Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
- de akte uitlating geschilpunten van [geïntimeerde] ,
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 8 mei 2019,
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing bij de rechtbank
- subsidiair: te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] met het sluiten van de overeenkomsten niet werd blootgesteld aan het risico op een onaanvaardbaar zware financiële last.
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
execution onlydienst, en moest dus zeker gebeuren bij een door een tussenpersoon aangebrachte effectenleaseovereenkomst (die alsdan in het onderhavige geval niet was aangegaan). Daargelaten dat het hof de argumenten van [geïntimeerde] niet op de gestelde wijze terugleest in de brief van de STE, merkt het hof op dat STE in de genoemde brief Dexia in ieder geval niet erop heeft gewezen dat het informeren ook diende te geschieden bij het aangaan van een effectenleaseovereenkomst. Daarbij staat dit (mogelijke) nalaten door Dexia naar het oordeel van het hof niet in de weg aan de verwerping van het beroep op de billijkheidscorrectie. Voor zover [geïntimeerde] argumenten heeft aangevoerd die hierboven niet zijn behandeld, maken deze het oordeel evenmin anders.
afnemers van Dexiadaardoor benadeeld zijn, maar dat [geïntimeerde] moet stellen en onderbouwen dat Dexia jegens
hemeen onrechtmatige rechtsinbreuk heeft gepleegd, met schade tot gevolg. Ook rust op [geïntimeerde] in beginsel de verplichting om de omvang van zijn schade te stellen en onderbouwen. Zoals het hof in een aantal arresten, waaronder een arrest van 25 juni 2019, heeft overwogen, kon [geïntimeerde] derhalve niet volstaan met een algemene uiteenzetting over de wijze waarop Dexia – op macroniveau – (mogelijk) voordeel heeft kunnen behalen bij de inkoop van aandelen door een opslag te berekenen, maar had [geïntimeerde] moeten toelichten welke vordering voor hem hieruit zou kunnen voortvloeien. [17] De klacht van [geïntimeerde] dat Dexia zonder meer het door haar onrechtmatig verkregen voordeel moet worden ontnomen en dat het voor hem lastig is om zijn vordering te onderbouwen, omdat de informatie zich enkel in het domein van Dexia bevindt, ontslaat hem – al aangenomen dat dit laatste juist is – niet zonder meer van de verplichting zijn vordering te onderbouwen. Voordeelsontneming als middel om de schade te begroten, komt immers pas aan de orde wanneer [geïntimeerde] voldoende heeft toegelicht dat hij schade heeft geleden. Dexia heeft er bijvoorbeeld op gewezen dat informatie over de destijds geldende beurskoersen (en naar het hof aanneemt ook het verloop daarvan) beschikbaar is, waarop door [geïntimeerde] niet is gerespondeerd. In hetgeen door [geïntimeerde] naar voren is gebracht, ziet het hof daarom onvoldoende aanknopingspunten om van Dexia te vragen dat zij haar betoog uitvoeriger motiveert dan zij heeft gedaan, dan wel om af te wijken van de in artikel 150 Rv neergelegde hoofdregel omtrent de stelplicht- en bewijslastverdeling. Het hof ziet daarom evenmin aanleiding Dexia te bevelen nadere stukken over te leggen. Het door Dexia in dit verband gedane beroep op verjaring ter zake van deze vordering behoeft geen bespreking meer. Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft Dexia haar beroep op schending van de klachtplicht in de zin van artikel 6:89 BW prijsgegeven. Derhalve faalt deze incidentele grief.
aansprakelijkheid ex artikel 6:76 BW, 6:171 BW en 6:172 BW.
- verminderd met het door Dexia aan [geïntimeerde] op 18 januari 2012 betaalde bedrag van € 1.072,23 per die datum;
- vermeerderd met € 848,20 (2/3 deel van de restschuld van € 1.272,30), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2006 tot aan de dag van algehele voldoening.
6.De beslissing
- verminderd met het door Dexia aan [geïntimeerde] op 18 januari 2012 betaalde bedrag van € 1.072,23 per die datum;
- vermeerderd met € 848,20 (2/3 deel van de restschuld van € 1.272,30), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2006 tot aan de dag van algehele voldoening.