Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“Ik deed de administratie en de financiën zelf.”De rekeningen betroffen en/of rekeningen, aldus [appellant] . Op de vraag wie de financiële administratie deed en of [appellant] met zijn echtgenote de financiën besprak heeft de echtgenote verklaard dat dat bij haar man lag en dat hij dit niet besprak met haar en zij hier ook niet naar heeft gevraagd. Op de vraag of er meerdere bankrekeningen waren heeft de echtgenote verklaard dat zij zich hier niet mee bezig heeft gehouden. Over het beheer is voorts door [appellant] verklaard:
“Dat hield ik wel in de gaten. (…) Aan het eind van de maand keek ik wat er was uitgegeven.”Op de vraag van de raadsheer-commissaris hoe de financiën werden beheerd als [appellant] voor zijn werk in het buitenland was heeft de echtgenote verklaard:
“Net als daarvoor. Ik haalde geld voor de boodschappen (…). Voor een paar dingen waren er automatische afschrijvingen (…). Ik hoefde mij nergens over te bekommeren.”Op de vraag wie de post opende heeft de echtgenote verklaard dat zij het uit de brievenbus haalde en als het voor haar man was legde ze het op zijn bureau. Haar eigen post, zoals ansichtkaarten, haalde zij hier tussen uit. Op de vraag wanneer de echtgenote bekend is geraakt met het bestaan van de effectenleaseovereenkomst heeft [appellant] verklaard:
“(…)dat is gebeurd op een verjaardagspartij.(…) toen is Dexia ter sprake gekomen met twee vrienden. Ik heb in de zijkamer met hen staan praten. Zij zeiden: het gaat helemaal fout met de beurs. (…) Ik kreeg het benauwd, want ik dacht: dat heb ik niet aan mijn vrouw verteld dat ik die contracten heb afgesloten. Een paar dagen later heb ik het aan mijn vrouw verteld. Dit gesprek met mijn vrouw was in 2001.”De echtgenote verklaart hierover:
“Toen ik jarig was. (…) Alles was naar beneden gegaan. Toen heeft mijn man later gezegd: die heb ik ook gekocht. Na de val in Amerika (…) Hij heeft staan praten met vrienden die niet meer leven en toen kwam hij er achter dat het niet zo’n goede investering was die hij gedaan had.”
15 februari 2003 niet aan deze voornoemde vereisten is voldaan. In deze brief noemt de echtgenote enkel overeenkomst V met contractnummer [contractnummer 5] . Overeenkomst V is in deze procedure niet in geschil. De echtgenote hanteert in de brief weliswaar de zinsnede
“voorzover ik kan nagaan”, maar in de vierde alinea schrijft zij
“dat deze zonder mijn toestemming gesloten overeenkomst met terugwerkende kracht geacht moet worden niet tot stand te zijn gekomen”. Anders dan [appellant] in de conclusie van repliek tevens conclusie van antwoord in reconventie onder 6 stelt, bevat de brief niet de zin ‘dat alle zonder mijn toestemming gesloten overeenkomsten met terugwerkende kracht geacht moeten worden niet tot stand te zijn gekomen’. Uit de vernietigingsbrief moet duidelijk blijken dat alle (verlieslatende) overeenkomsten worden vernietigd. Die duidelijkheid ontbreekt in de brief van 15 februari 2003, zodat hieruit niet kan worden afgeleid dat de vernietiging zag op alle verlieslatende overeenkomsten.
11 april 2006.
zonder nadere ingebrekestellingin verzuim, zodat hij vanaf het ontvangen van het goed wettelijke rente verschuldigd is. Blijkens de parlementaire geschiedenis geldt als criterium voor kwade trouw in de zin van artikel 6:205 BW dat de ontvanger wist of vermoedde dat de betaling niet verschuldigd was. Het gaat om de subjectieve kennis van de ontvanger ten tijde van het ontvangst van de betaling. De Hoge Raad heeft in het arrest van 5 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:506) daaraan toegevoegd dat voor het aannemen van kwade trouw onvoldoende is dat de ontvanger (objectief) behoorde te weten dat de betaling niet verschuldigd was. Ook onvoldoende is dat de ontvanger (subjectief) twijfelt over de verschuldigdheid van de betaling. Voor kwade trouw is vereist dat Dexia ten tijde van het ontvangst van de betalingen wist of vermoedde dat de echtgenote van de afnemer de overeenkomst zou vernietigen. Daartoe is niet alleen nodig dat Dexia wist of vermoedde dat de afnemer gehuwd was, maar ook dat Dexia wist of vermoedde dat de vernietiging van de overeenkomst door de echtgenote van de afnemer zou worden ingeroepen (zie ECLI:NL:HR:2019:506). De stelplicht en bewijslast dat is voldaan aan de voorwaarde voor toepassing van artikel 6:205 BW rusten in beginsel op degene die het onverschuldigd betaalde terugvordert, in dit geval [appellant] .
3.De slotsom
€ 79,-
€ 313,-
4.De beslissing
€ 450,- voor salaris gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 410,31 voor verschotten en op
€ 3.222,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;