3.2.2 In het door [verweerder] ingestelde hoger beroep is hij opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat hem geen beroep op de buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst toekomt omdat het beroep te laat is ingesteld. Daartoe heeft hij onder meer betwist dat zijn echtgenote vanaf het begin van de looptijd van de overeenkomst op de hoogte was van het bestaan van de overeenkomst. Hij heeft in dat verband betoogd dat zijn echtgenote pas begin 2003 - naar aanleiding van berichten in het nieuws - te weten is gekomen dat hij de overeenkomst had gesloten.
Dexia heeft daartegenover in haar memorie van antwoord het volgende betoogd. De bewijslast van de subjectieve bekendheid van de echtgenote van [verweerder] met de overeenkomst rust weliswaar op haar (Dexia), maar aan deze bewijsvoering mogen geen hoge eisen worden gesteld. Deze subjectieve bekendheid kan worden afgeleid uit ten processe gebleken feiten en omstandigheden.
Dit bewijs kan worden geput uit algemene ervaringsregels met betrekking tot hetgeen, gelet op de positie van partijen en de aard van de handeling, binnen gezinsverhoudingen gebruikelijk is. Naar algemene ervaringsregels informeren echtelieden elkaar over het aangaan van een overeenkomst als de onderhavige en niet is gebleken dat zich op die regel in dit geval een uitzondering zou voordoen. Voor het geval het hof zou oordelen dat [verweerder] voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat zijn echtgenote minder dan drie jaar voorafgaand aan 17 maart 2004 kennis heeft genomen van het bestaan van de overeenkomst, biedt Dexia bewijs aan van haar stelling dat de echtgenote van [verweerder] meer dan drie jaar voorafgaand aan genoemde datum kennis heeft genomen van de overeenkomst, zulks met alle middelen rechtens, het horen van getuigen daaronder begrepen.
[Verweerder] heeft bij pleitnota in eerste termijn herhaald dat zijn echtgenote eerst begin 2003 ermee bekend is geraakt dat hij de overeenkomsten met Dexia had gesloten en dat de reden dat zij daarmee niet eerder bekend was, ligt in de onderlinge taakverdeling tussen de echtelieden, die inhield dat de financiën van het gezin uitsluitend en alleen door [verweerder] werden bestierd.
Hij heeft voorts aangevoerd dat waar Dexia zich op het standpunt stelt dat zijn echtgenote eerder met een en ander bekend was, Dexia daarvan de bewijslast draagt welke zij slechts zal kunnen vervullen door specifieke feiten en omstandigheden aan te dragen die betrekking hebben op [verweerder] en zijn echtgenote, en niet op "de Nederlandse gezinsverhoudingen" in het algemeen.
Dexia heeft daarop bij pleitnota schriftelijk pleidooi (tweede termijn) betoogd dat [verweerder] het laat bij de enkele stelling dat zijn echtgenote pas in 2003 bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst, dat deze stelling onaannemelijk is, en dat zelfs als inderdaad van zo'n traditionele rolverdeling sprake is als door [verweerder] gesteld, zulks niet eraan afdoet dat echtgenoten zeker een beleggingsbeslissing als de onderhavige met elkaar delen. In dat verband heeft Dexia erop gewezen dat [verweerder] naast de onderhavige overeenkomst nog twee effectenlease-overeenkomsten met Dexia heeft afgesloten, respectievelijk op 11 juni 1997 (met een maandlast van € 114,03, aangevuld op 1 mei 1999 met een 'Winstverbeteraar') en op 15 november 2000 (met een maandlast van € 226,89). Dexia heeft geconcludeerd dat [verweerder] niet aan zijn (verzwaarde) stelplicht heeft voldaan en dat zijn stelling dat zijn echtgenote pas in 2003 bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst reeds daarom gepasseerd dient te worden. Zou het hof daarover anders oordelen, dan dient - aldus Dexia - uit de bovengenoemde feiten tenminste het vermoeden te worden geput dat de echtgenote meer dan drie jaar voorafgaand aan haar vernietigingsverklaring bekend was met het bestaan van de overeenkomst. Voor het geval Dexia ook daarin niet kan worden gevolgd, heeft Dexia verwezen naar haar bewijsaanbod opgenomen in haar memorie van antwoord.