken. Het was een mes van 25/ 30 cm.
Bewijsoverweging
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 25 september 2021 in [plaatsnaam 2] [slachtoffer] meerdere malen en kennelijk met kracht met een lang mes heeft gestoken. [slachtoffer] heeft hierbij steekverwondingen opgelopen in de borststreek (inclusief het hart) en de linker bovenarm, welke verwondingen elk afzonderlijk zonder medisch ingrijpen tot de dood van het slachtoffer hadden kunnen leiden.
(Voorwaardelijk) opzet
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank stelt voorop dat uit geen van de verklaringen blijkt dat verdachte het slachtoffer heeft gestoken met als doel hem van het leven te beroven. Niettemin kan (voorwaardelijk) opzet op de dood bewezen worden geacht als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door het steken met het mes zou komen te overlijden.
Verdachte heeft met een mes van 25 tot 30 centimeter met kracht in de arm en de borststreek van het slachtoffer gestoken, op een locatie nabij grote bloedvaten, vitale lichaamsdelen en organen. De kans dat door een dergelijke messteek de dood zal volgen, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Het met kracht steken met een mes van 25 tot 30 centimeter in de arm en borststreek van een persoon is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het intreden van de dood, dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het intreden van dat gevolg heeft aanvaard. Dit wordt bevestigd door het levensbedreigende letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen ten gevolge van de messteken. Daarom oordeelt de rechtbank dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot doodslag.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 25 september 2021 te [plaatsnaam 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven met een mes in de (linker)borst, het hart en de (linker)arm van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt omdat geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen en de manier waarop verdachte zich vervolgens heeft verdedigd niet noodzakelijk en niet proportioneel is geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en derhalve moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, nadat verdachte het slachtoffer uit zijn woning had gezet, er geweld van de kant van het slachtoffer is los gebarsten. Hij heeft tegen de voordeur geslagen en getrapt en aan de achterzijde van de woning staan schreeuwen en dreigen. Daarnaast heeft het slachtoffer een fiets over de schutting gegooid, tegen de schutting geschopt en [D] – die vanuit de woning van verdachte naar het slachtoffer was gegaan – met een boksbeugel geslagen. Volgens de raadsvrouw moest verdachte zich tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer verdedigen. Omdat de aanval van het slachtoffer in agressiviteit toenam en niet stopte bestond er voor verdachte geen reële en redelijke mogelijkheid om zich te onttrekken en had hij geen andere keuze dan zich met gebruikmaking van een mes tegen het slachtoffer te verdedigen. Er is derhalve voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit waardoor ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, de rechtbank zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. De vraag of een gedraging geboden is door deze noodzakelijke verdediging – waarmee onder meer de subsidiariteitseis tot uitdrukking wordt gebracht – leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval. Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Nadat verdachte het slachtoffer op 25 september 2021 uit zijn woning heeft gezet, ontsteekt het slachtoffer in woede. Hij slaat en trapt tegen de voordeur [5] en schreeuwt en dreigt aan de achterzijde van de woning [6] . Vervolgens gooit hij een fiets over de schutting. [7] Wanneer verdachte en zijn vriend [D] tegen het slachtoffer zeggen dat hij rustig moet doen, slaat het slachtoffer [D] tot bloedens toe met een boksbeugel. [8] Vervolgens slaat en trapt het slachtoffer tegen de schutting. [9]
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op dit gewelddadige en dreigende gedrag van het slachtoffer, sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van goederen van verdachte en van de personen in de woning. In zoverre was er dus sprake van een noodweersituatie.
Met de vaststelling dat sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding moet vervolgens beoordeeld worden of het ook noodzakelijk was dat verdachte zich daartegen verdedigde. Die verdediging bestond er volgens verdachte uit dat hij gewapend met een mes vanuit zijn woning naar het slachtoffer bij de schutting is gegaan en met dat mes een stekende beweging heeft gemaakt om het slachtoffer zijn gedrag te laten stoppen. Uit het dossier volgt dat aan de achterzijde van de woning van verdachte zich een kleine tuin bevindt die afgesloten was met een schutting van ongeveer 1,80 meter hoog [10] . Uit de verklaringen van getuigen en de verklaring van verdachte volgt dat het slachtoffer bij deze schutting stond te schreeuwen en te dreigen en tegen de schutting sloeg en schopte. Nergens volgt uit dat het slachtoffer dreigde de woning van verdachte binnen te komen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bang was dat het slachtoffer de glazen deur van de tuin naar de slaapkamer zou inslaan, maar op het moment dat verdachte het slachtoffer met het mes heeft gestoken bevond het slachtoffer zich nog op de openbare weg buiten de tuin van verdachte, zoals ook volgt uit het forensisch onderzoek van het plaats delict [11] . Verdachte had op dat moment nog verschillende andere mogelijkheden om een einde te maken aan de dreigende situatie dan gewapend met een mes naar het slachtoffer toe te gaan. Hij had ervoor kunnen kiezen om de politie te bellen. Daarnaast had verdachte de wijkagent [.] kunnen bellen, zoals verdachte en zijn vriendin eerder met mevrouw [B] , de [functie] regio [plaatsnaam 2] , hadden afgesproken [12] . Ten slotte hadden verdachte en de overige in de woning aanwezigen de woning via de voordeur kunnen verlaten.
Gelet op al deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat verdachte niet anders kon handelen dan zoals hij uiteindelijk heeft gedaan. De noodzaak zich te verdedigen bestond niet: er bestonden voor verdachte meerdere reële en redelijke mogelijkheden zich aan de situatie te onttrekken, terwijl die ook van verdachte gevergd konden worden.
Op grond van het bovenstaande is niet voldaan aan de subsidiariteiteis. Het beroep op noodweer van verdachte slaagt dan ook niet.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat ook een beroep op noodweerexces dient te worden verworpen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat er geen sprake was van een hevige gemoedsbeweging.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake was van noodweerexces. Daartoe heeft zij aangevoerd dat bij verdachte sprake was van een hevige gemoedstoestand bestaande uit een combinatie van angst, radeloosheid en woede, welke een onmiddellijk gevolg was van de aanranding door het slachtoffer. Hierdoor is verdachte buiten zichzelf gegaan en heeft hij alle grenzen uit het oog verloren
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat nu geen sprake was van een noodzakelijke verdediging, zoals hiervoor overwogen, ook geen sprake is van noodweerexces. Verdachte is derhalve strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zeven jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een op te leggen straf verdachte geen hogere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. In strafverminderende zin heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte zichzelf bij de politie heeft gemeld en zich gedurende het hele proces meewerkend heeft opgesteld. Daarnaast gedraagt verdachte zich goed in de [verblijfplaats] , werkt hij gemotiveerd aan doelen, heeft hij met succes de basistraining re-integratie afgerond, en heeft hij verschillende vormen van werkervaring opgedaan. Indien de rechtbank besluit dat aan de op te leggen straf voorwaarden moeten worden verbonden, dan verzoekt de verdediging de voorwaarden op te leggen zoals geadviseerd door de reclassering, behalve de elektronische controle.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een mes te steken. Er mag van geluk worden gesproken dat het letsel het slachtoffer niet fataal is geworden. Het slachtoffer is in zijn linkerarm en linker hartkamer geraakt. In zijn linkerarm heeft hij een slagaderlijke bloeding opgelopen. De messteek in de linker hartkamer heeft een snee in het hartzakje en de hartspier veroorzaakt en daardoor is een bloedige klaplong ontstaan. Door deze verwondingen heeft het slachtoffer zoveel bloed verloren dat de ademhaling en bloedcirculatie onvoldoende plaatsvonden en het slachtoffer gereanimeerd moest worden. Medisch ingrijpen aan zowel de linkerarm als het hart van het slachtoffer was noodzakelijk. Het slachtoffer heeft een aantal dagen in het ziekenhuis moeten verblijven en heeft daarna ook nog lange tijd hulp nodig gehad bij zijn dagelijkse activiteiten. Het slachtoffer heeft nog altijd last van de gevolgen van het feit. Hij moet door de operaties aan zijn hart de rest van zijn leven bloedverdunners slikken en heeft littekens overgehouden. Naast de slagaderlijke bloeding aan zijn linkerarm, zijn door de messteek ook enkele zenuwen doorgesneden. Deze zijn operatief weer aan elkaar gezet, echter deze schade zal niet helemaal herstellen. Hierdoor zal het slachtoffer blijvend letsel aan zijn linkerarm houden in de zin van mobiliteitsverlies. Naast het lichamelijke leed, heeft het gebeuren ook psychische gevolgen gehad, zoals blijkt uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij van het slachtoffer. Van het steekincident en de ernstige gevolgen daarvan zijn ook omwonenden en toevallige aanwezigen getuige geweest; voor hen moet het een schokkende en beangstigende ervaring zijn geweest. Een dergelijk ernstig geweldsfeit, gepleegd op de openbare weg midden in een woonwijk, leidt ook tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een op naam van verdachte gesteld uittreksel Justitiële documentatie van 29 maart 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een vergelijkbaar delict is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia forensisch psychiatrisch onderzoek van 21 januari 2022, opgesteld door P.K.J. Ronhaar, psychiater en het forensisch psychologisch onderzoek van 23 januari 2022, opgesteld door R. Bout, GZ-psycholoog. Uit zowel het psychiatrisch als het psychologisch onderzoek volgt dat bij verdachte geen aanwijzingen zijn voor een psychische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, een verstandelijke handicap of psychogeriatrische aandoening, afgezien van het cannabisgebruik, waar verdachte inmiddels mee is gestopt. Ook kan uit de observaties tijdens de gesprekken en de overige informatie niet worden afgeleid dat verdachte op meerdere levensterreinen structurele problemen ondervindt. De indruk is wel dat verdachtes persoonlijkheid nog niet geheel is uitgerijpt en dat hij nog bezig is volwassen te worden. Zijn agressieregulatie schiet op sommige punten nog tekort, vooral in situaties van oplopende stress en spanningen. Bij enkele situaties met oplopende stress is gebleken dat verdachte last heeft van die stress en dan moeite heeft om constructieve oplossingsstrategieën in te zetten. Zijn agressieregulatie is onder die omstandigheden onvoldoende gebleken. Dit is echter niet zodanig van aard en om-
vang dat gesproken moet worden van bijvoorbeeld een persoonlijkheidsstoornis of een separate impulscontrolestoornis. Gelet op het voorgaande zien de psychiater en psycholoog geen aanleiding om tot enige vermindering in het toerekenen te adviseren.
Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van het Reclasseringsadvies van 3 februari 2022 opgesteld door de heer [E] , reclasseringswerker.
De straf
Gelet op de aard en ernst van het feit en de gevolgen die het feit voor aangever heeft gehad, is de rechtbank van oordeel dat met niets anders kan worden volstaan dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank weegt in positieve zin mee dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en ter terechtzitting zijn spijt heeft betuigd. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat zij aannemelijk acht dat verdachte ongewild terecht is gekomen in een stressvolle situatie waarin hij moeite heeft om op een juiste wijze te reageren. De rechtbank heeft gekeken naar de straffen die doorgaans worden opgelegd voor een enkelvoudige poging tot doodslag waarbij er gebruik wordt gemaakt van een mes.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar passend en geboden is, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.BENADEELDE PARTIJEN

Het slachtoffer [slachtoffer] en zijn partner mevrouw [A] hebben zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd. [slachtoffer] vordert een bedrag van € 55.082,12. Dit bedrag bestaat uit € 5.082,12 aan materiële schade en € 50.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. [A] vordert een bedrag van € 49.852,29. Dit bedrag bestaat uit € 24.852,29 aan verplaatste schade en € 25.000,- aan shockschade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van [slachtoffer]
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , met wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 54.830,76. De materiële schade dient tot een bedrag van € 4.830,76 te worden toegewezen. De verzochte kosten voor een vervangende autosleutel en de kosten van transport van de auto betreffen geen rechtstreekse schade omdat de in de woning aangetroffen autosleutel niet de autosleutel van het slachtoffer was. De immateriële schade van € 50.000,- kan worden toegewezen.
Ten aanzien van [A]
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [A] , met wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, geheel toe te wijzen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de verdediging primair verzocht om de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen. Subsidiair heeft de verdediging het navolgende aangevoerd.
Ten aanzien van [slachtoffer]
De verdediging heeft aangevoerd dat [slachtoffer] slechts 13 dagen in plaats van 14 dagen in het ziekenhuis opgenomen is geweest. Ten aanzien van de kosten van het eigen risico over het jaar 2022, de extra kosten voor fysiotherapie, de reiskosten voor in de toekomst te maken kilometers en de kostenpost kleding heeft de verdediging aangevoerd dat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd en om die reden dienen te worden afgewezen. Met betrekking tot de autosleutel en de kosten voor transport van de auto heeft de verdediging aangevoerd dat uit het dossier niet volgt dat de autosleutels in de woning van verdachte lagen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat het gevorderde bedrag dient te worden gematigd.
Ten aanzien van [A]
Ten aanzien van de kosten van verzorging heeft de verdediging aangevoerd dat niet is onderbouwd dat het normaal en gebruikelijk was om hiervoor tegen betaling een derde in te schakelen, zodat deze kosten als onvoldoende onderbouwd dienen te worden afgewezen. Voorts heeft de verdediging betwist dat het slachtoffer steeds de gestelde uren aan verzorging nodig had. Ten aanzien van de shockschade verwijst de verdediging naar het proces-verbaal op pagina 50 van het procesdossier, waaruit blijkt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als eerste van de politie ter plaatse komen, dat getuige [getuige 1] de eerste hulp
verleende en dat verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] een tourniquet aanleggen. Uit het proces-verbaal op p. 38 van het procesdossier volgt dat wanneer de verpleegkundigen [slachtoffer] op een brancard leggen, [A] pas arriveert. Nu de stelling van [A] dat zij eerste hulp heeft verleend en [slachtoffer] in haar armen heeft gehouden tot het ambulancepersoneel aanwezig was, wordt weersproken door de zojuist aangehaalde processen-verbaal, verzoekt de verdediging de vordering shockschade te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van [slachtoffer]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
[slachtoffer] vordert de volgende materiele schade:
a. ziekenhuisdaggeldvergoeding (14 dagen x € 31,-) € 434,00
b. kosten eigen risico zorgverzekering 2021 en 2022 € 770,00
c. kosten fysiotherapie € 2.517,50
d. kosten medicatie € 7,68
e. kosten nieuwe autosleutel € 216,36
f. kosten transport auto € 35,00
g. reiskosten € 467,60
h. kosten kleding € 540,00
i. kosten hulpmiddelen
€ 93,98 +
Totaal € 5.082,12
Met betrekking tot post a. wordt het volgende overwogen. Uit het forensisch medisch rapport volgt dat verdachte om 23.25 uur met de ambulance in het [ziekenhuis] is aangekomen, zodat de rechtbank voor de berekening van de ziekenhuisdaggeldvergoeding uitgaat van 13 dagen in plaats van de gevorderde 14 dagen. Dit komt neer op een toewijsbaar bedrag van € 403,- (13 x € 31,-).
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten b. tot en met d. en g. tot en met i. komt in zijn geheel voor vergoeding in aanmerking. [slachtoffer] heeft deze posten voldoende onderbouwd. Verder wordt overwogen dat het voldoende aannemelijk is dat zijn eigen risico ook in het jaar 2022 op zal gaan aan behandelingen die met het letsel verband houden en dat hij in de toekomst nog veel meer medische kosten zal moeten maken. De rechtbank acht verder een bedrag van € 540,- niet onredelijk ter vervanging van de kleding die [slachtoffer] droeg ten tijde van het bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van de posten e. en f. geldt dat het bewezen verklaarde feit enerzijds en de noodzaak van [slachtoffer] zijn autosleutel te vervangen en transportkosten te betalen in een te ver verwijderd causaal verband van elkaar staan om tot toewijzing van deze schadeposten te kunnen leiden.
Gelet op het bovenstaande zal in totaal een bedrag van € 4.799,76 aan materiële schade worden toegewezen.
Immateriële schade
Daarnaast vordert [slachtoffer] een bedrag van € 50.000,- aan immateriële schade.
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 BW recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding, onder meer indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen.
[slachtoffer] heeft ernstig lichamelijk letsel in de vorm van een ernstige steekverwonding opgelopen. Daarvoor heeft [slachtoffer] verschillende operaties moeten ondergaan, waarbij de nodige complicaties zijn opgetreden en er blijvend letsel is. De rechtbank houdt bij de vaststelling van de hoogte van de immateriële schade rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank zal een bedrag van € 25.000,00 toewijzen.
De rechtbank zal het totale bedrag aan materiele en immateriële schade van € 29.799,76 vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 september 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 29.799,76, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 september 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 183 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van [A]
is de partner van [slachtoffer] en heeft zich op grond van artikel 51f lid 2 Sv gevoegd als benadeelde partij.
Verplaatste schade
[A] vordert een bedrag van € 24.852,29 aan verplaatste schade, bestaande uit een bedrag van € 652,29 aan reiskosten vanwege ziekenhuisbezoek en een bedrag van € 24.200,- aan kosten voor de verzorging van [slachtoffer] . Artikel 6:107 lid 1 onder a BW biedt aan derden, die als gevolg van andermans lichamelijke of geestelijke kwetsing schade lijden, recht op vergoeding van door hen ten behoeve van de gekwetste gemaakte kosten. Bezoekkosten komen volgens vaste jurisprudentie voor vergoeding in aanmerking wanneer sprake is van een nauwe persoonlijke relatie van de derde tot het slachtoffer. [A] is de partner van [slachtoffer] , zodat deze band gegeven is. De gevorderde reiskosten ten behoeve van de bezoeken van € 652,29 zijn redelijk en onderbouwd en zullen dan ook worden toegewezen.
De rechtbank zal [A] niet ontvankelijk verklaren in haar vordering voor zover die ziet op de kosten voor de verzorging van [slachtoffer] . In het licht van het gemotiveerde verweer is nadere onderbouwing nodig dat deze verzorging ook daadwerkelijk zoveel uren heeft gekost als wordt gesteld. Nader onderzoek hierover brengt een onevenredige belasting van dit strafgeding op als bedoeld in artikel 361 lid 3 Sv. [A] kan deze vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Shockschade
Daarnaast vordert [A] een bedrag van € 25.000,- aan shockschade.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond.
Nog daargelaten de vraag of reeds voldoende is vast komen te staan dat sprake is van geestelijk letsel, weerspreken de feiten in het dossier dat [A] het tenlastegelegde heeft waargenomen of een hevige emotionele schok bij haar werd teweeggebracht door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan.
Uit het procesdossier volgt immers dat [A] pas ter plaatse kwam toen de ambulanceverpleegkundigen [slachtoffer] op de brancard hadden gelegd en naar het ziekenhuis wilden vertrekken [13] . Dat zij een van de eerste personen was die bij hem aanwezig was, dat zij eerste hulp heeft verleend en haar partner in haar armen heeft gehouden tot de ambulance arriveerde [14] zoals zij ter zitting heeft gesteld blijkt nadrukkelijk niet uit het dossier. Dat daadwerkelijk sprake is geweest van shockschade is dan ook onvoldoende onderbouwd, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
De rechtbank zal het toegewezen bedrag van € 652,29 vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 september 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [A] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 652,29 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 september 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 13 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [A] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan 4
(vier) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 29.799,76;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2021 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft de meer gevorderde schade af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 29.799,76 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 183 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [slachtoffer] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [A]
  • wijst de vordering van [A] toe tot een bedrag van € 652,29;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [A] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [A] voor wat betreft de gevorderde kosten van verzorging van [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van [A] voor wat betreft de shockschade af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [A] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [A] aan de Staat € 652,29 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 13 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [A] dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, mrs. A.M. Loots en M. Weistra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Tason Avila, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 mei 2022.
Mr. Tason Avila is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 september 2021 te Zeewolde, in elk geval in Nederland, teruitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijken al dan niet met voorbedachte rade van het leven te beroven meermalen, althanseenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de (linker)borsten/of de/het hart(streek) en/of de (linker)arm, in elk geval in het (boven)lichaamvan die [slachtoffer] te steken en/of te prikken en/of te snijden, terwijl de uitvoering vandat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 december 2021, genummerd PL0900-2021307357, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 366. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 188.
3.Pagina 189.
4.Letselrapportage forensisch geneeskunde GGD Flevoland van 4 april 2022 opgesteld door drs. [C] , forensisch arts, pagina’s 14; dit is een geschrift dat geen proces-verbaal is.
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pagina 163.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 107.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 218.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 164.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 219.
10.Pagina 57.
11.Pagina 286.
12.Een bij pleitnota van de verdediging overgelegd geschrift, inhoudende een e-mailbericht van mevrouw [B] , [functie] regio [plaatsnaam 2] .
13.Pagina 38.
14.Pagina 50.