ECLI:NL:GHSHE:2022:393

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
20-000990-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake poging doodslag en overtredingen van de Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 april 2021. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag en twee overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 maart 2019 in Eygelshoven, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf, een steekwond heeft toegebracht aan het slachtoffer met een scherp voorwerp, waarbij de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Daarnaast heeft de verdachte op 7 oktober 2018 als bestuurder van een motorrijtuig onder invloed van alcohol gereden, wat resulteerde in een aanrijding met een tuinmuur en een woning. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en een geldboete van €450. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar geëist. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van €5.150 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de eerste aanleg gecompenseerd door de straf niet te verhogen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000990-21
Uitspraak : 28 januari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 april 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers
03-070875-19 en 03-206815-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering, zodat deze vordering in hoger beroep niet aan de orde is.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, behoudens de opgelegde straffen en opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen voor het feit onder parketnummer 03-070875-19 onder 1 primair en het feit onder parketnummer 03-206815-18 onder 1 tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van het feit onder parketnummer 03-206815-18 onder 2 bewezenverklaard vordert de advocaat-generaal oplegging van een geldboete ad € 450,--, subsidiair 9 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze conform de beslissing van de rechtbank geheel zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Namens verdachte is uitsluitend inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien van het onder parketnummer 03-206815-18 onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Voorts is een strafmaatverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] is eveneens verweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal reeds worden vernietigd omdat het hof de dagvaarding onder parketnummer 03-070875-19 geldig acht en, anders dan de rechtbank, niet komt tot een partiële nietigverklaring voor zover deze betrekking heeft op feit 2.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
parketnummer 03-070875-191.
hij, op of omstreeks 22 maart 2019 te Eygelshoven, gemeente Kerkrade, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een scherp en/of puntig voorwerp in en/of nabij het hart, althans in en/of nabij het hartzakje en/of in het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij, op of omstreeks 22 maart 2019 te Eygelshoven, gemeente Kerkrade, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een perforatie van een hartzakje, althans hartwond en/of een buikwond, heeft toegebracht, door met dat opzet met een scherp en/of puntig voorwerp in en/of nabij het hart, althans in en/of nabij het hartzakje en/of in het bovenlichaam van die [slachtoffer] te steken;
2.
hij, op of omstreeks 22 maart 2019 te Eygelshoven, gemeente Kerkrade, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [adres 3] , in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten [café] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit:
- het meermalen, althans eenmaal schoppen en/of slaan en/of duwen tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] ;
parketnummer 03-206815-18 (gevoegd):1.
hij op of omstreeks 7 oktober 2018 te Landgraaf, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 575 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
hij op of omstreeks 7 oktober 2018 te Landgraaf als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Pasweg, komende uit de richting van Waubach en rijdende in de richting van Schaesberg, met zodanige snelheid en/of zo onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onoordeelkundig en/althans op zodanige wijze heeft gereden, dat hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig (personenauto), in botsing althans aanrijding is gekomen met een, gezien verdachtes rijrichting, aan de rechterzijde van die weg staande tuinmuur behorende bij een woning gelegen aan de [adres 2] en (vervolgens) tegen de voorgevel van die woning tot stilstand is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof acht het in de zaak met parketnummer 03-070875-19 onder 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De opsteller van de tenlastelegging heeft, gezien de tekst van de tenlastelegging (impliciet cumulatief door middel van toevoeging “en/of”), beoogd twee verschillende incidenten van openlijke geweldpleging ten laste te leggen.
Ten aanzien van één incident, te weten het incident in het [café] te Kerkrade, is echter kennelijk abusievelijk de geweldpleging niet nader verfeitelijkt, zodat ten aanzien van dit incident niet tot een bewezenverklaring van het geweld kan worden gekomen. De verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging opgenomen verfeitelijking van het geweld ziet, bezien tegen de achtergrond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg, op het incident zoals zich dat op de openbare weg, [adres 3] , te Kerkrade voor [café 2] zou hebben afgespeeld. Echter, ten aanzien van dit incident is het hof van oordeel dat niet in voldoende mate kan worden vastgesteld dat de verdachte, naast [medeverdachte] , het geweld zoals omschreven in de tenlastelegging heeft gebruikt tegen het slachtoffer [slachtoffer] . Derhalve spreekt het hof de verdachte eveneens vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-070875-19 onder 1 primair en in de zaak met parketnummer 03-206815-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
parketnummer 03-070875-19:1.
hij, op 22 maart 2019 te Eygelshoven, gemeente Kerkrade, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een scherp en puntig voorwerp in het hart heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
parketnummer 03-206815-18 (gevoegd):1.
hij op 7 oktober 2018 te Landgraaf, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 575 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
hij op 7 oktober 2018 te Landgraaf als bestuurder van een voertuig, personenauto, daarmee rijdende op de weg, de Pasweg, komende uit de richting van Waubach en rijdende in de richting van Schaesberg, met zodanige snelheid en zo onvoorzichtig heeft gereden, dat hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig, personenauto, in botsing is gekomen met een, gezien verdachtes rijrichting, aan de rechterzijde van die weg staande tuinmuur behorende bij een woning gelegen aan de [adres 2] en vervolgens tegen de voorgevel van die woning tot stilstand is gekomen, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bespreking verweren feit 1 primair en subsidiair (parketnummer 03-070875-19)
Zijdens verdachte is verweer gevoerd ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-070875-19 onder 1 primair en subsidiair bewezenverklaarde. Daartoe heeft de raadsvrouw het navolgende aangevoerd.
De verdachte heeft de aangever wel met een mes in het lichaam gestoken maar uit de stukken blijkt niet dat de verdachte heeft gestoken in en/of nabij het hart, althans nabij het hartzakje en/of in het (boven)lichaam, zoals ten laste is gelegd. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de aangever in de onderbuik, iets boven zijn navel is gestoken, hetgeen ook blijkt uit de melding van de meldkamer aan de ambulancezorg. De ter plaatse gekomen verbalisanten hebben in het proces-verbaal van bevindingen opgenomen dat aangever een steekwond had in zijn buik, net boven zijn navel, dat diens broek was bebloed en dat er geen beschadiging te zien was aan het T-shirt van de aangever. Verder zijn er getuigen die hebben gezien dat aangever bloedde aan zijn buik c.q. dat hij een buikwond had. Uit de beschrijving van de camerabeelden van het steekincident volgt dat de verdachte een snelle voorwaartse beweging naar beneden maakt.
Uit het rapport van de GGD-arts blijkt voorts dat er is geconstateerd: “thorax drukpijn, li mediaan insteekopening mes waar seal op zit”. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat “Thorax” de medische term is voor de borstholte welke zich uitstrekt van de onderkant van de nek tot de middenrifspier. De medische term “Mediaan” duidt op alles wat betrekking heeft op het midden van het lichaam, wat naar het midden van het lichaam is gericht of wat dichter naar het midden komt. Dit komt overeen met de bevindingen van de verbalisanten dat het slachtoffer een steekwond in zijn buik had, net boven de navel.
De vraag is op welke plek het hartzakje is geperforeerd. Er bevinden zich geen foto’s van het letsel in het dossier en de aangever klaagde pas na 40 minuten na het steekincident over benauwdheid. Het is heel goed mogelijk dat het hartzakje aan de onderzijde is geperforeerd door het steken boven de navel, daarbij uitgaande van de situatie dat de aangever een verdedigende en een wat in elkaar gedoken houding heeft aangenomen nadat hij was belaagd door een medeverdachte. Echter, dan kan niet worden vastgesteld dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het hartzakje van aangever door zijn handelen geperforeerd zou worden en dat aangever daardoor zou kunnen komen te overlijden. Er is aldus geen sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever, hetgeen dient te leiden tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken omdat de aangever niet in of nabij het hart of het hartzakje dan wel in het bovenlichaam van de aangever heeft gestoken, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De door de verdediging bepleite vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. De raadsvrouw beroept zich met name op niet medische verklaringen, zoals de bevindingen van de verbalisanten en een tweetal getuigen.
Het hof hecht zwaarwegende betekenis aan de verklaring van de aangever en de medische stukken die zich in het dossier bevinden.
Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij opeens een pijn aan de linkerkant van zijn borst voelde, dat hij een steekwond heeft door zijn borstkas en dat zijn hart is geraakt. Blijkens de camerabeelden (p. 165) had de aangever een donkere vlek op zijn T-shirt en zijn broek, die hij eerst niet had.
Voorts blijkt uit het rapport forensische geneeskunde van de GGD Zuid-Limburg, bij de politie binnengekomen op 19 april 2019, dat aangever binnengebracht werd bij de eerste hulp met een steekverwonding aan de linkerzijde van de thorax. Na 10 minuten werd aangever benauwd, de bloeddruk daalde en moest aangever geïntubeerd worden. Met spoed is een echo van het hart gemaakt en daarop werd een tamponade gezien (een klinisch beeld waarbij het hart zijn pompfunctie niet goed meer kan vervullen, doordat zich vloeistof (bloed) in het hartzakje bevindt, hierdoor krijgt de patiënt het extreem benauwd en indien er niets aan gedaan wordt kan de patiënt overlijden). Uit de chirurgische ingreep waarbij de borstkas is geopend om zo het hart goed te kunnen bereiken, werd een perforatie van het pericard (hartzakje) en de linker hartkamer gezien.
Daar komt bij dat de aangever zich als benadeelde partij heeft gevoegd en zijn vordering heeft voorzien van foto’s van zijn torso waarop een tweetal littekens is te zien; een groot litteken over het midden van zijn borstkas als gevolg van de open hartoperatie die hij heeft moeten ondergaan en een klein litteken net onder de linkerborst.
Alles overziende houdt naar het oordeel van het hof de notitie “Insteekopening links mediaan thorax” op pagina 126 van het dossier in dat de steekverwonding, de plaats waar het mes het lichaam van de aangever is binnengegaan, is aangetroffen links van de middenlijn (mediaan) ter hoogte van de borstkas (thorax) en dus niet in de onderbuik, vlak boven de navel. Dat getuigen het letsel anders hebben geïnterpreteerd maakt dit niet anders.
Een messteek in de thorax heeft geleid tot perforatie van het hartzakje en de linker hartkamer van de aangever. Door op die plek, waar zich kwetsbare organen bevinden, te steken heeft de verdachte willens en wetens het risico genomen dat hij de aangever dodelijk zou kunnen verwonden. Daarmee is minst genomen sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever, zodat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-070875-19 onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het in de zaak met parketnummer 03-206815-18 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 03-206815-18 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor feit 1 primair van de dagvaarding met parketnummer 03-070875-19 en feit 1 van de dagvaarding met parketnummer 03-206815-18 tot een gevangenisstraf van 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) en het meewerken aan middelencontrole. Ten aanzien van feit 2 van de dagvaarding met parketnummer 03-206815-18 heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 450,00, subsidiair 9 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar gevorderd voor feit 1 primair van de dagvaarding met parketnummer 03-070875-19 en feit 1 van de dagvaarding met parketnummer 03-206815-18. Volgens de advocaat-generaal is dat een passende straf, met name vanwege de ernst van de poging tot doodslag en de gevolgen die dit feit heeft gehad voor het slachtoffer [slachtoffer] . Voorts heeft de advocaat-generaal ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 03-206815-18 gevorderd de oplegging van een geldboete ad € 450,--, subsidiair 9 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens verdachte is bepleit een straf op te leggen die is toegespitst op de persoon van de verdachte. Een straf die de verdachte wederom van zijn vrijheid zal beroven is volgens de raadsvrouw van de verdachte niet passend. De verdachte heeft geen strafbare feiten meer gepleegd en, behoudens een korte terugval, houdt de verdachte zich goed aan de voorwaarden die zijn gesteld in het kader van de omgangsregeling met zijn kinderen. De verdachte heeft een nieuwe partner en de vader van verdachte is ernstig ziek en zijn levensverwachting is niet lang. De verdachte wil graag werken en vechten voor zijn kinderen. De raadsvrouw verzoekt het hof primair om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Subsidiair is verzocht een straf gelijk aan de straf die door de rechtbank is opgelegd, in ieder geval niet hoger.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, het besturen van een auto onder invloed van alcohol en het veroorzaken van gevaar en hinder op de weg. De verdachte is met de auto tegen een tuinmuur en de voorgevel van een woning aangereden.
Met name aan de poging tot doodslag wordt door het hof zwaar getild. De verdachte heeft na een ruzie in het uitgaansleven op enig moment met een mes in het lichaam van [slachtoffer] gestoken. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer] een steekverwonding opgelopen en is zijn leven gered kunnen worden door operatief ingrijpen, te weten een open hartoperatie. Slachtoffers kunnen als gevolg van een feit als bewezenverklaard – naast de lichamelijk gevolgen – nog langdurig last hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid. Bovendien leidt een feit als het onderhavige tot maatschappelijke onrust, nu dit in het uitgaansleven plaatsvond.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden:
- de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 16 november 2021 reeds eerder terzake geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld;
- de mate waarin het bewezenverklaarde onder 1 primair (parketnummer 03-070875-19) persoonlijk leed bij het slachtoffer [slachtoffer] teweeg heeft gebracht, te weten psychische klachten als angst, herbelevingen en ontsierende littekens op zijn lichaam;
- de omstandigheid dat de verdachte, door te handelen zoals bewezen verklaard onder parketnummer 03-206815-18 onder 1, onder invloed van alcoholhoudende drank heeft gereden. Hieruit spreekt verdachtes miskenning van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer;
- de omstandigheid dat de verdachte met het bewezenverklaarde onder parketnummer 03-206815-18 onder 2 de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht, nu er daadwerkelijk een ongeval heeft plaatsgevonden en de verdachte tegen een tuinmuur en een voorgevel van een woning is gereden;
- de mate waarin het bewezenverklaarde onder 2 (parketnummer 03-206815-18) angst heeft veroorzaakt bij de bewoners van de woning en de mate van de schade die aan die woning is veroorzaakt.
Een straf gelijk aan het voorarrest, zoals door de verdediging is bepleit, is gelet op het vorenstaande niet passend. Maar ook de straf die de rechtbank heeft opgelegd doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de feiten, in het bijzonder gelet op de ernst van feit 1 onder parketnummer 03-070875-19. Het hof ziet geen aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Bovendien heeft het hof de rapportage van SVG Mondriaan Reclassering Limburg d.d. 4 januari 2021 (het hof begrijpt: 2022) in aanmerking genomen, waaruit volgt dat het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt geadviseerd maar dat het verbinden van bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf niet langer nodig wordt geacht. Deze zullen in de visie van de reclassering niet langer bijdragen aan het terugdringen van recidive. Een klinisch dan wel ambulant traject wordt niet haalbaar geacht gelet op het intelligentieniveau en de persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte. De verdachte heeft tijdens zijn schorsing uit preventieve hechtenis deze schorsing diverse keren op het spel gezet door onder meer weer verdovende middelen te gaan gebruiken.
Alles overziende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Het hof ziet gelet op het reclasseringsrapport geen aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Ten aanzien van de overtreding van feit 2 onder parketnummer 03-206815-18 is het hof van oordeel dat een geldboete van € 450,00 passend en geboden is. Voorts zal het hof, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid, terzake dit feit 2 en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
In hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen ziet het hof evenwel aanleiding te bepalen dat deze bijkomende straf voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd, met een proeftijd als na te melden.
Redelijke termijn
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende. Het hof stelt vast dat de verdachte in verzekering is gesteld op 24 maart 2019. Nadat hij was gedagvaard voor de rechtbank en de zaak in eerste aanleg was behandeld, heeft de rechtbank op 2 april 2021 vonnis gewezen, derhalve niet binnen een termijn van 2 jaren.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM in de fase van de eerste aanleg in geringe mate, te weten met 9 dagen, is overschreden. Daarbij merkt het hof op dat in eerste aanleg op verzoek van de verdediging de aangever als getuige is gehoord door de rechter-commissaris en dat tevens een reclasseringsrapport omtrent de verdachte is opgemaakt.
Overschrijding van de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan echter in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Het hof constateert dat de zaak in hoger beroep alsnog met bijzondere voortvarendheid ter terechtzitting is aangebracht en behandeld. Daarmee is de totale berechting in twee instanties binnen vier jaren na het instellen van strafvervolging geschied. Naar het oordeel van het hof wordt de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg daardoor gecompenseerd. Er kan daarom worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.150,00, bestaande uit een bedrag van € 150,00 aan materiële schade (daggeldvergoeding) en een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade (ontsierend litteken en psychische gevolgen), te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft bepleit dat het door de rechtbank toegewezen bedrag gematigd dient te worden. Uit het dossier volgt immers dat de benadeelde partij, vlak nadat hij ontslagen is uit het ziekenhuis, weer in het café is geweest en daar heeft gezegd dat hij de verdachte zou afmaken. Dat is tegenstrijdig aan de stelling dat de benadeelde partij pas 4 weken na de operatie weer op de been was en dat hij kampte met psychische klachten, aldus de raadsvrouw van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes onder parketnummer 03-070875-19 onder 1 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De gevorderde materiële schade is in voldoende mate onderbouwd.
Voorts acht het hof de gevorderde immateriële schade billijk en niet bovenmatig. De benadeelde partij is dicht bij de dood geweest en een open hartoperatie was noodzakelijk om zijn leven te redden. De psychische gevolgen voor de benadeelde partij zijn dan ook groot, zoals blijkt uit de toelichting op de vordering. Dat de benadeelde partij later stoere praat uit, doet daar niet aan af. Bovendien hebben de messteek en de noodzakelijke operatie twee ontsierende littekens op de borstkas van de benadeelde partij veroorzaakt, waar de benadeelde partij mee moet leren leven.
De verdachte is tot vergoeding van voornoemde materiële en immateriële schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 5.150,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f, 45, 57, 62, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 8, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-070875-19 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-070875-19 onder 1 primair en in de zaak met parketnummer 03-206815-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 03-070875-19 onder 1 primair en in de zaak met parketnummer 03-206815-18 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-070875-19 onder 1 primair en in de zaak met parketnummer 03-206815-18 onder 1 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-206815-18 onder 2 bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 450,00 (vierhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-206815-18 onder 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-070875-19 onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.150,00 (vijfduizend honderdvijftig euro) bestaande uit € 150,00 (honderdvijftig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2019 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-070875-19 onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.150,00 (vijfduizend honderdvijftig euro) bestaande uit € 150,00 (honderdvijftig euro) materiële schade en
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2019 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. M.M. Koevoets en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 28 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.