Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure bij de rechtbank
2.De procedure in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
3.8 Tussen [appellant] en Leaseproces B.V. (hierna: Leaseproces) is omstreeks 17 januari 2006 overeengekomen dat Leaseproces tegen een vast bedrag en een percentage over het eventuele behaalde resultaat rechtsbijstand zal verlenen. Bij brief van 17 januari 2006 heeft Leaseproces [appellant] onder meer het volgende bericht:
“(…) Hierbij bevestigen wij u dat wij bereid zijn om voor u een procedure te voeren tegen Dexia voor de rechtbank Amsterdam, sector kanton.
4.Het geschil en de beslissing bij de rechtbank
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
alleverlieslatende overeenkomsten die zonder toestemming van zijn echtgenote zijn afgesloten, worden vernietigd. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat overeenkomst XV niet rechtsgeldig door de echtgenote van [appellant] is vernietigd. Anders dan [appellant] betoogt, kan uit de brief van 25 februari 2005, waarin Dexia meedeelt de vernietiging niet te erkennen, niet worden afgeleid dat Dexia begreep dat dus alle verlieslatende overeenkomsten zouden zijn vernietigd. [appellant] mocht daar dan ook niet gerechtvaardigd op vertrouwen. Nu niet is gesteld dat de echtgenote van [appellant] op enig ander moment de vernietiging van overeenkomst XV heeft ingeroepen, stelt het hof vast dat de vernietigingsbevoegdheid ten aanzien van overeenkomst XV thans is verjaard. De vordering van [appellant] zal op dit punt dan ook worden afgewezen.
5.13 Dexia heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de vernietiging door de echtgenote van [appellant] niet aansluit bij de voormelde door Stichting Eegalease ingestelde collectieve actie, omdat in die collectieve actie twee vorderingen (A en B) zijn ingesteld en de overeenkomsten van [appellant] niet vallen onder vordering A of vordering B. Vordering A was gericht op een verklaring voor recht dat artikel 1:88 BW van toepassing was op de door Dexia gesloten effectenleaseovereenkomsten. Vordering B zag op overeenkomsten die zijn gesloten met een rechtsvoorganger van Dexia in de periode tussen 29 januari 2000 tot en met 1 mei 2001.
6.De beslissing
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, hij die stukken op de
roldatum 26 mei 2020in het geding dient te brengen;
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum 26 mei 2020, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;